'Wie schaft er op de woorden?' Over de beschrijving en het beschrijvende bij Stijn Streuvels
(2002)–Tom Sintobin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 345]
| |
3.2.1 het belang van eenheid. ‘al 't geen ik in één blik heb kunnen omvademen’Een kernwoord in de hierboven voorgestelde discussie is ‘eenheid’. Volgens de klassieke opvatting vormt het kunstwerk bij uitstek een geheel. Verest verwijst naar Aristoteles en stelt: Opdat een gewrocht den naam van kunstwerk waardig zij, moeten al de bestanddeelen er van zóó samengevoegd en door ééne hoofdgedachte bezield zijn, dat zij in waarheid één levend geheel uitmaken (Verest 1907:36). Streuvels zelf heeft op verschillende plaatsen benadrukt dat hij deel (details) en geheel wilde verzoenen. In een brief aan De Bom schrijft hij over wat hij met ‘Kerstavond’ heeft willen bereiken: ik heb enkel getracht met klaargetekende détails een somber (nébuleus) geheel te maken - een kerstavond, niets anders en dat in één greep - lijk het geen mensch zien kan maar toch zóó moet zijn (Streuvels aan De Bom 12/11/1897). ‘De bomen’ omschrijft hij in ‘Hoe men schrijver wordt’ als: “al 't geen ik in één blik heb kunnen omvademen en in één greep samenvatten om het neer te zetten tot één stuk” (VW II:1513). “Schrijver zijn is: iets voelen, het laten groeien tot een klaar en duidelijk “geheel” en dat geheel in passende woorden neerpennen” (Streuvels 1982:127), schrijft hij in zijn kritiek op Boerendoening. Die drang naar eenheid heeft een aantal belangrijke implicaties. Het naturalisme bijvoorbeeld moet het om die reden ontgelden: Da's niet compleet, maar gewrongen, hangt niet samen, mist de... éene lijn, evenwicht. Het fransch naturalisme moet een povere zaak zijn. Die figuren zijn daar aangebracht om uitspraken te doen over kunst en de natuur is daarin, bloot, los, appart in behandeld als een hors-d'oeuvre. De schrijver spreekt heel den tijd zelf tegen zijn lezer, dat is vooral langdradig en verdrietig - als lezing - 't is maar als men 't boek toeslaat, en de behandeling van storende details en constructie-fouten vergeten heeft - dat het werk u als geheel indruk maakt als een machtige eenheid (Streuvels aan De Bom 21/07/1900). | |
[pagina 346]
| |
Een verhaal van Van Looy wordt door de auteur afgewezen omdat het niet één geheel vorrnde: “Die nauwe beschrijving - lijk gij goed aanmerkt - breekt de impressie van het geheel” (Streuvels aan De Bom 06/03/1900). Streuvels schrijft tevens een lovend stuk over de meubelmakers de gebroeders De Coene. Die waren, net als Hugo Verriest en Streuvels zelf, aangesloten bij de Kortrijkse kunstgroep Onze Kunst (zie Schepens in Streuvels 1982:89). Hij prijst hen onder meer omdat ze meubels niet meer beschouwden als “stukgoed”, “afzonderlijk op de markt gebracht”, maar wel als delen van een geheel: “bemeubeling werd nu op haar geheel opgevat, elk meubel als deel van het geheel, midden in overeenstemmende versiering, in harmonie met het omgevende” (Streuvels 1982:106). Ook droomde Streuvels van een roman zonder hoofdstukken. In een brief aan De Bom schrijft hij: 'k zou -met mijn dingen willen overeenblijven met mijn princiepen over samenstelling: geen spacies! Een brok, geen kapittels, en da's verdoemd moeilijk; maar 't is toch voorzeker zóo dat 't moet zijn; - dat ziet er me zoo makkelijk uit, zoo Loti-achtig dat: boek I, II-III kap. IV, V enz. iederen keer een brokje, dan een stukje, zonder draad of aaneenhang, separate tableautjes, waar men naar goedvinden eentje of twee kan uitlaten, wegschuiven of bij-lappen - neen dat is après-tout geen één, groot, werk (Streuvels aan De Bom 09/11/1897). In Langs de wegen zou hij die droom ten uitvoer brengen. Een ander gevolg van zijn visie, was dat hij er, net zoals De Bom overigensGa naar voetnoot169, bepaald weigerachtig tegenover stond om zijn teksten te laten opdelen in vervolgverhalen. Zijn stukken mochten niet opgebroken worden. ‘De oogst’ bijvoorbeeld kon niet in één nummer, en hij gaf Vermeylen slechts schoorvoetend de toestemming om de tekst op te delen als dat nodig zou blijken: Een vervolg kan ik enkel verontschuldigen in een dagblad, daar kan men wel naar 't andere wachten tot morgen! Te meer: dat ik me al mijn levensdagen afbeul om mijn dingen zóo ineen te werken dat ik alle kapittel-cijfers kan weglaten. (Alle kapittels en andere dergelijke proza verdeelingen zijn voor mij onvolmaaktheden van Compositie: 't is een teekening waar het potloodplan noch [sic] zichtbaar is, een gebouw met de stelling er nog aan!) Nu, waar ik enkel een alinea wilde komt een zwarte | |
[pagina 347]
| |
hanepoot het stuk afsnijden met bericht: Tot later! Ik zal daar onderaan een nota moeten plaatsen, zóo: “Beste Lezer, nu zullen we Rik een beetje laten rotten in de zon en hem, binnen twee maanden, begraven!” Dat alles is nu nog maar lache-spel; -: doe wat ge noodig denkt te zijn. In elk geval mijn besluit is: In 't vervolg enkel de kleine stukjes naar V.n.e.Straks te sturen en de grootere direct in boekvorm te laten verschijnen (Streuvels aan Vermeylen 12/10/1899). Zijn besluit voert hij trouwens ten uitvoer door De Vlaschaard om die reden niet aan Vlaanderen te bezorgen, “niet omdat ik gestoord ben op “Vlaanderen” maar omdat 't vervelend is een stuk van eenigen omvang in zooveel eindjes te moeten kappen” (Streuvels aan De Bom 31/12/1906). Dezelfde overtuiging verklaart ook zijn weigering om een glossarium toe te voegen aan de roman: “Dat schendt de éenheid van het boek” (Streuvels aan De Bom 27/05/98). Ondanks het feit dat Streuvels dus dezelfde vereiste van eenheid stelt, is het bezwaar dat zijn teksten op dat vlak in gebreke blijven manifest. Zijn verhalen zijn soms gebrekkig van compositie. Zowel in de beginperiode als later zijn uitspraken te vinden die daarop wijzen. Vaak beweert men dat Streuvels wel het genre van novellen en schetsen beheerst, maar niet dat van de romans. De vaak geciteerde bespreking van Lenteleven van de hand van Hegenscheidt, verschenen in Van Nu en Straks in 1900, stipt dat probleem al aan: De “Witte Zandweg” is eene schets; 'k hecht er dus geen gewicht aan dat de onderdeelen ervan, de straf, de droom, de zandweg nevens elkaar staan zonder noodzakelijke verbinding. Nochtans stip ik het hier even aan, want juist dit kon een gevolg zijn van Streuvels' kenschetsend uitgangspunt, namelijk zijne liefde voor het bijzondere, en nog zullen wij, wel is waar slechts in zeer enkele gevallen, des schrijvers onverschilligheid voor de eenheid van den bouw als eene zwakheid gevoelen (Hegenscheidt z.d.:4-5). St. L. Prenau beweert onomwonden: “In Langs de Wegen heeft Streuvels het bewijs geleverd nog niet goed te zijn uitgerust om boeken uit één stuk te schrijven” (Prenau in Nieuwe Schoolblad 17/10/1903). In Fondsenblad uit 1903 luidt het: Tot hiertoe heeft Stijn Streuvels niets anders voortgebracht dan kleine novellen; of liever schetsen, welke niets om het lijf hebben en waarvan al het belang vervat is in de beschrijvingen en karaktertekeningen; welke voorzeker verdienstelijk zijn, maar meer dan eens door overdrijving zondigen. Wij twijfelen er | |
