Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
[167] Grafschrift.aant.'t Belachen lyk, van deese sark beklemt,
Was vryer Floor, het heerschap sonder hemd.
Een ryke dein, een hongrige scheeminkel,
Een slordigert, half steedelingh, half kinkel.
5[regelnummer]
Syn lichaam was een beulingh, en een kelk,
Van kaas, en brood, en rouwe karnemelk.
Zoo hoefde hy ses maanden niet te vuuren:
Noch had toen schuld, aan 't branden der gebuuren.
Syn lust was geld, op dat hy niets verloor,
10[regelnummer]
Was koude steen blootvoetlinx syn doctoor.
Waarom hy dan zoo vroegh gingh leggen sterven?
Was ook al om te spaaren, voor syne erven.
Syn leste wil, min quistiger, beval
De suinicheit syn susters man voor al.
15[regelnummer]
Het misgeld, voor syn ziel, dat kon men spaaren:
Want die dacht, naa den Heemel, strax te vaaren.
|
|