Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 555]
| |
[331] Ervaarentheit, meestresse van weetenschap.aant.Ik slacht de jonge swaanen,
Die, in den Emster, baanen,
Waar d'Emster Ywaards vloeide,
Daar sy myn dooijer broeide.
5[regelnummer]
Hoe langh hun vaale pluimen
De kleuren niet verschuimen,
Met dobberend geklaater
Der vleuglen, blank, in waater:
Hoe langh hen ouder keelen
10[regelnummer]
Geen liedekens voorqueelen,
Op aadempjes, gekoomen
Van Zefir, langs de boomen,
Die met haar wortels sinken,
In d'Emster, om te drinken:
15[regelnummer]
Zoo schynen sy te piepen,
Lyk kuikjes d'oude riepen:
Zoo schynen sy te krassen,
Als gansen in de plassen.
Maar zoo der Vaadren nekken,
20[regelnummer]
Sich buigend, sanghsiek rekken,
Gelyk se doen, op 't leste,
Gestreelt, van 't lieflik weste,
Met welke soete stemmen
Sy 't beevend glasjen kemmen,
25[regelnummer]
En Emsters needrich vlieten,
In een Käister gieten:
Waar op, Apolloos schaaren
Verlieft, by koomen vaaren.
Indien de bruine veeren,
30[regelnummer]
Van 't luistrend jongh verkeeren,
In armelyne pluimen,
Zoo hoort men, dat syn luimen,
Nu lustiger, en heeter,
Ook klinken, vry wat beeter.
35[regelnummer]
Zoo hoort men zoo veel daagen,
| |
[pagina 556]
| |
Als dagh, aan dagh, verjaagen,
Op elken dagh, syn lesten
Gesongen toon den besten.
Och! had ik nooit gesongen,
40[regelnummer]
Als bonte swaane jongen,
Eer ik, van ouderlingen,
Geleert had fraaijer singen.
Maar wie, op sangh gesleepen,
Heeft jonger nooit gepeepen?
|
|