[611] Onderdanigste dank, aan de edele heeren Korneelis de Graaf, vryheer van Suidpolsbroek, &c. Joan Huidekooper, ridder, heer van Maarseveen, Neerdijk, &c.
Henrik Spiegel, en mr. Simon van Hooren, burgemeesteren t'Amsterdam.aant.
Doorluchte Heeren, die 't bewind
Voorsichtigh voert van d'Amsterdammers,
Getrouwe harders van uw' lammers,
Gevaaders van Oranjes kind,
5[regelnummer]
Wiens Grootevaar de vaste paalen
Gepaalt heeft, om den leeuwetuin,
En Amsterdam, zo trots, haer kruin,
Tot in den Heemel, heeft doen haalen.
Waar voor de moeder van dat huis,
10[regelnummer]
Haar Keurvorstinne, en dry Princessen,
Vier Vorsten, Gooden, en Godessen,
Op leeuwen, met het derde kruis,
Uw waapen, in tapyt geweeven,
In 't Kapitool, ter Goodendis,
15[regelnummer]
Ontfingen eene erkentenis,
Te noo zo langh in 't hart gebleeven.
Wat vollen hoorn, van gouden dank,
Zal in uw schoot de borger gieten,
Voor sorge, en last, met geen verdrieten,
20[regelnummer]
Op uwe schoudren, sonder dwangk?
Wat weldaân zal syn hart vergelden,
Na 't voorbeeld van uw dankbaarheit,
Wyl hy, in wat uw majesteit,
Erkent heeft, aan Oranjes helden,
25[regelnummer]
De grootste schuld heeft, als heel ryk,
Aan huis, aan land, aan geld, aan waaren,
Door landbouw van het vrye vaaren,
Langs toesicht wel van Freederyk,
Maar minder niet van u, syn vaaders?
| |
Waard toegejuight, met eene wolk
Van stemmen, op triomferaaders,
Omlauwert elk, als een August,
Die vreede weet, in 't land, te queeken,
35[regelnummer]
En krygsgeweld den nek te breeken,
Waar ontrouw gansch Euroope ontrust:
Ik, eene van uw borgerye,
De minste, onmachtigh andren dank,
Dan liefde, en trouw, mijn leeven langk,
40[regelnummer]
Te geeven, geef dees poësye,
Niet waard sy zulken naam genoot,
Al eer u gunst haer rym beschyne,
Zo groot, gelyk ik met de myne
Bid, dat uw grootheit staagh vergroot.
|
|