[pagina 348]
| |
grootelijks aan of de man in staat is eenen roman of een ander werk van langen adem voort te brengen ([anoniem] in Fondsenblad 15/03/1903). De Vooys beweert: “Ook de groote verhalen Minnehandel en De Vlasschaard zijn reeksen van tafereelen” (De Vooys 1909:168). Moller stelt dan weer: Waar ie 'n samenhangend verhaal geeft als De Vlaschaard (1907) blijft 't toch 'n reeks van losse schetsen, met als enige eenheid, dat 't schetsen zijn over dezelfde hoofdpersonen in opeenvolgende tijden (Moller 1932:292). De auteur mag dan wel beweren dat hij een nieuwe werkelijkheid in zich laat groeien, Maar hij moet z'n uitbeelding van die in hem samengegroeide werkelikheid, stuk voor stuk moeizaam naast elkaar tot 'n geheel boetseren. Zwaar en massaal en vermoeiend is z'n kunst meestal, 't tegenbeeld van Felix Timmermans (Moller 1932:292-293). De Pillecyn onderkent daarentegen juist vanaf De vlaschaard een verbetering tegenover Minnehandel, dat “meer den indruk van een naast elkaar plaatsen dan van een dooreenlopen van menschen en bedrijvigheden” geeft (De Pillecyn 1932:67)Ga naar voetnoot170. Hij volgt daarin Vermeylen, die De vlaschaard eveneens als een vooruitgang ziet tegenover het “fries” dat Langs de wegen is, of tegenover de “reeks aaneengeregen afzonderlijke stukken” die Minnehandel worden genoemd: “met De Vlaschaard bereikte Streuvels dan dien triomf: de samengesteldheid, èn de volte, èn het evenwicht van alle bestanddeelen” (Vermeylen 1923:123). In zijn bespreking van Minnehandel uit 1904 had Vermeylen nog geschreven: Zolang men leest blijft men onder de overtuigende macht der stemmingen, en met zijn luchtigen zwier voert Streuvels u over alle critische bedenkingen heen. Maar als men dan 't geheel overziet, en zich afvraagt hoe het ineenzit: afzonderlijke stukken blijven het, aaneengeregen; er loopt een lijn door, maar het werk bestaat toch vooral uit een reeks synthetisch-voorgestelde toestanden, die niet noodzakelijk uit elkaar groeien. Nu, een wezenlijke vereiste van een roman, afgezien van de | |
[pagina 349]
| |
verscheidenheid der plans, is juist de ontwikkeling, het gaan van een punt naar een ander, en daarvoor is er minder stemming en meer ontleding nodig (Vermeylen VW II:326-327). Streuvels heeft zich verdedigd tegen dergelijke bezwaren. Zo reageert hij in een gesprek met André de Ridder op Vermeylens bewering dat hij gebrekkige romans schreef. “Aan 't geen een Roman uitmaakt of geen Roman en aan alle leerstelsels over compositie, vaag ik mijn botten!” (De Ridder 1907b:139). Dat wil daarom niet zeggen dat hij geen eenheid beoogt, alleen is de auteur niet bereid om de voorgeschreven compositieregels te volgen, maar erkent hij enkel het leven zelf als structuurprincipe: “Streuvels definisseerde me Langs de Wegen: eene poging om iets te maken, met één enkele lijn, een boek zonder deelen, zonder hoofdstukken, uit eenen trek, een boek dat zou worden het Leven zelf, verbeelden de noodlottige gang van het leven, het spel van het Fatum” (De Ridder 1907b:139-140). Dit argument werd tegen hem gebruikt door Streuvels' eeuwige tegenstrever Cyriel Buysse: Er is geen compositie in Streuvels' verhalen, en daarom past zijn einde soms zo slecht bij de vertelling. Waarom b.v. is zijn groot stuk Langs de Wegen niet vroeger of niet later uit? Het is niet uit; hij had er steeds verder kunnen van vertellen, en bijna al zijn verhalen zouden mogen eindigen met het natuurlijk en onvermijdelijk einde van elk leven: de Dood (Buysse in Amsterdams Weekblad december 1902). Twee