toelichting |
Dit korte gedicht staat op p. 178 van Six' Poësy. |
|
annotatie |
|
|
1 |
Natuure beesich: De Natuur, die in de weer was |
|
af te maalen: te schilderen (te ‘maken’) |
2 |
op het tipje van 't voltrekken: op het uiterste puntje voor de voltooiing (wnt xvii, i, 199, deze plaats) |
3 |
van een kunne, en een gelaat: met hetzelfde geslacht en gelijk uiterlijk |
4 |
een trekjen aan zou baalen: met een laatste streepje aan zou tippen |
5 |
Van yver jongst ontsteeken: Uiteindelijk in woede ontstoken (wnt vii, i, 393, jongst: ‘In deze opvatting alleen bij six v. chand. aangetroffen’) |
6 |
't bekladt penceel: het penseel met verfklodders eraan |
|
wierp: begooide |
7 |
Gelyk Protogenes: Zoals Protogenes dat heeft gedaan. Toen de Antieke schilder Protogenes een hond schilderde, gelukte het hem niet het schuim rond de muil goed weer te geven. Uiteindelijk ontstak hij in woede en wierp een vuile spons naar het schilderij. Juist met die worp voltooide hij zijn werk: de schuimende bek was zeer levensecht geworden (Plinius, Naturalis historia xxxv, xxxvi, 103). |
|
't Geval: het Lot |
8 |
een kloofje in 't een: kennelijk hadden de menschjes dus aanvankelijk allebei een kloofje |
|
uitstaande: uitstekende, naar buiten gerichte |
9 |
knechtjen: knulletje, jochie |
10 |
in min dan 't minnutjen van een uur: in een mum van tijd |