Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 573]
| |
[340] Verdorventheit der Natuure.aant.Ellendigh mensche, eilaas, wat kunst
Zal u van doods gevaar, bevryden?
Bethesdaas bad verloor Gods gunst,
En helpt niet meer, in alle lyden.
5[regelnummer]
Het is schier achtendertigh jaar,
Dat ik te bedde heb geleegen,
Al schyn ik, in het oopenbaar,
Gesond te wandlen, langs de weegen.
Sints dat 't alteelende natuur
10[regelnummer]
Haar sieklik saad had ingeschooten,
Zoo heeft de moeder bangh, en suur,
Dat erfelyk, met my, ontslooten.
Het onrein lichaam had myn ziel,
Van booven suiver ingeblaasen,
15[regelnummer]
Ontreinight, met se nederviel,
Als sneeuw vervuilt, in vuile glaasen.
Van toen ik aan de borsten lagh,
Dit heught my niet, maar naa het seggen
Van myne moederlief, zoo plagh
20[regelnummer]
Ik kryglich, op heur schoot, te leggen.
Van toen ik wist wat snoepen was,
In wambais, en de broek gestooken,
Zoo heb ik, om een duit, de tasch,
En laa behendigh opgebrooken.
25[regelnummer]
En immers is een koopre duit,
Voor kinderen, als hondert gulden,
Gestoolen, van een ouden guit,
Wiens hals het somtyts moet verschulden.
Hoe vruchtbaar is het sonden saad?
30[regelnummer]
Myn dievery verviel, tot liegen.
Het eene groeit, van 't ander quaad,
Als wormen, van de swarte vliegen.
Myn leeven was, als een woestyn,
Voor goede reisers geen vermaaken,
35[regelnummer]
Verschrikkelyk om doodsch fenyn,
| |
[pagina 574]
| |
Van adders, en vervloekte draaken.
Wanneer ik nu my, laas, besie,
'k Ben sieker, dan ik pleegh te weesen:
De kanker voormaals, in een knie,
40[regelnummer]
Sloegh voorts, door aaders, en door peesen.
De kanker die heur wortlen schoot,
Zoo diep, tot in myn swarte lenden,
Is 't teiken van een wisse dood,
Die niemands handwerk af kan wenden.
45[regelnummer]
Ellendigh mensche, eilaas, wat kunst
Zal u van doods gevaar bevryden?
Baad u, in d'algeneesbre gunst
Van 't saaligh bloedbad, uit Gods lyden.
|