Een been onder het zand
(1967)–Kees Simhoffer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
[pagina 159]
| |
We waren gewend, dat hij het bord iedere les vol kalkte met literatuur. Tot hij er zelf geen wijs meer uit werd. Maar na zijn terugkeer bleef het zwart. De schone kunst had afgedaan. We hadden eerst nog niet in de gaten, dat er een verkeerde uit het kamp was teruggekomen. Tot we naar voren moesten. Eén voor één. Een hand geven. De jongens dan, de meisjes mochten blijven zitten. Hij drukte stevig door, je moest wel wat merken. De meisjes angstig kijken, wij spierwit toen we terugliepen naar onze plaatsen. Alleen Bierwolf grinnikte, maar dat deed hij ook toen de conciërge een paar jaar eerder kwam vertellen, dat zijn vader was opgepikt. Zenuwen. De baas ging zitten en vouwde zijn handen. De normale minuut stilte voor de gelovigen onder ons. Nu konden we het zien. Geen nagels meer en van iedere hand een stuk van de ringvinger af. Zijn trouwring was verhuisd naar het midden, voor zover je nog van een midden kon spreken. Toen hij wat wou gaan zeggen, stond dat meisje van Thuringop: - Meneer, mogen we klappen, dat u er weer bent?> Gedurende het applaus veranderde het zwarte bord achter hem in een donkere tunnel naar het verleden. Hem zag je de lege plekken tellen die er door de oorlog in de klas gevallen waren.
In de pauze vroeg een knaap van de zesde, of er bij ons eentje jarig was, we klapten zo. Toen de knul ons ver- | |
[pagina 160]
| |
haal niet geloofde, heeft Bierwolf hem voorgelicht. Die had verstand van de oorlog. De moffen hadden bij zijn vader uitgeprobeerd hoeveel de schildklier kan verdragen. Ik heb het resultaat een keer gezien: in een grote stoel en twee keer zo dik als normaal. Met zijn tweeën konden ze hem net overeind krijgen. Bierwolf vertelde zijn verhaal grinnikend. De eindexamenkandidaat droop af. Op het bordes stond de baas. Met zijn handen in zijn zakken. Onder het gebrandschilderd raam van de seven konsten.
De school was in de oorlog gebruikt als kamp voor Russische krijgsgevangenen, nadat Hitler zijn kaarten opnieuw had geschud. Op de w.c.'s stonden Russische woorden in het hout van de deuren gekrast. Het moest nogal schunnig zijn volgens sommigen. Ze hebben een keer met een heel stel een jongen van vier gym na een uur uit de w.c. gebonsd. Die kwam er met een Grieks woordenboek vanaf en zei grijnslachend, dat hij er geen wijs uit werd. Onze school was trouwens van alle fronten thuis. De aula was later door de geallieerden gebruikt als ontspanningszaal. Onder de stoelen zaten overal bolletjes harde kauwgom en in de rommelkamer achter het toneel lagen tussen de gouden poorten van Lucifer en de kartonnen bomen van de Midzomernachtsdroom nog de uitgetrapte playerspeukjes. Met w.c.-papier draaiden we er nieuwe sigaretten van die we daar tussen de coulissen van het verleden oprookten. Die tweedehandse tabak plakte van de vuiligheid, maar je wou niet toegeven dat je er kotsmisselijk van | |
[pagina 161]
| |
werd. En duizelig, waardoor de bomen van Shakespeare een kwartslag draaiden en als kanonnen op je af kwamen door de kruitdamp die we met onze stinkstokken hadden geblazen. In een oude kast achter de coulissen vonden we filmaffiches van de Amerikaanse frontgangers met half blote grieten erop, met stoffige navels en verschoten. Sommigen waren door de neefjes van Uncle Sam met bajonetten verkracht. De aula lag naast het sportveld waar sinds de oorlog geen grassprietje bij gekomen was. Tijdens de gymnastiekles verdwenen er soms in het coulissenkamertje om de filmsterren te bekijken. De gymleraar heeft er eens eentje van een lagere klas betrapt, toen hij met zijn gulp open en zijn prille stok in de hand naar zo'n affiche zat te koekeloeren. De attraktie werd in beslag genomen, de knul mocht thuis een week nadenken, maar de zusjes van de sexbom bleven in de kast. Wanneer ik later films zag met Marilyn Monroe of een ander mals nummer, kon ik nooit objektief kijken. Voor mij zat er onzichtbaar achter het doek altijd een of andere knul zich af te trekken. Die aula was trouwens helemaal een feest. Als er weer eens wat saais te doen was, draaiden we van de kauwgom onder de stoelen kleine, harde balletjes, die we tussen duim en wijsvinger knelden. En dan het podium bekogelen, maar de meeste kwamen in de haren van de meiden die toen nog allemaal vlechten hadden. Ze hadden soms uren werk om het weer goed te krijgen. Die belegen kauwgom was gemener dan klitten. | |
