| |
| |
| |
Ne quid nimis.
Op zijn kamer liep kapelaan Vets al brommend te ijsberen. ‘Hij heeft me liggen, die sakkersche kerel!’ Zijn kapotgeknauwde sigaar smeet hij in den kolenbak. ‘En geen middel om in appèl te gaan!’
Zoo zat de vork aan den steel:
Kersversch uit het Groot Seminarie wordt Victor Vets tot onderpastoor benoemd te Kaaizele, een schoon slijpersdorp in zijn eigen streek: geloofd zij de bisschop om zijn nieuwe politiek, de jonge mannen als beschavers te zetten op eigen grond! En wien treft hij er aan als collega? Zijn grooten vriend Karel Claes, amper drie jaar ouder dan hij, tegen wien hij altijd heeft opgezien. ‘De Claes!’ De beste keeper, dien Kempen-Sport ooit in den goal had staan. Viel er te discussieeren over de Vlaamsche kwestie, over sociale aangelegenheden, over het communisme: geen die het bij hem halen kon. En een casuïst! Daar stak eigenlijk een Jezuïet in.
Ze troonden daar nu samen in het hun ver- | |
| |
trouwde gewest, kenden hun Kempische menschen tot in hart en nieren, ze waren beiden jong en kerngezond en arbeidden met blakenden ijver in de heide des Heeren.
En omdat ze van de streek waren, werden ze van meet af aan in de dorpsgemeenschap opgenomen. En even natuurlijk werden zij als eereleden gevraagd voor de plaatselijke Voetbalclub, zij konden meepraten over de duiven, volgden den stand van 't steentje, en dat alles kwam hun van pas om te ontdekken waar kommer of armoede hulp behoefde. De meer begoeden werden voor die gevallen aangesproken... Nee, in een Kempisch dorp mag geen armoede geleden worden.
‘De Claes’ stond voor de boeren, hij stamde zelf uit de groote hoeve van de Mergoren. Victor Vets kreeg de zorg, te waken en de plak te zwaaien over het werkvolk. Maar op een Kempisch dorp wordt tusschen klassen en standen de lijn niet zoo strak getrokken. De twee kapelaans volgden de richtlijnen der centrale organisaties voor zoover die op het dorp toepasselijk bleken. Voor de rest, het dorp is één, het Vlaamsche volk is één, wij varen met dezelfde boot van de wieg naar het graf.
En hun pastoor? hoor ik u vragen.
Hun pastoor? Een beeld van een dorps- | |
| |
herder, zacht van aard, innemend van manieren, levenswijs en daarom den ijver van de jonge mannen den vrijen teugel latend. Hij waarschuwde wel eventjes, waar hij 't gepast achtte, liet er echter aanstonds op volgen: ‘Doe maar op, gij zult het toch niet gelooven, vóór gij zelf uw hoofd gestooten hebt. De ondervinding komt maar met tijd en boterhammen.’
Een brave man, hij begon evenwel oud te worden. Natuurlijk, zult ge zeggen, anders kreeg hij uit Mechelen zoo'n prachtig stel kloeke, volbloedige onderpastoors niet, en die
bij hem inwoonden op de pastorij. Voor een genadig kostgeld. Het huishouden werd met vaste hand geleid door pastoors oude nicht, ‘Tante Jet’, zooals zij door de onderpastoors werd toegesproken, een parel van een vrouw-op-jaren, die gul en gaarne over de jonge heeren moederde.
Dus, alles in de klink? Toch niet? Ik hoor u komen. Wat haperde er? De pastoor werd oud...
| |
| |
- ‘Dat is niets, daar waren zij jong voor...’
Een oogenblik. De pastoor werd oud, leed aan een maagkwaal en kon geen wijn meer rieken. Kwade tongen lispelden: loontje komt om zijn boontje, hij heeft er vroeger genoeg geroken. Booze tongen... gibt es überall.
Wat aan die kwatongerij een glimp van waarheid scheen te verleenen, was de kelder van mijnheer pastoor. Sesam, open U. Oude Bourgogne als ossenbloed, roode Bordeaux als vurige tongen, witte wijn die de tarbot deed smelten en uw gehemelte in vervoering bracht. In den tijd, toen de pastoor zich nog over een gezonde maag mocht verheugen, was die kelder een bron van lafenis voor heel de dekenij.
