| |
[172] Oostkappele, aan Abraham Grenier den Jongen (p. 298)
toelichting |
Het gedicht is ontstaan aan de vooravond van Six' reis naar Frankrijk in 1649, waarbij Abraham Grenier hem zou vergezellen. Begin juni 1649 was Six nog in Middelburg (vgl. gedicht no. [179], r. 4), maar in juli van dat jaar was hij in Parijs getuige van de oploop bij de executie van een pamfletdrukker (vgl. gedicht no. [29]).
Een zwager van Abraham Grenier was predikant in Oostkapelle. Frederiks neemt (op grond van dit gedicht?) aan dat de Middelburgse familie Grenier er een buitenverblijf bezat (Frederiks, 1883, p. 259).
Vergelijk voor andere gedichten aan en over Abraham Grenier het Register van namen. Dit gedicht staat op p. 220-222 van Six' Poësy. |
|
annotatie |
|
|
titel |
Oostkappele: de spelling doet recht aan de Zeeuwse uitspraak van de naam (Michels, 1964, p. 196) |
2 |
Zeelands beste vierendeel: Zeelands beste kwart, Walcheren |
3 |
Nereus rondende oopen keel: de open mond van Nereus die eromheen ligt, dwz. de branding van de zee die rond Walcheren ligt (Nereus is god van de zee) |
4 |
een endei: een eendeëi |
5 |
Laat andren [...] prysen: een echo van Horatius' ‘Laudabunt alii claram Rhodon’ (Ode i, vii; Arens, 1961, p. 121-122) |
|
't slechter Souburgh: het minder betekenende Oost- en West-Souburg, in het zuiden |
6 |
Kraeijebosch, een wilden tuin: waarschijnlijk: de ‘West Krayert’, een in 1642 ingedijkt poldergebied aan de Sloezijde van Zuid-Beveland en |
| |
| |
|
dus gelegen ten oosten van Walcheren (vgl. de kaart van Blaeu uit 1662, gereproduceerd in Gittenberger en Weiss, 1983, p. 92-93). Met -bosch, een wilden tuin zal Six de woestheid van het jonge gebied hebben willen aanduiden. |
7 |
Domburghs buurte: de gemeente Domburg (in het westen van Walcheren, waarmee de vier windrichtingen compleet zijn: Oostkapelle zelf ligt immers in het noorden van Walcheren) |
8 |
bewysen: schenken, verpanden (wnt ii, ii, 2419) |
9-10 |
had [...] plaats: vond ... plaats, ging ... op |
9 |
des Samiaaners schryven: hetgeen Pythagoras heeft opgeschreven, nl. zijn leer van de zielsverhuizing, de metempsychose. Als die op zou gaan, zou immers aan de in r. 11 genoemde voorwaarde voldaan kunnen worden. Pythagoras was afkomstig van het eiland Samos (vgl. Kuijper, 1968 over deze plaats). |
10 |
d'eeuw: de periode, het tijdvak |
12 |
deftigh: verheven |
13 |
schilderachtigh: beeldend (vgl. de annotatie bij r. 26) |
14 |
U: nl. Oostkapelle |
17 |
op wielen, sleepen: in een rijtuig rijden |
19 |
Walchrens hoofdstad: Middelburg |
|
langs: tot aan |
20 |
En haalde weer te voet die streepen: en zou die strepen (nl. de vluchtige halen, waarmee ik het landschap zou hebben opgetekend) weer ‘te voet halen’, dwz. nadien in versvoeten uitwerken. In deze interpretatie staat te voet alleen schijnbaar in contrast met op wielen (r. 17). Ik kan het dus niet eens zijn met Michels' verklaring van deze regels: ‘na “op wielen” uit Middelburg derwaarts te zijn gekomen, zou de dichter, eenmaal weer te voet, zijn penceel te werk stellen’ (Michels, 1964, p. 198). In mijn interpretatie is het penceeltjen het schrijfgerei waarmee Six wat kladaantekeningen zou maken tijdens de rit. Metaforisch kan hij met het woord een pen of potlood hebben aangeduid, maar in woordspel misschien ook een ‘pen-cedeltje’, een velletje schrijfpapier, een kladblaadje (vgl. wnt iii, ii, 1982). |
