Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 377]
| |
[222] Myns leevens sukkelinge. Op de wyse van Mariaas Lofsangh.aant.De vleuglen van den dagh
Myns levens, zyn in rach
Des blinden doods gevloogen.
Het worstelende lyf,
5[regelnummer]
Besponnen vast, en styf,
Werd, van hem uytgesoogen.
De klaare warme son,
Van soomerweer, begon
De beentjes kracht te geeven:
10[regelnummer]
Ik vloogh op groen, en blom,
In sonnestraalen om,
De ziele van het leeven.
Ik leefde bly van hart,
Onweetende van smart,
15[regelnummer]
In meiningh niet te sterven,
Voor dat het winterweer
Verkleumen zou de veer,
Van alle die er swerven.
Maar, och, hoe korten pret!
20[regelnummer]
Hier hangh ik nu, in 't net
Der loose vliegevanger:
Gelyk een domme snip
Sich selven hielp, in knip,
Of doffer door den dranger.
25[regelnummer]
Oei my, wat suight de spin,
Met scherpe lippen in,
En uit myn seere borsten?
De milt, en linker nier,
Die konnen 't droogend vier
30[regelnummer]
Niet lesschen van syn dorsten.
Oei my daar werd het bloed,
In 't eele hart gevoedt,
Syn aadertjes ontsoogen.
Het is met my gedaan.
35[regelnummer]
Jeuchd spiegelt u hier aan,
Zoo werd ghe niet bedroogen.
|