Ook de kapelaans mochten er den geur van opsnuiven, met mate - ne quid nimis! - bij kerkbezoek, begrafenisdiner, Gedurige Aanbidding, Missie en al wat de kerkelijke kalender aan feesten op een dorpspastorij meebrengt. Maar daarbuiten, op een gewonen dag, zelfs op een Zondag, kwam er geen wijn op tafel. ‘De Claes’ wist nog te vertellen, dat, toen het wijndrinken den pastoor verboden werd, hij nog een tijdlang voortging met voor de onderpastoors een flesch te laten ophalen. Maar Vets' voorganger was geheelont- | |
| |
houder, ge weet, een van die doordrijvers die in hun eerste vuur het aanschijn der aarde willen vernieuwen - renovabis faciem terrae! En als ge dan, zooals ‘De Claes’, er alleen voor zit, vóór de flesch, terwijl de pastoor den blik afwendt, omwille van zijn maagkramp, en uw collega U met duldend en vermanend medelijden bekijkt, dan gaat er de troef uit. ‘De Claes’ had er op den duur voor bedankt. En de flesschen bleven in den kelder.
- ‘Wat een buitenkans later voor de erfgenamen!’ zuchtte Victor Vets.
- ‘En er aan moeten twijfelen,’ jammerde ‘De Claes’ met opgestoken vinger, ‘of die godendrank bij de rechte broeders zal belanden... Dien neef van mijnheer pastoor, dien kwistenbiebel uit ik weet niet welk gat boven Brussel ieverans, heb ik hier eens aan den slag gezien. Een zomersche dag. Hij komt bezweet toe. Mijnheer pastoor is op ziekenbezoek. Tante Jet zet hem in 't prieeltje bij een flesch Château-Yquem, nog van de vorige eeuw. Ik liep te brevieren onder de beukenwieg... Ik heb het met eigen oogen gezien... Hij goot er water bij...!’
Twee minuten lang trilde de stilte van verontwaardiging.
| |
| |
‘De Claes’ en Victor Vets hadden dien stand van zaken reeds meermalen van alle kanten belicht en besproken met confraters uit de buurt, confraters die voor kost en inwoon niet méér betaalden dan zij, en toch elken middag een roemer, twee roemers, al naar gelang het weer en de devotie, bij hun maaltijd kregen, en den Zondag vierden met een halve flesch, buiten wat bezoek en feest nog meebrachten aan gelegenheid om den elleboog te lichten.
Hadden zij, ‘De Claes’ en Victor, daar niet evenveel recht op?
Een heilige overtuiging is soms gauw opgebouwd.
Hoe was 't ook weer begonnen?
‘De Claes’ moest Tante Jet een grooten dienst bewijzen. Een rat zien te vangen die, dóór de keuken, den kelder was ingeschoten. Voor die lastige karwei beloonde ‘De Claes’ zichzelf met een flesch Château-Margaux, niet uit zijn eigen afdeeling, die slechts een begin van een collectie was, maar uit pastoors ‘groote bibliotheek’.
Aan een boom zoo vol geladen
Mist men vijf, zes pruimen niet.
Hij had ze op zijn kamer, samen met Victor
| |
| |
Vets, op mijnheer pastoors gezondheid leeggepimpeld.
Victor Vets voelde zich verplicht, tegen te trakteeren. En met even goed spul. Op zijn beurt deed hij een gang naar den kelder en vergastte ‘den Claes’ op een flesch Corton - van mijnheer pastoor. En op diens gezondheid natuurlijk!
Zoo was 't begonnen, zoo was 't maanden doorgegaan, maar hoe eindigt zoo iets?
Op een nacht wordt aan Victors deur geklopt; hij springt het bed uit en doet open. Daar staat ‘De Claes’, met zijn kapoot over zijn pyjama, die hem toefluistert, dat hij gewetenswroeging heeft en advies behoeft.
Victor mompelt wat, biedt hem een stoel aan en luistert:
- ‘Eerwaarde Vader, sinds maanden neem ik wijn weg, bij mijn pastoor. Ik heb telkens mijn geweten gesust met dit argument: dat het mij toe- | |
| |
kwam. Maar ik vrees, dat ik geen maat heb gehouden, dat ik over de schreef ben gegaan, en dat ten leste een kleine onrechtvaardigheid, dikwijls herhaald, een groote onrechtvaardigheid kan worden’.