21 |
Ik wed: het lijdend voorwerp volgt in r. 28 |
23 |
vitsen: planten van de voederwikke (wnt xxi, 1268, deze plaats) |
25 |
verven: kleuren |
26 |
Zoo glommen afgeset: Op die wijze gekleurd schitterden (nl. in woorden, waarbij echter de mogelijkheid tot een interpretatie in de richting van de schilderkunst weer wordt opengehouden, vgl. schilderachtigh (r. 13), penceeltjen (r. 18) en streepen (r. 20)) |
27 |
Der beestjes, langhs den sonneboogh: Van de beestjes aan de hemel, de vogeltjes |
28 |
Se streeken alle die er swerven: Dat alle rondvliegende diertjes zouden neerstrijken (lijdend voorwerpszin, vgl. Ik wed in r. 21 en r. 25), nl. aangelokt door mijn levensecht en schilderachtig gedicht |
31 |
hun elsenkooi: hun nest met kuikens in een elzenbosje (vgl. wnt vii, ii, 5320 en Van Es, 1953, p. 171). Achter r. 29 en r. 30 is ‘zijn kooi’ (dwz. zijn nest met kuikens) samengetrokken uit hun elsenkooi in deze regel. |
| |
| |
32 |
aassiek: dat begerig is naar voedsel (bepaling bij hun elsenkooi en bij de beide samengetrokken ‘kooien’; vgl. wnt i, 597, deze plaats: ‘belust op aas’) |
33 |
Lyk: Zoals (leidt r. 41 in) |
|
Zeuxis: de Griekse schilder die vruchten zo goed wist weer te geven dat de vogels eropaf kwamen |
34 |
trok: aantrok, lokte |
35 |
voor: als gold het |
36 |
Bemaalde: Beschilderde |
37 |
hy: nl. Orpheus |
|
't versleeten praaten: het afgezaagde beeld, het cliché |
38-39 |
Die [...] Sach hoe 't [...] boogh: Die zag hoe ... boog |
40 |
't deunen van syn veedelmaaten: de klanken van zijn vedelmuziek |
41 |
van: vanaf |
|
de groene spooren: dwz. de met groen omzoomde wegen |
42 |
krullende: die ... kronkelen |
43 |
van de stee der knynevangh: vanuit het gebied waar konijnen worden gevangen, nl. vanuit de duinen. Er is kennelijk ook een zeker verband tussen de metaforische slangh en de knynevangh. |
44 |
Dan: nl. als aan de in r. 9-10 gestelde voorwaarde voldaan zou kunnen worden |
|
het vee: de dieren (in het algemeen) |
45 |
wou: als ik dan ... zou willen zijn |
|
een Amfion: een musicus als Amphion, die met zijn lierspel stenen in beweging bracht en zo de stad Thebe bouwde |
46 |
daar: nl. aan het strand voor de kust van Domburg, waar na een storm in januari 1647 enkele altaarstenen en de fundamenten van een bouwwerk aan de oppervlakte waren gekomen (vgl. Hondius-Crone, 1955) |
|
vrouw Nehalen: de godin Nehalennia, aan wie enkele van de altaren waren gewijd |
47 |
Gansch uit de heugenis der pen: Die in het geheel niet meer voorkomt in geschreven bronnen. Reeds in hetzelfde jaar gaf de Leidse hoogleraar Van Boxhorn een studie over de vondst uit en daaruit blijkt dat de godin inderdaad nog geheel onbekend was (Knuttel 5564 (1647)). |
48 |
Licht: Waarschijnlijk wel (of: Gemakkelijk) |
|
