'Wie schaft er op de woorden?' Over de beschrijving en het beschrijvende bij Stijn Streuvels
(2002)–Tom Sintobin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
1 De beschrijving heeft een referentDe klassieke retorica heeft er geen moeite mee om beschrijvingen aan te duiden. Ze gebruikt daarbij een referentieel criterium: de beschrijving is herkenbaar aan datgene wat ze beschrijft. Niet zelden dankt ze er ook haar naam aan. Als een tekstuele passage aan de ruimte is gewijd, is het een ‘topographia’Ga naar voetnoot5 (Gr. ‘topos’ = plaats en ‘graphein’ = (be)schrijvenGa naar voetnoot6). In het geval van een niet bestaande, ingebeelde plaats hebben we te maken met een ‘topothesia’. Als het over de tijd gaat, krijgt de lezer een ‘chronographia’ (Gr. ‘chronos’ = tijd) voorgeschoteld. ‘Hydrographia’ beschrijft water, ‘dendrographia’ (Gr. ‘dendron/dendros’ = boom) heeft het over bomen, ‘anemographia’ (Gr. ‘anemos’ = wind, storm) over de wind. ‘Astrothesia’ (Gr. ‘astron’ = ster, sterrenbeeld) is de beschrijving van een ster, ‘chorographia’ (Gr. ‘choron’ = plaats, ruimte, land(streek), veld) die van een natie of land, ‘geographia’ (Gr. voorvoegsel ‘geo-’ = aard-) die van de aarde. ‘Prosopographia’ is de term voor de beschrijving van het uiterlijk van personen of dieren (Lausberg 1998:899; Gr. ‘prosopon’ = gelaat, karakter, persoon). ‘Ethopoeia’ beschrijft “natural propensities, manners, affections” (Lanham 1991:71). De Griekse term voor het begrip, ‘ekphrasis’, betekent volgens sommigen: “een vorm van descriptio [...] waarbij het object van gedetailleerde beschrijving een werk uit de plastische kunst is” (Van Gorp 1998:132). Er zijn ook termen die niet zozeer één bepaalde passage, maar wel een heel boek benoemen. De verschillende soorten reisbeschrijvingen (Van Gorp 1998:373) zijn daar een voorbeeld van: ‘itinerarium’ (algemene benaming; Lat. ‘iter’ = reis), ‘hodoeporicon’ (reisbeschrijving in versvorm; Gr. ‘odoiporein’ = wandelen), ‘periplous’ (beschrijving van reizen langs vreemde kusten; Gr. ‘periplous’ = rondvaart), ‘periëgese’ (reisgids met beschrijvingen van landen, gebouwen, monumenten, kunstwerken; Gr. ‘periegesis’ = rondleiding, schets). Niet altijd blijft die referent beperkt tot personen of dingen. Dat bleek al uit de laatste voorbeelden: een reis impliceert een aaneengeschakelde reeks handelingen en is dan ook iets anders dan bijvoorbeeld een boom. Er bestaat zelfs een figuur die een levendige | |
[pagina 24]
| |
beschrijving van een actie of een gebeurtenis geeft: de ‘pragmatographia’ (Gr. ‘pragmateia’ = bezigheid, activiteit). Buch merkt dan ook terecht op: Gegenstand einer Beschreibung kann beinahe alles sein: Personen, Sachen, Zeiten, Zustände, Orte und vieles mehr [...]. Zwischen Einzelobjekten und kollektiven Vorgängen wird dabei kein Unterschied gemacht: eine Seeschlacht kann ebenso Thema einer Beschreibung sein wie der Bau eines Hauses, die Einbringung der Ernte oder die Belagerung einer Stadt (Buch 1972:19). Wat in de klassieke retorica wél verschilt, is het onderdeel waarbij de figuur wordt ondergebracht: If they represent events [...], descriptiones belong to narratio [...], and with special intensification of “clarity” [...] and of “probability” [...]. If the descriptiones do not represent events, but persons and things, then they are epideictic speeches [...], again with special intensification of “clarity” [...] and “probability” [...] Descriptiones of persons and things may also find a place within narratio as digressions (Lausberg 1998:360). Het is interessant op te merken hoe de term ‘narratio’ helemaal anders wordt ingevuld dan wij spontaan geneigd zijn te doen. Traditioneel verliep de antieke rede volgens een vast drieledig schema: ‘exordium’, ‘corpus’ en ‘conclusio’ of ‘peroratio’. ‘Narratio’ is één van de mogelijkheden die voor het middendeel voorhanden zijn en behelst de uiteenzetting van de feiten. “If they represent events, descriptiones belong to narratio” betekent dan ook niet dat de kloof tussen verhaal en beschrijving, zoals wij die ervaren, wordt