[pagina 162]
| |
De rector was niet de enige die van de oorlog wat had overgehouden. Adonis, die natuurkunde gaf, liep nu voor schut met zijn bijnaam. Had schuin over zijn neus een scherp litteken. Van een granaatscherf. Aan elke kant een oog. Hij kon je nu op twee manieren aankijken. Vroeger had hij een gezicht waar de meiden verliefd tegen deden. Ze vertelden dat hij voor de Engelsen gevlogen had en met zijn kist tussen de moffen was terechtgekomen, maar dat zal wel verteld zijn om dat litteken goed te praten. De jodenkinderen ontbraken. Bij ons in de klas mochten van de baas de gaten die in de rijen gevallen waren, niet worden aangevuld, maar die piëteit heeft hem niet lang overleefd. Ik had ook een lege plek. Ik zat naast Esther Hartog die toen ze er nog was, altijd hielp met vertalen. Klasgenoten die bij haar in de buurt hadden gewoond, vertelden de vuilste rotdingen. Over wat er met haar gebeurd was. Net of ze het zelf hadden uitgehaald met haar. Maar geen knaap wist precies hoe of wat. We zullen de oorlog wel behoorlijk onderschat hebben, we hadden hem niet voor niets overleefd. Ik ben er iets van gaan begrijpen, toen er een tijdje na de bevrijding bij ons in de buurt een moffenhoer werd gevonden. Ondersteboven in zo'n grote vuilnisbak van de plantsoenendienst. Met een lege wijnfles tussen haar heil-hitler-benen. Liebfraumilch. Thuis mijn maag boven de w.c. omgekeerd en toen het kind dat ik was, door ge trokken. Ik was verliefd geweest op Esther, dacht ik. In de eerste jaren van de oorlog toen het nog de bedoeling was, dat ze na haar eindexamen naar Israël zou gaan. | |
[pagina 163]
| |
Na de oorlog, zei ze altijd, met twee goudgele davidsterren in haar ogen. Twee jaar later wist iedereen, dat de omweg over Polen niet te overleven was.
We hadden de baas vijf of zes keer per week. Voor Nederlands en geschiedenis. Dus we hadden eraan moeten wennen. Maar iedere keer als hij zijn handen ophief voor het een of ander, zag je weer die gaten tussen middenvinger en pink. En de vergroeiing van de huid in plaats van nagels. Jaren later heb ik eens een oude man ontmoet in een Amsterdamse kroeg. Ook zonder nagels. Die deed er nog moppig over: - Die souveniertjes daar hou je al zijn leven de zenuwen van. Precies tien t.v.-toestelletjes waar de beeldbuis van gesprongen is. Kijk maar. Hij had zijn handen aan iedereen laten zien. Een bosje verlepte bloemen. Na een paar lessen merkten we al, dat het niet alleen zijn nagels waren en die vingers. Soms nam hij een of ander tablet. Meestal als hij dacht dat we niets zagen. Het kon gebeuren, dat hij midden in zijn uitleg van iets, ineens schriftelijk een of andere bezopen tekst van de Tachtigers liet verklaren. Daar hadden we moeite mee tussen de verse puinhopen van de oorlog, dat wist hij. En als we dan goed waren afgeleid door de god in het diepst van onze gedachten, frunnikte hij wat met een plat doosje. Woerdeman die schuin voor me zat, hield het bij. Hij maakte weken van tien pillen, alleen al bij ons in de klas. Vooral tegen het einde. Dat was twee per les. | |
[pagina 164]
| |