- ‘Mijn vriend, ik ben overtuigd dat de eerste bewijsvoering van uw geweten steek houdt. Gij zijt bij den pastoor in den kost. Overal drinken de onderpastoors wijn bij hun maaltijd. Dat behoort tot de gewoonte, de zede, de mores van de streek. En wanneer wat u toekomt door omstandigheden u wordt onthouden, is het niet onbillijk dat gij dat zelf neemt...’
- ‘Mag ik dan gerust zijn, Eerwaarde Vader?’
- ‘Volledig gerust, mijn vriend, wij kunnen morgen de zaak nog eens in 't lang en in 't breed bespreken, doch ga nu met een licht hart terug naar bed. Geloofd zij Jezus Christus!’
- ‘In der eeuwigheid. Amen.’
En ‘De Claes’ sluipt terug naar zijn kamer.
Maar nu is het Victor die niet meer slapen kan.
In hoeverre hadden zij recht? Hoeveel fles- | |
| |
schen mochten zij ophalen zonder den uitdrukkelijken zegen van den pastoor? Aan den pastoor de toelating vragen? Nee, dat ging toch niet! De pastoor dacht er niet aan, omdat hij te oud was en met een maagkwaal geplaagd zat. Hij wilde misschien alleen verhinderen, dat zij ook last van de maag zouden krijgen? Geen vrees! Zij zouden wel maat houden: ne quid nimis... Er was echter ook dit: als goede kenners grepen zij naar de beste flesschen. Die Château-Yquem! Die Nuits van 1892! Die Chambertin van 't goede jaar, met het vergane etiket. Bestel dat eens op reis in een hotel... Jawel... maar de pastoor had hem vóór zooveel jaren goedkoop gekregen. Ten deele ook geërfd. Waar is echter de regelende contrôle? Vader Vets, een diamantkoopman, die in zaken de stiptheid en correctheid zelve was, zei altijd: in geldzaken, waar het gaat om andermans goed, nooit uzelf betrouwen, nooit iets doen op eigen houtje, steeds contrôle verlangen voor uw eigen gewetensrust. Waar bleef hier de regelende contrôle?
‘De Claes’, naar wien hij altijd had opgezien? Zou die zich leenen tot iets waar een vuiltje aan was? Nee... En toch... Die had meegedronken en werd ook ongerust. Niets op
| |
| |
zijn geweten laten liggen, was de leuze... Het afwerken. Terstond!
En ineens, sportief, springt hij het bed uit, trekt eveneens zijn kapoot over zijn pyjama aan en gaat bij ‘Den Claes’ aankloppen:
- ‘Eerwaarde Vader, ik heb gewetensbezwaren...’
- ‘Zet u neer’
- ‘Eerwaarde Vader, sinds maanden neem ik wijn weg uit den kelder van mijn pastoor. Over enkele flesschen zou ik niet malen, omdat het zede is in deze gouw, dat de kapelaans de flesch op tafel krijgen en mijn pastoor van die gewoonte is afgeweken, sinds hij lijdt aan de maag. Maar het zijn op den duur véle flesschen geworden. Ben ik niet verplicht daarmee op te houden en restitutie te doen?’
- ‘Mijn vriend, van het oogenblik dat uw geweten over iets knaagt, doet gij best er mee op te houden. En vermits ge u deze verplichting bewust werd: doe restitutie, zoo spoedig en zoo volledig mogelijk’.
- ‘Maar, Eerwaarde Vader, ik heb dien wijn niet alléén weggenomen. Wij waren met tweeën! Is mijn mededader niet verplicht tot terugbetaling van de helft? Wij hebben altijd samen de flesschen leeggedronken...’
| |
| |
- ‘Mijn vriend, die mededader moet zich schikken naar den raad van zijn geestelijk adviseur’.
- ‘Eerwaarde Vader, ik weet toevallig, dat deze hem volkomen heeft gerustgesteld’.
- ‘In dit geval, moet gij alles alléén teruggeven. Ga in vrede, kind...’
Die sakkersche Claes! Had hij den Vets liggen!
|
|