Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 469]
| |
[282] Borgerkroonen voor de Bikkers.aant.Keer.Te Rome, voor des Keisers stylen,
Daar groeide een oudende eikenboom,
Nu met een groengeblaaden soom,
Dan dor, en naakt, by winterwylen.
5[regelnummer]
Hier hieuw men kransen af, met bylen,
Voor die sich, als een Held, zoo vroom,
Queet, dat syn borgery den toom,
Of 't swaard des vyants kon ontylen.
De Roomsche Achil, Sicyn Dentaat,
10[regelnummer]
Wierd eens, met gras, en veertienmaalen,
Met kransen van dien eik omblaadt.
De tongh van Romes netste taalen,
Ontdekster van Katlyns verraad,
Hoort zoo sprak Gellius te praalen.
| |
Teegenkeer.15[regelnummer]
Hier, neeven d'oude deurpilaaren
Des Keisers aller Keisren, staat
Een eik, om 't halve jaar, geblaadt,
Die synen ouder telt met blaaren.
Des snoeijers beitel kreegh wel schaaren,
20[regelnummer]
Wan sy het groeijen quam te baat,
Maar snee, tot borgers krooncieraad,
Nooit van syn heilge groene haairen.
Men volghde nooit die Roomsche wys.
Maar graast, en volghtse, o Amstellingen,
25[regelnummer]
Schenk nu haar maaghdom, tot een prys.
Wat kruinen zult ghy dan omringen?
Der Bikkren, bei van staatsorgh grys,
Verlossers van des stads bespringen.
| |
[pagina 470]
| |
Toesang.Het fynste Mooren goud kan haair
30[regelnummer]
Van steedehoeders niet beloonen.
Waardeer Romein, noch Amstelaar,
Om 't borgerleeven niet te hoonen.
Jupyn vereert men, op 't altaar,
Met eiken, als de hooghste kroonen.
|