opgeheven. Wél zien we een recenter onderscheid hier in nuce al aanwezig: beschrijvingen van gebeurtenissen maken van nature deel uit van een onderdeel waartoe beschrijvingen van dingen of personen slechts toegang krijgen als “digressions”. Hamon stelt in zijn overzicht van retorische werken van latere datum (hij beperkt zich tot het Westerse, zeg maar Franse retorische discours zoals dat te vinden is in tal van handboeken en woordenboeken tussen de 16de en de 20ste eeuw): Aux mieux, la plupart des traités se contentent, sur des critères vagues de “contenus”, de distinguer des espèces de la description selon les caractéristiques du référent décrit (Hamon 1993:10-11). Uit de voorbeelden die hij geeft - topografie, chronografie, prosopografie, prosopopeia, portrait, parallel en tableau of hypotypose - blijkt dat hier al evenmin een consequent onderscheid wordt gemaakt | |
[pagina 25]
| |
tussen referenten die met handelingen te maken hebben en referenten die op personen of voorwerpen slaan. Vooral de definitie van de laatste twee van deze voorbeelden, wijst daarop: “description “vive et animée” d'actions, de passions, d’événements” (Hamon 1993:11).
Het volstaat om de term ‘beschrijving’ in te geven in de zoekfunctie van de Literom om eenzelfde tendens terug te vinden in de kritiek. De term gaat immers vaak vergezeld van een bepaling, die de beschreven referent specifieert: ‘x-beschrijving’, ‘beschrijving van x’. Die bepaling kan de meest uiteenlopende zaken betreffen. Plaatsen vooreerst: de natuur, velden, tuinen, huizen, kamers,... Dit is beslist een van de grootste categorieën; wie het lemma ‘natuurbeschrijving(en)’ ingeeft in de Literom krijgt honderden treffers. Voorwerpen en zaken worden beschreven: de zon, boten, schilderijen,.... Ook personen worden beschreven, zowel uiterlijk als innerlijk. Nog andere keren gaat het om de beschrijving van iemands leven of van specifieke perioden daaruit (jeugd, volwassenheid, oude dag), met alles wat daarbij hoort. Evenementen vormen het voorwerp van beschrijving: kermissen, verjaardagen, begrafenissen,... Soms gaat het om meer abstracte zaken (de liefde, het geloofsleven en dergelijke meer), en soms is de focus heel ruim: “de realiteit”, “mens en wereld.” Enigszins specifieker geeft dit iets in de trant van: de beschrijving van het leven op het platteland (of in de stad), de beschrijving van de jeugd uit de jaren x. Een andere onderverdeling betreft de beschrijving van gebeurtenissen of die van activiteiten: beschrijvingen van reizen, gevechten, moord, seksuele handelingen,... Een speciale onderverdeling hierbinnen heeft te maken met werkzaamheden allerhande: beschrijvingen van de bezigheden van boeren, tuinders, ambtenaren, zwervers,... Ook in de kritiek is er dus geen beperking op referentiële basis. De term ‘beschrijving’ wordt gebruikt voor zowel handelingen en gebeurtenissen als voorwerpen, perioden, personen, ruimtes,... ‘Beschrijving’ wordt ook niet per definitie gereserveerd voor bepaalde passages. Het verhaal in zijn geheel kan een beschrijving zijn. De recensent van Brabants Nieuwsblad noemt Streuvels' roman Langs de wegen bijvoorbeeld een “beschrijving van het arme, uitgehongerde Vlaanderen” ([anoniem] in Brabants Nieuwsblad 06/07/1984). Soms wordt een hele episode van het verhaal “beschrijving” genoemd. Uyldert heeft het over “de beschrijving van het daadwerkelijke verzet der ruwe polderjongens [...] die de landmeters in de Schelde werpen” (Uyldert in Algemeen Handelsblad 02/06/1928). Desondanks figureert de term ook niet zelden in de verhaaltechnische betekenis: als benaming voor een bepaald | |
[pagina 26]
| |
onderdeel van een verhaal. Zo bij Paul Kenis, die stelt: “reeds bij den aanvang van het boek, een waar bravourestukje deze beschrijving van den Waterhoek en Waterhoekers, in heel hun kleurrijk bedrijf” (Kenis in N.R.C. 17/12/1927). Het is opvallend dat het klassiek-retorische begrippenapparaat, op de term ‘topografie’ na, niet wordt gebruikt in de recensies die op de Literom voorkomen. Ook in Streuvelsrecensies is het een zeldzaamheid.
