'Wie schaft er op de woorden?' Over de beschrijving en het beschrijvende bij Stijn Streuvels
(2002)–Tom Sintobin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
2 De beschrijving heeft een andere referent dan verhaalDe beschreven referent geeft in de klassieke retorica dus geen aanleiding tot een opdeling in beschrijving enerzijds en ‘niet beschrijving’ anderzijds. Het enige wat verschilt is de plaats in de redevoering die de beschrijvingen-met-verschillende-objecten krijgen: in de ‘narratio’ of niet. Nochtans ontstond wel degelijk een onderscheid tussen twee tekstsoorten: “description” versus “récit”, beschrijving versus verhaal, narratio versus descriptio,... Genette merkt op: L'opposition entre narration et description, d'ailleurs accentuée par la tradition scolaire, est un des traits majeurs de notre conscience littéraire. Il s'agit pourtant là d'une distinction relativement récente, dont il faudrait un jour étudier la naissance et le développement dans la théorie et la pratique de la littérature. Il ne semble pas, à première vue, qu'elle ait une existence très active avant le XIXe siècle, où l'introduction de longs passages descriptifs dans un genre typiquement narratif comme le roman met en évidence les ressources et les exigences du procédé (Genette 1969:56). Dit onderscheid zou, aldus Genette, vanaf de 19de eeuw deel zijn gaan uitmaken van ons literaire denkenGa naar voetnoot7. Volgens Hamon schrijft de lezer zijn vermogen om beschrijvende passages intuïtief af te bakenen toe aan een “critère [...] vaguement référentiel” (Hamon 1972:465). Om niet te maken te krijgen met de hierboven aangestipte problemen, was een beperking van het referentiële criterium echter onvermijdelijk: “la description décrit des choses, le récit des actes” (Hamon 1972:465), zoals Hamon het net vermelde, vage referentiële criterium verduidelijkt. Slechts een bepaalde set referenten kan aanleiding geven tot een beschrijving. Deze inperking van het klassieke criterium correspondeert met wat we in wat oudere theoretische teksten aantreffen. Mieke Bal poneert in haar overzichtsartikel van de literatuur over beschrijving het volgende over prestructuralistische teksten: Voor de opkomst van het structuralisme werd het onderscheid gebaseerd op de ontologische status van het beschreven object. | |
[pagina 30]
| |
Handelingen en gebeurtenissen zijn voorwerp van verhalende tekst, objecten, plaatsen, wezens, van beschrijvingen (Bal 1979:304)Ga naar voetnoot8. Ook in de Streuvelskritiek zijn er recensenten die beschrijving en verhaal op een referentiële basis uit elkaar houden. Vooral de natuur is een gepriviligieerde referent van de beschrijving. Anton van Duinkerken bijvoorbeeld schrijft in een stuk dat hij publiceerde naar aanleiding van de verschijning van een dundrukeditie in 1941: Men kan bij hem niet - als b.v. bij Jacob van Lennep - aanwijzen, waar de natuurbeschrijving ophoudt en het vertelsel begint, maar de natuurbeschrijving is het vertelsel en het vertelsel is de natuurbeschrijving. In zijn tallooze verhalen beschrijft als het ware de natuur zichzelf en dit is dan meteen het levensverhaal van de menschen (Van Duinkerken in De Tijd 12/10/1950). Met andere woorden, “vertelsel” hangt samen met het “levensverhaal van de menschen”, terwijl beschrijvingen te maken hebben met de natuur. Van Duinkerken maakt dus weliswaar het onderscheid onklaar in dit oeuvre, maar de manier waarop hij dat doet toont wel aan hoe het normaal gesproken geïnstalleerd wordt. In 1948 publiceert Albert Helman een kritisch stuk over Streuvels: De lust in het beschrijven werd bij Streuvels allengs op een gelukkige wijze opgevangen door zijn niet minder grote behoefte