toelichting |
Het gedicht staat op p. 344-345 van Six' Poësy. |
|
annotatie |
|
|
titel |
een boetsenmaaker: een grapjas (wnt iii, i, 510) |
1 |
Pier Pierse: ‘Pieter Pieterse’ (een willekeurige, koddige naam, vgl. ook Krispyn, r. 5). De hoofdzin wordt eerst opgevat in Ontboo (r. 9). |
|
drollge haan: grappige snoeshaan |
2 |
Van: afhankelijk van Al reeds geneesen (r. 5) |
|
een langh vermaan: dwz. een breedvoerig medisch exposé met advies |
3 |
Van kou, van brand, van drooghte, en dorst: dwz. Over de verschillende aspecten van de oude humeurenleer. Hierbij kan worden opgemerkt dat de geneesheer de parallelle drooghte, en dorst niet van een complement voorziet. Het vocht, flegma, ontbreekt dus in zijn uiteenzetting. Krispyn was niet volkomen op de hoogte, zal Six hebben willen impliceren. |
4 |
Ontstaan: nl. kou, hitte, droogte en dorst die ontstaan zouden zijn |
|
't eelste van syn borst: het edelste (het hart) in zijn borst |
6 |
gaauwen: lepe |
|
kaalen: met name in de zin van ‘berooide, haveloze’ |
|
Medicyn: dokter |
7 |
echter: toch, nl. ondanks Piers genezing |