5-8 |
Zoo wou de dood [...] Niet ringk'len: Wilde de dood ... nog niet aankloppen |
5 |
die staagh gaat sweeven: dwz. die er voortdurend op uit is |
6 |
wat van ziel en lichaem hingh: al wat afhankelijk is van een bezield lichaam, nl. de mens |
7 |
de leege ringh: dwz. het leeg omsluitsel, de lege huls (in verband met ringk'len (r. 8) is deze ringh ook te interpreteren als de deurring, de klopper, waaraan de dood komt kloppen, wnt xiii, 495) |
8 |
daar neeven: in de onmiddellijke nabijheid ervan |
9-11 |
Geen ... klopte: Hij merkte nog maar nauwelijks, dat mijn lichaam, door het leven (de in het lichaam gekomen geest, vgl. r. 1-2) gedreven, een adertje (het minste deeltje) verroerde, of hij klopte aan |
11 |
hiel daar syn verblyf: nam daar (in het lichaam) zijn intrek |
12 |
Voorts bleef ik vinnigh aangevloogen: Daarna werd ik voortdurend heftig aangewakkerd (vgl. wnt 1, 450), nl. door de ‘blaasbalg’ van de eigen adem (vgl. het beeld van de zich opbrandende zwavelstok, r. 3) |
13 |
wyl ik aadem dryf: al ademende |
14 |
In korte: In een korte spanne tijds |
|
van hem: door hem, de dood |