Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 286]
| |
[165] Dankdicht, aan Jakob Breine te Dantsich, voor een paar barnsteene hechten.aant.O vroome Jakob, trouwe vriend,
Die by myn Vaader hebt gedient,
Waar vroom, en trouwheit is gebleeken:
Die langh myn warme byslaap waart,
5[regelnummer]
Maar langer uit een goeden aard,
Veel vriendschaps, met ons, hebt verstreeken:
Hoe welkom was, uit Klinkerts hand,
Door zee gebracht, dat kostlik pand
Van ambre hechten, in een laade,
10[regelnummer]
Van hem, met schip, en lyf, gewaaght,
En door veel buijen heen gejaaght,
Al eens Juweel geslaagen gaade!
Een pand, als cierlik marmersteen,
Van wit, en geel, klaar onder een,
15[regelnummer]
Natuurlik, uit de populieren,
Getraant, zoo Nasoos pen niet lieght,
Maar Noorden leert men ons bedrieght,
Dewyl syn klippen Barnsteen tieren.
Waar uit het, als een leemigh pek,
20[regelnummer]
Of teer vervloeit, in schyn van drek,
Op zee, gestolt van drooge winden:
Die door hun stooken, in den kolk,
Het dryven, onder vischend volk,
Op strand, daar naarstigh, om te vinden.
25[regelnummer]
Ik neem het aan, als soete lucht
Van wierook, uit geneegen sucht,
My opgeoffert, sonder schulden.
O! wyl ghe doch wat schenken woud,
Wat vriendschaps silver, en fyn goud,
30[regelnummer]
Kan meer versilvren, en vergulden?
Het barnend geel duidt van natuur,
Hoe, in twee vrienden, 't harte vuur,
Doorschynende behoort te branden.
Het wit geensins geveinst van aard,
35[regelnummer]
Maar aan oprechticheit gepaart,
| |
[pagina 287]
| |
Vereischt zoodaanige ingewanden.
Nu wroeght het onbedacht gemoed,
Om ouder fraai genooten goed,
Toen ghy milddaadigh van ons scheidde,
40[regelnummer]
En my Gods silvre nieuw verbond,
Op swart segreine leer gegrondt,
Tot een gedachtenis bereidde.
Al dit, en wat my meer verplicht,
Schoon tuschen Pruissens hoofdgesticht,
45[regelnummer]
En 't Y, de koopbron van Europe,
Veel mylen wilde golven gaan,
O! Breine, van uw gunst ontfaân,
Zal ik verdienen, is myn hoope.
|