Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 335]
| |
[196] Aan de meestresse van N.S.aant.Na 't bloeijen wierd er druif gesneên,
O schoone, wyl de maar ter been,
Door stad liep, met een tydingh,
Hoe dat myn vriend,
5[regelnummer]
Die niemands liefde had gedient,
Van suivre min, aan syn Godin,
Nu smeekswys dee belydingh.
Noch hoort de herfst maar sulken praat,
Die zoo se waar is vruchtloos gaat,
10[regelnummer]
Of traager dan de padden.
Hy seit ons niet,
Ieloers licht, dat men hem verriedt.
Maar suchtens pyn, met syn gequyn,
Komt al 't geheim bekladden.
15[regelnummer]
Wie bleek is booven syn natuur,
Is siek, of smelt van liefdevuur,
Want oorsaak moet er schuilen.
Hy korts van wangh,
Als roodwit appelblos, siet bangh,
20[regelnummer]
En gaat doodsch naar, van droef gebaar,
Staagh mymerende druilen.
Gelyk een fiere doffer treurt,
Als hem syn duifje niet gebeurt,
Na hy begon te minnen.
25[regelnummer]
Hy is niet krank,
Is self de min geen krankheits bank,
Waar op geseilt, eer wel gepeilt,
De min quelt dan syn sinnen.
Helaas, baart liefde sulken quaal?
30[regelnummer]
'k Verfoei de vrysters allemaal,
Schier, want sy vuur ontsteeken:
Dat als vergift,
Of kanker kruipt, door 't middelrift,
En arger, want geen meesters hand
35[regelnummer]
Geneest de mingebreeken.
| |
[pagina 336]
| |
De liefde maakt heur oeffnaars dol.
Se draait hun hoofd, gelyk een tol.
Hier schendt er een syn leeden,
En sendt syn pink
40[regelnummer]
In doosjes, als een kostlik dink,
Aan syn Citheer, tot een vereer,
Met duisend trouwheits eeden.
Een ander, met het narrepaard,
Voert op de toegevrooren vaard,
45[regelnummer]
Zoo 't schynt, om heur vermaaken,
Syn Filomeel,
Gelyk gebruiklik ysgespeel:
Maar soekt de maaghd, te langh gevraaght,
Door heimen tuk te schaaken.
50[regelnummer]
Maar vryen valt niet eeven suur,
Noch alle maaghden eeven guur,
Noch moedigh in heur waapen.
Hier op misschien
Is 't dat myn vriend ook heeft gesien.
55[regelnummer]
Al hanght de peer wat hoogh, en veer,
Om arbeid laat s'er raapen.
Ghy soetert, naa uw goeden aard,
Kiest hem, van jonghs aan deuchd gepaart,
En uw geloofs gesinde:
60[regelnummer]
Kroon syne hand,
Die, noch om geld, noch goed, het pand
Soekt van uw min, o schoon Godin,
Maar die uit liefde minde.
Wat wenscht men van den Heemel meer,
65[regelnummer]
Dan vroome, en ryke houwlyksche eer
Te knoopen, met wel paaren?
Verlies geen tyd.
Vroegh wel te trouwen baart nooit spyt.
O! ik aanschouw u man, en vrouw,
70[regelnummer]
Als echte daadelblaaren.
|