om te vertellen. Hierdoor krijgt de omgeving in zijn werk altijd de functie van een atmosfeer, een klimaat, dat evenzeer afhankelijk is van de mensen die zich daarin bewegen, als deze mensen wederkerig van het landschap, het seizoen, het daggetij. Bij zijn oudere boeken echter, aan de top waarvan De Vlaschaard (1907) staat, overheerst het beschrijvende, en wat erin “gebeurt”, zou met weinig woorden verteld kunnen worden. [...] In de latere romans heeft Streuvels getracht enigermate aan het euvel der overdadige beschrijvingskunst tegemoet te komen. Hij heeft zich niet langer tevreden gesteld met de opervlakkige [sic] en vrij banale gebeurtenissen, waaromheen hij zijn landschaps- en milieu-schilderingen optrok, maar ging zich steeds meer verdiepen in de gebeurlijkheden van het menselijk gemoed (Helman in Haantjes en Smit 1948:480-481). | |
[pagina 31]
| |
Beschrijven en vertellen worden tegenover elkaar geplaatst. Beschrijvingen zijn aanvaardbaar omdat ze niet meer zijn dan een atmosfeer, en omdat die atmosfeer niet primeert op de mens maar er in een relatie van wederzijdse beïnvloeding mee staat. In de oudere boeken, zoals De vlaschaard, “overheerst het beschrijvende” boven het vertelde omdat er weinig in “gebeurt”. In latere romans gaat psychologie, “gebeurlijkheden van het menselijk gemoed”, het tegengewicht vormen voor “het euvel der overdadige beschrijvingskunst”. Kees Fens beklemtoont dan weer: De natuurbeschrijving neemt in Streuvels' gehele werk een belangrijke plaats in. Om het be-schrijven op zich gaat het echter nooit. [...] Steeds is de beschreven natuur of het weergegeven natuurgebeuren betrokken op de mens, illustratie als het ware van zijn situaties (Fens in De Tijd/De Maasbode 03/10/1961). In een bespreking van het eerste deel van de dundrukeditie begin de jaren '70 ten slotte luidt het: De lectuur van dit eerste deel al is voldoende [...] om een ander populair misverstand over hem weg te nemen: dat hij een typisch beschrijvend kunstenaar zou zijn, een leverancier van lyrische natuurimpressies vooral. Weliswaar heeft hij, net als veel tijdgenoten, een korte periode doorgemaakt waarin hij inderdaad zulke kunsten leverde, maar de omvang daarvan valt in het niet vergeleken bij de duizenden bladzijden waarin hij in de eerste plaats verteller en psycholoog is. Streuvels' onderwerp is niet de natuur, maar het is de mens ([anoniem] in NRC Handelsblad 14/04/1972). “Beschrijvend” wordt in oppositie geplaatst met “verteller en psycholoog”. Bovendien wordt de eerste term in verband gebracht met de natuur (“leverancier van lyrische natuurimpressies vooral”), terwijl de twee andere termen betrekking hebben op de mens: “Streuvels’ onderwerp is niet de natuur, maar het is de mens”. Uit deze citaten blijkt dus dat een beperking zoals die in de theorie werd voorgesteld, ook in de literair-kritische praktijk te vinden is. Wel wordt die beperking nog geradicaliseerd: beschrijven heeft te maken met ruimte en natuur, vertellen met de mens, gebeurtenissen en psychologie.
Bal formuleert fundamentele kritiek op een dergelijke denkwijze: Het belangrijkste bezwaar is, dat zij [ontologische criteria] zijn gebaseerd op een indeling van het object van de tekst en niet van | |
[pagina 32]
| |
de tekst zelf. [...] Zij leiden niet tot de definiëring van een specifiek type discours (Bal 1979:305). Een dergelijke consequentie is onaanvaardbaar binnen een structuralistische denkpiste, die de relaties tussen de elementen van een tekst wil nagaan. Onderzoekers als Bal en Hamon, die vanuit dat perspectief redeneren, gaan dan ook op zoek naar een niet op ontologische gronden gebaseerd onderscheid tussen beschrijvende en verhalende passages. |
|