'Wie schaft er op de woorden?' Over de beschrijving en het beschrijvende bij Stijn Streuvels
(2002)–Tom Sintobin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 474]
| |
RestenJan doet een aantal vreemde dingen, toch in het licht van wat ik hierboven argumenteerde. Zo blijkt uit het volgende citaat dat hij kleine ruimtes zowel als de herhaling van hetzelfde toch niet altijd als onverdeeld positief ervaart: “Hij was wars van de muffe weefkamer en dat poenderend handwerk: moe van altijd datzelfde wezen bij zich te zien” (814). Ik wees al op een verwant citaat, waaruit naar voren kwam dat zijn monotone (maar veilige) leventje hem toch wel verveelt (761), en nog later denkt hij: “Er moest iets gebeuren! 't Was en 't bleef nu al zolang eentonig 't zelfde” (852). Op bepaalde ogenblikken wijst hij grenzen en beperkingen af. Dat blijkt het duidelijkst wanneer hij weer eens dronken is: “Hij schopte de stoelen uit de weg, sloeg met de vuisten op de muren in razernij omdat ze niet invielen” (830-831), waarbij hij wat hem anders beveiligt probeert te vernielen. Zijn huwelijk beschouwt hij nu als “de onverdragelijke last; die keten aan zijn been” (829). Eigenlijk gedraagt Jan zich hier net zoals Bruin in het begin: hij stampt en slaat, wijst het gareel/de “keten” af. Hij is dus tezelfdertijd de brave Djole, die lijdzaam deed wat haar werd opgedragen, als de opstandige en woeste Bruin. De uren die voorafgingen aan de net behandelde dronkemansuitspatting stond Jan te werken op het land. De aanblik van de met de paarden werkende Dolf echter, doet hem verlangen om het werk neer te leggen: “hij kreeg lust de krauwel daar te gooien en weg te lopen om uit de gewone dagdoening te geraken” (826). In dit citaat wordt gezegd hoe hij zijn eigen vaste plaats (zijn werkrol) zowel als zijn drang om het materiaal te ordenen (hij wil de “krauwel” zomaar weggooien) afwijst. Uit de analyse van de blik bleek dat ook daar iets aan de hand was: normaliter houdt Jan er niet van bekeken te worden, maar op bepaalde ogenblikken loopt hij dan weer graag in de kijker (bijvoorbeeld op de begrafenis van zijn vrouw). En in opstandige momenten (wanneer hij dronken is) houdt Jan geen rekening met de licht/duistertegenstelling. We zagen ook hoe Jans universum gestructureerd wordt door uitgesproken bevelen: die van de boerin, die van Vina, die van de boer. Kunnen doen wat iemand anders hem opdraagt, geeft hem gemoedsrust. Daar staat tegenover dat hij af en toe een merkwaardige inbreuk pleegt op gegeven bevelen. Zo schuift hij de ‘bevelen’ van de conventionele | |
[pagina 475]
| |
gezagsdrager, de pastoor, tot twee maal toe aan de kantGa naar voetnoot248. De eerste keer gebeurt dat in verband met het huwelijk met Vina, de tweede keer over de aanschaf van de ezel: “Neen ik, neen ik, dacht hij al weggaande, 'k en kope de ezel niet. Dat was uitsluitend omdat de pastoor het hem geraden had” (871). Uiteindelijk volgt hij wel elke keer het bevel op, bewust of niet. De boerin van het Vorsterhof geeft hem de raad opnieuw te huwen, maar die volgt hij niet op: “Ge moet trouwen, zegde de boerin. [...] Maar Jan wilde er niet van horen” (848). De voorgaande voorbeeldjes kwamen stuk voor stuk uit het einde van de tekst. Dat wil echter niet zeggen dat dit soort “ongehoorzaamheid” niet al eerder voorkwam. De bij het afscheid gegeven raad van Sofrenie bijvoorbeeld - “Jan, bijzonderlijk niet meer drinken, jongen, daar zult ge overal slecht mede varen” (734) - volgt hij niet op. Hij doet dat zelfs met een duidelijke machtswellust: “Hij was nu overtuigd dat niemand het weten zou en dat hij voor 't eerst, in die grote verlatenheid, toch zijn eigen baas was” (752). Zelfs Vina's bevel om zijn broers uit te nodigen (“Maar Vina wilde het en daarom ging hij” 797), legt hij naast zich neer. |
|