Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 343]
| |
[203] Pinxterfeest. Op de wyse van den 30 psalm.aant.Wat Godheit zal er in myn borst,
Die, om te spreeken, smacht van dorst,
Soet daalen, als den aavond daauw,
Op groenend land, van drooghte flaauw?
5[regelnummer]
Wat wonderrots zal my ontspringen?
Ik wil niet aardsch, maar Heemelsch, singen.
Een singhsiek Kriste loop niet tot
Der heidenen Orakelgod,
Die door den helmond sprak, maar stom,
10[regelnummer]
Ter komst des Gods van 't Kristendom.
Die waare Apol leert liedren maaken,
Die God, en menschetongen smaaken.
O! God der Gooden, laat uw geest,
En uwes Soons, dit pinxterfeest,
15[regelnummer]
Weer jaarigh, naa zoo meenigh jaar,
Neerdaauwen, op myn hartenaâr.
Dat maar een drupje heiligh reegen',
Als 't vuur der langh beloofde seegen.
Het drymaal heiligh heilighdom
20[regelnummer]
Beloofde, van aalouds alom,
Den kindren, dien genaadeschat,
Van Davids soon, in 't nieuwe blad,
Verklaart, met woorden, en met daaden,
Aan syne jongren, vol genaaden.
25[regelnummer]
De twaalve, naa de Heemelvaart,
Te Salem vreedelyk vergaart,
Verneemen Heemelsch windgedruis,
Dat hen vervult, en al het huis:
Hen hoofden geinsteren van tongen,
30[regelnummer]
Die daar, als vlammen, booven hongen.
De hoogepriester Kajafas,
Noch 't hof, waar in Pilatus was,
Geniet die zeegen, noch dat vuur
Verschynt in hun bebloeden muur.
35[regelnummer]
Jerusalem verbaast, verleegen,
| |
[pagina 344]
| |
Raakt, op de been, langs alle weegen.
Jerusalem, van 't Joodendom,
Uit 's werrelds deelen, van alom,
Besocht, op Pinxters offerfeest,
40[regelnummer]
Met d'eerstelingen, die men leest,
Van boomen, en ontsproote saaden,
Siet toe, en luistert heel belaaden.
De vreemden, elk in syne taal,
Verstaan het wonderbaar verhaal,
45[regelnummer]
Van Galilëers, arm, veracht,
Als noch om middlen, noch geslacht,
In eenigh aansien op der aarde:
Dat al de stad te meer vervaarde.
De toeloop roept: wat wil dit zyn?
50[regelnummer]
Een hoop die scheldt: se zyn vol wyn.
Maar Peter, in Gods naam, gehoont,
Ryst, met het elftal, en verschoont
Hun feil, met minlyk onderrechten,
Wat God voorseit had, door syn knechten.
55[regelnummer]
Bekeerlik volk ontfanght den doop:
Waar toe Gods geest, van booven, droop,
Blygeestiger, in 't hart van 't volk,
Dan toen op Sinäi, die wolk
Vol rooks, en vuurs, en blixemslaagen,
60[regelnummer]
Gods strenge wet had voorgedraagen.
|
|