concrete constructiefouten waarop men meermaals wijst, zijn de volgende. Allereerst betreuren recensenten van De vlaschaard dat Streuvels heeft verzuimd om te zorgen voor het finale sluitstuk, waarin alle delen samenkomen. Daarnaast tonen sommigen zich kritisch over de ongewone wending die ‘De oogst’ halverwege neemt: zijn compozitie is soms zwak. Zoo in De Oogst, waar eigenlijk het verhaal uit is met den dood van Rik, den jongen arbeider, die in het maai-werk bezwijkt, en waar we als toegift nog de terugkomst van de maaiers krijgen, waarbij dan Rik als hoofdpersoon door Wies vervangen wordt (Van Nouhuys in Amsterdams Weekblad 06/01/190l). Anderen gaan daar tegenin en noemen de keuze om het hoofdpersonage halverwege het verhaal te laten sterven dan weer een noodwendige en tevens een der grandioze zetten uit dit werk, een on-conventionneelheid van compositie die door zijn bloot gebeuren juist dáár, zoo indrukwekkend typeert den | |
[pagina 350]
| |
onverzettelijken, stoorloos-starren levensgang” (Antink in De Kroniek 02/02/1901). | |
3.2.2 Hoe eenheid bewerkstelligen. ‘De kracht die zijn novellen eenheid geeft’De vraag is nu hoe de auteur ervoor kan zorgen dat zijn beschrijvingen, ondanks de opeenstapeling van details, toch als een eenheid worden gepercipieerd. Broeckaert beveelt daartoe aan: Du coup-d'oeil sur l'ensemble, procédez à l'examen et à la description des détails. C'est ce que fait d'instintc [sic] l'homme placé tout-à-coup devant un vaste tableau. Sur un fond bien préparé vous jetterez d'abord ce qui domine dans votre sujet, vous en fixerez l'unité et le caractère, vous grouperez ensuite les détails (Broeckaert 1853:166). De auteur moet dus eerst het “ensemble” benoemen, alvorens zich te verdiepen in de details. Bepaalde van Streuvels' beschrijvingen lijken inderdaad zo opgebouwd. Zo begint ‘Het kerstekind’ met de fameuze zin “Al op een nacht lag de wereld witgesneeuwd” (VW IV: 169), waarna een omstandige beschrijving volgt van de sneeuw en de besneeuwde velden, huizen, bomen,... De lange beschrijving van de zomerse wereld aan het begin van het derde hoofdstuk van De vlaschaard wordt ingeleid door twee zinnen die als het ware de uiterst summiere samenvatting zijn van wat in detail zal volgen: “Het is zomerwende aan de tijd. Nu zegeviert de zomer over de wereld” (VW 11:591). Etienne Pivert de Senancour gaf een zelfde aanbeveling, maar suggereerde ook wat de auteur kon doen als het onmogelijk was om meteen het gegeven als eenheid voor te stellen: Il n'est point de difficulté plus grande dans les descriptions écrites que de donner dès les premiers moments une idée de l'ensemble. En cela, tout l'avantage est au pinceau; ce qu'il offre au premier coup de l'oeil, la plurne ne peut que le développer successivement; mais s'il est impossible qu'elle le montre d'abord, il faut qu'elle sache du moins le faire pressentir. On peint mal, si une sorte de couleur universelle, particulière au sujet, ne domine point constamment dans le tableau (de Senancour in Hamon 1991:93). Die “couleur universelle, particulière au sujet” doordrenkt de gehele beschrijving en zorgt zo voor eenheid. De auteur kan ten slotte ook voor eenheid zorgen door zich ervan te vergewissen dat hij vanuit een enkel gevoel schrijft: “Dans le moment où le Poète veut peindre, il doit se | |
[pagina 351]
| |
