5 |
dus: zodoende |
6-7 |
van ... lid: vgl. de annotatie bij gedicht no. [109], r. 19 |
8 |
Herknaauw: Heroverweeg (letterlijk: Herkauw, wnt vi, 623) |
10 |
streek: stroomde |
12 |
traagjes op de vlucht: me kalmpjes haastend, dwz. wandelend (vgl. ‘festina lente’) |
13 |
ampre jokkerny: plagerige kritiek die me niet lekker smaakt (vgl. amper: zuur, wnt, Suppl. 1, 1081) |
14 |
geringe Poësy: gedichtje, versje |
15 |
gunst: hartelijke gevoelens |
16 |
Joos: Joos of Joost de Smeth (1626-1704), de zoon van Raimond de Smeths broer Joost (1587-1662) en dus ook een verre neef van Six. Hij was op 16 juni 1653 in Amsterdam getrouwd met Maria Fassin (Elias, Vroedschap 11, p. 797). |
|
vreest: ontzag heeft voor |
18 |
Wes: Waardoor, nl. doordat hij De Smeth als oom en eert, en vreest |
|
maar noch te beeter: alleen maar nog beter |
|
voer: terecht is gekomen |
19 |
vrouwlikheit: te veel eer voor de vrouw (?) |
21 |
De bruiloftstoffe: De elementen van een bruiloftsdicht |
|
leent [...] van: ontleent ... aan |
22 |
De Bruid: hier vóór de man genoemd en met een hoofdletter |
23 |
naa de lesse: volgens het voorschrift |
|
Pontaan: de literatuurtheoreticus Jacobus Pontanus (1542-1626), auteur van het invloedrijke werk Poeticarum Institutionum Libri Tres (1594). Pontanus behandelt het epithalamium niet, maar een bewerker van zijn boek, Joannes Buchlerus, heeft een hoofdstuk De epithalamio toegevoegd aan zijn herziene en uitgebreide versie van Pontanus' poetica. Dat hoofdstuk bevat een samenvatting van de verhandeling van J.C. Scaliger over het bruiloftsdicht die voorkomt in diens Poetices libri septem (1561). Buchlerus' boek laat niet duidelijk blijken dat het daar om een beschouwing van een andere hand dan die van Pontanus gaat, zodat Six zich gemakkelijk kon vergissen bij zijn toeschrijving van het epithalamiumvoorschrift aan Pontaan. Het is mogelijk dat Six Buchlerus' Thesaurus Phrasium Poeticarum, waaraan de bewerking van Pontanus is toegevoegd, al op de Latijnse school heeft leren kennen. De bedoelde lesse van Pontaan, die dus eigenlijk van Scaliger afkomstig is, luidt: ‘Secundo loco explicabuntur laudes utriusque; a Patria, Genere, animi studiis, corporis praestantia’ (Schenkeveld-van der Dussen, 1979, met name p. 394-395). |
24 |
elkers: van elk van de twee |
|
daân: daden |
25 |
bloed: afstamming |
|
schoone leên: dwz. uiterlijke schoonheid |
27 |
Na: Naar gelang |
28 |
liefliker: vleiender, beminnelijker. De kwaliteit van het gedicht wordt dus bepaald door de vriendelijkheid ervan. |
29 |
weiden: ronddwalen |
|
swaanepluim: dichterpen |