Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 465]
| |
[279] Goudsucht.aant.Hoe komt het dat de mensch, van goud, zoo is beseeten,
Als loutre toovery?
Zal 't d'aardige natuur lykvormigh zyn verweeten,
Als aan den visch 't gety?
5[regelnummer]
Of is 't, om dat het goud, met aangenaame straalen,
Zoo in syn oogen blaakt,
Wanneer hy 't wel gepuurt, schoon blinkende, siet praalen,
In werken wel gemaakt?
Of is 't, om dat het goud veel schaarser is dan yser,
10[regelnummer]
Dat Noordens myn verloos?
Zoo is de Kuskonees, gebuur der Andes, wyser,
Die ploegend staal verkoos:
Al eer de bloedge vond der Spaanschen 't West ontdekte.
Of is 't, om dat de macht
15[regelnummer]
Van goud, voor achtbaarheit, aan die 't besit, verstrekte?
Altoos het heeft geen kracht,
Al swetst geneesery, om 't leeven aan te fokken.
Want in Karibis land
Een land, als Adams eeuw, daar leeft men niet, op brokken
20[regelnummer]
Van goud, maar wat men plant.
Goudsiekte ontsoogen, van de borst der helsche borsten,
Gelykt een zee van sucht:
Die hoese meerder drinkt, hoe dat se meer blyft dorsten,
Hartnekkigh teegen tucht.
25[regelnummer]
De bloedgraage ecchel suight sich wel, aan 't lichaam dronken,
En slindt een hoopen bloed,
Geswollen vol, en rond, maar met se was beschonken,
Zoo was de lust geboet.
Ghy vrekke tooveres, en hoopt, en schraapt de kassen,
30[regelnummer]
En kisten vol van schat,
En mest uw gierigheit, nooit, als de Maan, volwassen,
Maar als een seevigh vat.
De roest, en schimmel slaan haar tanden, in de schyven,
De mot, en schieter kluift,
35[regelnummer]
Aan 't onbescheenen doek, de rotte knaaght de lyven,
| |
[pagina 466]
| |
Van keutlen swart bestruift.
De goede Heemel sach dit langh, maar wou nu reeknen
De renten van soo veel,
Sy kon geen meer bewys, dan met heur sterven, teeknen,
40[regelnummer]
En liet het goet ten deel,
Van milder erf, gedeilt, in vier oneensche staaken:
Daar susters twee geweeuwt,
Maar ryk, wantrouwigh sich tot boedelwachsters maaken,
Waar op de broeder spreeuwt,
45[regelnummer]
Die sorgh draaght voor een wees, die 't vierde deel moet erven.
Hy weet de jelousy,
Als trouwste wachster zal geen goederen doen derven.
Is dit geen toovery,
Dat die het goud besat, van goud, zoo wierd beseeten?
50[regelnummer]
Dat die het goud nooit at, van goud nu werd gevreeten?
|
|