3 |
Noch kleedt se haar: En ook kleedt ze zich niet |
|
't gemeen: het gewone (lage) volk |
4 |
En volght te voet, op middelweeghsche spooren: dwz. En dus bewandelt zij de gulden middenweg |
5 |
gingh: was ... gekleed |
6 |
met alle reên: naar alle recht |
7 |
Alle eer: Six impliceert: zodat er geen verdere eer voor Maria kan overschieten |
|
meest van inwendicheên: dwz. met name de eer vanuit het binnenste van de mens (nl. die van het gebed, ‘vanuit de binnenkamer’ tot God gericht (vgl. Mattheüs 6:6), in tegenstelling tot de naar Six' beoordeling vooral uiterlijke Mariaverering) |
8 |
hoe gingh se naa, hoe vooren?: waar bleef zij bij ten achter en wat liet zij achter zich, dwz. welke kleding was rijker en welke eenvoudiger dan de hare? |
9 |
Zoo braaven gloor: Een zo edele luister (nl. als die van Maria's kooninghlyke kleên, r. 2). De voorstelling in deze en de beide volgende regels gaat terug op de beschrijving van de Vrouwe in Openbaring 12:1. In de Rooms-katholieke traditie wordt deze Vrouwe gelijkgesteld met Maria; de iconografie van Maria is ten dele op deze bijbelplaats gebaseerd. De protestantse interpretatie ziet deze Vrouwe veeleer als ‘de gemeynte Christi’ (vgl. de kanttekening in de Statenbijbel: Biblia, 1657). Six' bezwaar tegen de Rooms-katholieke Maria-voorstelling is hier kennelijk vooral gelegen in de discrepantie tussen de ongetwijfeld eenvoudige kledij van de mens Maria en de kooninghlyke kleên waarin zij wordt aanbeden. |
|
beduidt: is het teken van |
10 |
throonen: hemelen (vgl. wnt xvii, ii, 3237-3239) |
12 |
De myne: nl. Mijn Godin, Mijn geliefde |
12-14 |
draaght ... woonen: draagt welverdiend de kronen die haar zijn toegekend door een in vlees besloten wereld, dat wil zeggen door een mens (en nog preciezer:) door mij met m'n verliefde hart, waarin zij zal blijven wonen (vgl. voor de voorstelling van de mens als een mikrokosmos: Heninger, 1974, met name p. 187-194). |