pénétrer d'un seul sentiment, et composer de manière que toutes les parties et la couleur de son tableau concourent à exciter ce sentiment” (de Saint-Lambert in Hamon 1991:69). Hoe kritisch de Streuvelskritiek zich soms ook toonde ten aanzien van de structurele eenheid van Streuvels' teksten, de interne eenheid van zijn beschrijvingen wordt bijna unaniem in de verf gezet. Taelman citeert een beschrijving uit Langs de wegen en stelt: Niemand ontging het hoe veel onderwerpen in die morgenbeschrijving werden opgenomen. Opdat die groote hoeveelheid details een tweede verdienste hete van Streuvels' kleurborstelen mogen de onderwerpen en de verscheiden onderdeelen dier onderwerpen niet uit hun natuurlijke verhouding gerukt. Anders ontstaat er bij den lezer vermoeienis en verwarring. Hij ziet veel en niets. Op Herman Teirlinck in Het Stille Gesternte, bij voorbeeld, en Gustaaf Vermeersch in Mannenwetten, ja zelfs op Flaubert, heeft Streuvels dit voor, dat hij de voorstelling van het geheel even gemakkelijk maakt als die der onderdeelen en toebehooren (Taelman 1906:3). Om als een eenheid te worden waargenomen “mogen de onderwerpen en de verscheiden onderdeelen dier onderwerpen niet uit hun natuurlijke verhouding gerukt” worden. Taelman verduidelijkt niet wat hij daar precies onder verstaat; mogelijk komt het erop neer dat details geen bovenmatige aandacht mogen krijgen, waardoor de hoofdzaken uit het gezicht verdwijnen. Vermeylen stelt over Streuvels: “Nooit wordt hij door detail-opname verbroken, nooit blijft hij haperen aan iets afzonderlijks [...] Overal merkt men den samenvattende greep” (Vermeylen VW 11:419-420). Streuvels concentreert zich enkel op het geheel en laat wat “afzonderlijk” is of slechts “detail” terzijde liggenGa naar voetnoot171. Hegenscheidt toont zich, omwille van de volmaakte vereniging van deel en geheel in Streuvels' teksten, zelfs weigerachtig om eruit te citeren: “Aanhalen durf ik hier [nl. uit ‘Lente’] niet; de bijzonderheden dragen zoo den luister van het geheel dat ik ze er niet durf uit verwijderen” (Hegenscheidt z.d.:13). Elders schreef Vermeylen: | |
[pagina 352]
| |
Bij Streuvels ontvangt ge nooit den indruk, dat zijn boeren verzinsels zouden zijn, ge gelooft aan wat hem belieft u te vertoonen, want alle bijzonderheden sluiten organisch ineen als onderdeelen van een geheel: de eenheid die ons alles daar als werkelijk doet aanvaarden ligt ten slotte in de atmosfeer, dat wil zeggen in het grondgevoel van Streuvels zelf, waar het werk uit geschapen werd (Vermeylen 1923:99). Als een auteur slechts die dingen selecteert die met zijn “innerlijke voorstelling” overeenstemmen, komt hij vanzelf tot organische eenheid. Het grondgevoel van de auteur kan de kloof tussen deel en geheel dus wegwerken. Deze gedachte kwam ook al voor in de tekst van Hegenscheidt: Streuvels' geest was te krachtig om eindelijk niet van zelf tot die innerlijke eenheid van het kunstwerk te geraken. Hij wilde dat al wat uit hem geboren was, den schijn drage van zijne ontroering en daarom greep hij onmiddellijk naar de hechtste en tegelijkertijd vrijste van alle eenheden, trouwens ook die, waar slechts de echte dichter op bouwen mag: ééne stemming bepaalt voortaan al de bijzonderheden, en deze uit eenen zelfden wortel geschoten moesten wel een eenig gewas worden (Hegenscheidt z.d.: 9-10). Nochtans benadrukt Vermeylen ook dat deze manier om voor eenheid te zorgen, enkel bevredigend kan zijn in het geval van kortere teksten: Den bouwtrant van zijn novellen heeft hij op een roman willen toepassen, en dat was een misgreep. De kracht die zijn novellen eenheid geeft is de “stemming”, die alles doorwasemt. Maar of een roman hoofdzakelijk op stemmingen gebouwd mag worden? (Vermeylen VW Il:325). |
|