In andere klassen scheen hij het niet te doen. Of daar merkten ze niks. Misschien kwam het door de speciale verstandhouding die er was tussen ons en de baas, vanaf dat Els Thuring dat applaus had geforceerd. Hij liet het nooit blijken, maar hij had een zwak voor onze klas, anders had hij niets gezegd die laatste keer. - Jongelui, ik zal even de les moeten onderbreken. Mocht het zijn dat er na vandaag geen gelegenheid meer voor is, dan wil ik toch deze klas die zo spontaan heeft geapplaudisseerd toen ik... Hij verslikte zich in de pil van zijn ontroering, trok bleek weg en liep langzaam de klas uit. - Of hij achter zijn eigen kist loopt, zei Bierwolf die altijd wat had. - Wat zal er zijn? vroeg een van de meisjes na een lange stilte. - Nogal logisch, kwam Bierwolf, zijn pillen thuis laten liggen. Toen begon iedereen door elkaar te praten. Een kwartier later kwam de conrector de klas binnen met zijn begrafenispolisgezicht. - Jongelui, de rector is niet in staat verder les te geven, werken jullie maar wat. Tot het uur om is, maar stil alsjeblieft. De conrector was nieuw van na de oorlog. Maar daar was alles mee gezegd. We noemden hem de Beul. Onze klas kon hij wel vreten, omdat we de eerste les de beste geweigerd hadden Duits te praten, terwijl híj juist heel stoer had gedaan of Hitler een prentenboek was. Hij liep naar de lessenaar, pakte de plattegrond en keek de klas rond. Toen wees hij naar de lege plek naast mij. | |
[pagina 165]
| |
- Wie moet daar zitten? Ik keek stom op, wist zo gauw niets te zeggen. Toen zwaaide die knaap van Schugtvlot zijn hockeyarm de luchtin. - Meneer? De Beul keek of hij gestoord werd in een karwei. - Wat is er eh (plattegrond kijken) Schugtvlot? De Beul was slecht in namen. - Op de plaats die u daar aanwijst, hoort Esther Hartog te zitten, maar die is vergast. Door dat cultuurvolk van u. De conrector die gewend was zijn vak te geven met een grondigheid of er geen lege plekken waren gevallen, werd gloeiend rood en voor de eerste keer dat hij op school was, had hij geen antwoord. Els Thuring ving het weer op. - Meneer, denkt u dat de rector erg ziek is? De Beul kreeg zijn gewone lijkkleur terug en kon weer praten. Hij schopte een prop papier die voor het bord lag in de richting van de prullenmand. - De rector mankeert niets bijzonders. En willen jullie alsjeblieft ervoor zorgen, dat het hier geen beestenstal wordt. Papier hoort in de mand. Toen liep hij de klas uit met een smoel of de rector al onder de grond lag. - Bidden ze bij jullie in zo'n geval niet het rozenhoedje? vroeg Schugtvlot aan Woerdeman die rooms was.
De volgende morgen kregen we een verplicht nummertje van de Beul. Op de speelplaats ging al het gerucht dat de rector in een inrichting was opgenomen. Of zich had | |
[pagina 166]
| |
laten opnemen. Sommigen kwamen aandragen met details die we probeerden niet te geloven. ‘Een gerucht wordt altijd meteen in het kwadraat verheven,’ zei Adonis wel eens. Om negen uur werd de hele zaak naar de aula geloodst waar de Beul ons kwam vertellen, dat de rector voorlopig niet meer kwam en dat hij zich onder behandeling van een specialist had gesteld. Hij zei het of hij een rijtje schoolblijvers oplas. Adonis keek droevig de zaal in. Die van ons begonnen kauwgomballetjes te draaien, maar de meisjes sisten, dat we ons fatsoen moesten houden. Nadat de Beul zijn administratie had afgewerkt, bleef de hele zaak doodstil zitten. Ik verwachtte elk moment dat er iemand naar de piano zou lopen om het Wilhelmus in mineur te spelen. Dat was op vier mei ook gebeurd bij de allereerste dodenherdenking. Voor de marmeren plaat in de gang. Met alle namen. Maar er kwam geen piano. De Beul dirigeerde de hele zaak naar de klassen, want nu moest er gewerkt worden. Vanaf die dag was het oorlog met hem. Direkt na die mededeling in de aula kwam hij ons vertellen, dat hij als waarnemend rector de belangen van de school had te behartigen en dat hij onder geen voorwaarde kon gedogen, dat een bepaalde klas de orde ondermijnde. Was dat begrepen? Schugtvlot fluisterde: - Lefschopper! Toen de Beul hem toesnauwde wat hij had te fluisteren, kwam Schugtvlot als een ijsbeer overeind in zijn bank en zei doodkalm: - De koning is nog niet dood, maar vooruit: leve alvast | |
[pagina 167]
| |
de koning! De helft van de klas begon te klappen. De Beul nam zijn paarse schutskleur aan. Schugtvlot werd een week geschorst. Toen hij een week later terugkwam, terwijl de Beul al met de les bezig was, werd er weer geklapt. Nu door de hele klas, staande naast de banken. De Beul bleef zitten.