Ik besluit. De klassieke retorica gebruikt een ontologisch criterium om de aard van de beschrijvingen te bepalen. Dat criterium werkt goed: diverse beschrijvingen kunnen nu, naargelang van wat wordt beschreven, van elkaar worden onderscheiden en benoemd: een topografie, een chronografie,... Ook als ze in gemengde vorm voorkomen, bijvoorbeeld wanneer plaats en tijd in één beweging worden beschreven, is het criterium nog bruikbaar omdat het toelaat die vermenging op te merken. Eventueel kan in zo'n geval ook gedacht worden aan een nieuwe term, ‘chronotopografie’ bijvoorbeeld. In recensies en dergelijke wordt van die mogelijkheid om nieuwe beschrijvingen te ontwerpen gretig gebruik gemaakt (men beperkt zich daarbij wel tot een omschrijving en komt niet tot een specifieke term). Het gemak waarmee het referentiële criterium nieuwe begrippen (omschrijvingen) genereert, vormt echter meteen ook een probleem. De meest uiteenlopende referenten kunnen hun naam verlenen aan een beschrijving: zowel gegevens die met handelingen als gegevens die met zaken of personen te maken hebben, zowel gegevens die één fragment als gegevens die een heel boek bestrijken. Een op dit criterium gebaseerd onderzoek toont uiteindelijk niet in eerste instantie iets aan over de voorliggende tekst, maar wel iets over de creativiteit of de bereidwilligheid van de onderzoeker om nieuwe types te onderkennen. De klassieke retorica biedt dus een bruikbaar begrippenapparaat, maar is niet echt geschikt om beschrijving te onderscheiden van verhaal. Nochtans moet hierbij een kanttekening worden gemaakt. De bewering dat de klassieke retorica een louter ontologische invalshoek kiest, is namelijk niet helemaal juist. Sommige termen doen immers iets meer dan gewoon de referent aanduiden. Ze geven ook informatie over de manier waarop dat dient te gebeuren. Wanneer een beschrijving de te beschrijven persoon “van kop tot teen” overloopt, hebben we te maken met ‘effictio’. Lanham vermeldt ook ‘anatomy’: “the analysis of an issue into its constituent parts” (Lanham 1991:12), een formulering die ook op de manier van beschrijven slaat en niet zozeer op een referent (“issue” is wel bijzonder algemeen). Ook bestaat er een figuur die een van de | |
[pagina 27]
| |
werkwijzen van beschrijving benoemt, namelijk de ‘prosopopoeia’: “an animal or inanimate object is represented as having human attributes and addressed or made to speech as if it were human” (Lanham 1991:123). Verder is het zo dat Lanham het gros van de hierboven vermelde ‘-graphia's’ rangschikt onder de overkoepelende term ‘enargia’: “A generic term for visually powerful, vivid description, which recreates something or someone, as several theorists say, “before your very eyes.”’ (Lanham 1991:64). Hij geeft een aantal synoniemen op: “Demonstratio; Diatyposis; Hypotyposis (the main synonym)” (Lanham 1991:64). De vraag hoe dit effect kan worden bewerkstelligd, overschrijdt de grenzen van het referentiële criterium: ze vraagt immers naar het hoe van de beschrijving; naar tekstuele strategieën. ‘Evidentia’ doet net hetzelfde: “een beschrijving die personen, gebeurtenissen of zaken zo levendig en gedetailleerd voor de geest roept dat een reëel of gefantaseerd ooggetuigenverslag van de auteur wordt verondersteld” (Van Gorp 1998:152-153). Op deze kwestie kom ik verder terug. |
|