in een schoone kerk verreesen: binnen een fraaie herrezen tempel |
49 |
lokte ik: nl. evenals de mythische dichter Arion, die met zijn liermuziek een dolfijn lokte die hem van de verdrinkingsdood redde |
50 |
de hende Zee: de nabije zee (wnt vi, 481, deze plaats) |
51 |
ree: rede, kust |
52 |
Waar naa 't verlangh my doet verveelen: dwz. Waar ik zo graag naar toe zou gaan dat ik er last van heb |
53 |
den Vennsyn: de uit Venusia afkomstige Horatius |
55 |
Waar zoo een stuk van dient gedaan: Waarvoor men een dergelijk meesterstuk moet maken (zoo een verwijst naar puik, r. 54) |
56 |
Zoo: expletief, vat om (r. 53) op |
|
net: mooi |
57 |
Kreten: Kreta (als een met Walcheren te vergelijken eiland?) |
| |
| |
58 |
Thessal: Thessalia, dwz. Griekenland |
|
Hesper: Hesperia, dwz. Spanje |
|
Ausoon: Ausonia, dwz. Italië |
60 |
onder u, geseeten: als lager geplaatst dan u, als landen die onder u gesteld zijn |
61 |
braaf: op passende wijze |
|
oplieren: in dichtvorm bezingen (wnt xi, 1007) |
62 |
hoe zoo stram, en klem: waarom bent u toch, helaas, zo stroef en weerbarstig (vgl. Van Es, 1953, p. 172: ‘vast, onbewegelijk’. wnt vii, ii, 3854 verklaart deze plaats echter als ‘vochtig’, vgl. ‘klam’) |
63 |
Paradysje: nl. Oostkapelle |
|
uw harders stem: de woorden van uw herder, uw leidsman (lijdend voorwerp bij oplieren, r. 61). Six bedoelt Petrus Duivelaer (...-1670), predikant in Oostkapelle en later, in 1654, in Middelburg. Hij was getrouwd met Catherina Grenier en hij was een zwager van degene aan wie dit gedicht is opgedragen (Smallegange, 1696, p. 481; De la Ruë, 1741, p. 55-56; Frederiks, 1883, p. 258-259). |
65 |
't geheemelt: de hemel, maar ook: zijn gehemelte, mond (vgl. Van Es, 1953, p. 172) |
66 |
Van Duivelaar: bepaling bij Die stem (r. 65) |
|
gesond: heilzaam |
67 |
een heilge duivenaâr: een duivenhouder van een heilige duif, nl. de Heilige Geest (woordspel met Duivelaer, die dus zeker geen ‘duivelmelker’ is). In het wnt kon ik de vorm duivenaâr niet vinden. Deze interpretatie (die ook Van Es, 1953, p. 172 geeft) gaat echter voorbij aan de circumflex. Dauwen Duivelaers woorden als het ware uit de ‘ader’, de bron, van de Heilige Geest? |
68 |
Ten troost: Tot bemoediging, opwekking |
|
verflaauwde: ontmoedigd is |
69 |
heur: nl. van Die stem |
72 |
vry: gerust |
73 |
Wel saaligh [...] reeken: Beschouw ... als gelukzalig (vgl. Horatius' tweede Epode) |
74 |
lyf, en ziel: lichaam èn ziel, nl. door de rijkdom en vruchtbaarheid van die dorpen en door de herderlijke zorg van iemand als Duivelaer |
75-76 |
Bedrieghlik ... ontweeken: Omdat ze in de rust liggen, weg van de zorgen van het leven aan het hof en in de stad dat vol bedrog is, ook al worden ze dan met geringschatting bekeken. |
77 |
Dewyl [...] dan: Omdat ... dus echter |
79 |
met Eleusis priesters stil: in stilte, evenals de priesters van de mysteriën van Eleusis. De vergelijking met de geheime (‘stille’) cultus van Demeter en Persephone, die van het natuurritme in opkomst en afsterven van de gewassen, sluit goed aan bij de grote rijkdom aan gewassen op Walcheren (vgl. r. 21-24, hierboven). |
|
|