In de paasvakantie die volgde op de open doekjes voor Schugtvlot, zijn we met een stel op de fiets naar de inrichting gegaan waar de rector volgens de laatste geruchten verpleegd werd. Maar we mochten niet bij hem. Alleen familie. De gediplomeerde gorilla die ons de toegang weigerde, vroeg papieren die we niet hadden. We hadden een bos bloemen. Met een kaartje eraan: beterschap. En alle namen. Maar het lukte niet. De aap in de witte jas gooide de hele administratie van het gekkenhuis op een hoop om ons te imponeren. - We hadden beter een krans kunnen kopen, zei Woerdeman. We hebben nog even in de tuin van het tehuis gelopen. Het verrekte er van de vogeltjes die allemaal afbraakliedjes floten in de bomen. Het midzomernachtsdroomdekor irriteerde ons. We wisten van de waanzin die er huisde zonder zijn gezicht te kunnen zien. Bierwolf kreeg nog mot met een loslopende gek die van zichzelf dacht, dat hij met speldjes van de winterhulp liep. Toen Bierwolf ‘vuile rotmof!’ zei, begon de lange treurige vent ineens te grienen tot de kwijl als kikkerdril uit zijn mondhoeken droop. | |
[pagina 168]
| |
Bij het enorm hoge hek van de inrichting stonden onze fietsen te wachten om ons uit de rotte droom te helpen. Toen ze thuis vroegen hoe het met de rector was, kon ik weinig anders zeggen dan: - Hij ligt er mooi. Mijn oudste broer zei smalend: - Er zitten daar alleen maar oorlogskneusjes. Die dokters daar doen gewoon lopende-bandwerk. - Lijkkisten zal je bedoelen, zei ik fel. Mijn moeder bezorgd: - Jongen, wat is er? Toen kreeg ik een kop thee.
Een paar weken later, toen ik me op een avond zat te veretteren op Plato, kwam mijn moeder met een krant naar boven: - Jullie rector is gestorven in die kliniek. Een menslievend bericht onder de kop: plaatselijk nieuws en achterop de mededeling van de familie. Ik vroeg een schaar en toen ik langs de zwarte rand het bericht uitknipte: geen bezoek, geen bloemen, ging het stroef. Of ik mijn nagels zat te knippen. Een tijd later hoorden we dat het zelfmoord was, maar zoiets komt niet gauw over de muren van zo'n inrichting. We hebben dat jaar geen Nederlands meer gehad en geen geschiedenis. Op het eindrapport bleef een plek leeg, net als in zijn handen. Die rouwadvertentie moet nog ergens in een agenda plakken. ‘De felle Doot, die nu geen wit magh zien.’ Ik hoor het hem nog voordragen, met een enigszins voorovergebogen stem. Maar dat was toen zijn handen nog gaaf waren als een versregel. | |
[pagina 169]
| |
Na de grote vakantie kregen we meteen weer een nummertje aula. Nu bleef de Beul op zijn brede kont zitten. Op de eerste rij. Adonis moest het woord nemen. Herdacht in een paar zinnen nog eens de vroegere rector die de lang verwachte vrede maar kort had mogen meemaken. Terwijl hij het zei, zag je het litteken alsmaar ja schudden. Het oog onder het litteken keek omhoog. Of het bij een vroeger gezicht hoorde. Toen was het hem een genoegen bekend te maken, dat meneer Doctor Rojer - de Beul - onze nieuwe rector zou zijn. Hij vroeg plichtmatig om een driewerf hoera, maar het litteken schudde van nee. Els Thuring die naast me zat, stootte me aan en zei zachtjes: - Nu is hij weer net zo mooi als vroeger. De Beul stond op en bedankte met een onbewogen gezicht voor het driewerf hoera dat maar één keer had geklonken. We wisten al uit de krant dat hij de baas was opgevolgd. Daarna werden de nieuwe docenten voorgesteld. Voor Nederlands kregen we een juffrouw die er uitzag of ze aan kinderbescherming deed. Zo eentje die op de universiteit geen tijd had gehad om aan de oorlog te denken, omdat ze nog een tentamen moest doen. Ze was in ieder geval nog jong. Op een afstand zag ze er keurig uit. Net als de Beul trouwens die voor deze gelegenheid was opgeperst door zijn vrouw. Anders zag hij er altijd uit of hij de hele oorlog ondergedoken had gezeten tussen de varkens in Friesland. En maar balkenbrij eten. Mengsel van gemalen slachtprodukten en boekweitemeel! | |
[pagina 170]
| |
Een stel van onze klas bleef in de aula achter. Bierwolf had nog de hele plechtigheid zitten proberen kauwgomballetjes te draaien van onder zijn stoel, maar die rotzooi was onderhand veel te hard. Toen iedereen weg was en in de klassen op de lesrooster zat te wachten, doken we in de coulissenkamer waar het nog muffer stonk dan anders. Of de baas er lag opgebaard. Er waren geen peukjes meer. Maar in de kast vonden we nog één affiche met een bloteborstenmeid erop. Bierwolf klom op een tafeltje, met de hemelpoort achter zich. - De kauwgom is hard. De peukjes zijn op. De baas is dood en we hebben nog maar één gelukspop. We zijn een nieuw tijdperk begonnen. Ik stel voor, dat we dat nieuwe mens weg zullen pesten. Hebben jullie haar handen gezien? Niemand had kommentaar. Ik rolde het affiche met het moois naar binnen op en zette het als een toeter aan mijn mond. We gingen in gelid naar de klas. Daar stond de Beul al op ons te wachten met een smoel vol lage luchtdruk. - Dat heet nou examenklas. Voortaan wat opschieten! Schugtvlot zijn arm schoot weer uit. - Proppen geraapt in de aula meneer. - O, zei de Beul en keek verder onze kant niet meer uit. Hij dikteerde in een moordend tempo de rooster en zei toen: - Jullie klasselerares zal mejuffrouw Corzilius zijn die de lessen van mijn voorganger zal overnemen. Ik zal haar | |
[pagina 171]
| |
straks aan jullie voorstellen. Voor geschiedenis hebben we nog niemand. Iemand nog iets te zeggen? Niemand had wat te zeggen. Voorlopig geen geschiedenis. Logisch dat ze daar niemand voor kregen. Er was in die paar rot jaar zoveel geschiedenis gemaakt, dat de mensheid zijn buik ervan vol had. Degenen die er het fijne van wisten, lagen trouwens allemaal al onder de grond. Esther had het geheim in haar graf meegenomen en Els Thuring had enkel nog een oudtante.
Toen de Beul de klas uit was, herhaalde Bierwolf zijn speech van het coulissenkamertje woordelijk, nam mij mijn sexrol af, vroeg lucifers aan Schugtvlot en stak de fakkel aan. Op dat moment kwam de Beul met het mens binnen. Die meteen moest hoesten in een zakdoekje van vóór de Franse revolutie, omdat de verleidelijke fakkel van Bierwolf rookte als een kanon. De Beul kreeg een aanval, maar Schugtvlot die altijd mooie opstellen kon maken, zei lakoniek: - Het duurt maar even meneer, we verbranden het verleden. Op hetzelfde moment brandde Bierwolf zijn vingers en vloekte een eind aan de tweede wereldoorlog. De Beul blies de aftocht met de tranen in zijn ogen. Van de rook. Het nieuwe mens deed even later of er niks aan de hand was en met een stem die moest klinken of ze al ingeburgerd was, hoopte ze prettig met ons te werken en tot goede resultaten te komen op het eindexamen. Maar daarvoor was natuurlijk samenwerking nodig. | |
[pagina 172]
| |
Ze had groot gelijk, maar ze beviel ons niet. Dat ze haar nagels nog had alle tien, daar kon zíj niks aan doen, maar daarom hoefde het bord nog niet meteen vol namen. |
|