Een been onder het zand
(1967)–Kees Simhoffer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
[pagina 61]
| |
De vreze des heren had mijn hele jeugd de weeë geur van tabak. Wie langs alle bijbelteksten aan de muur de trap op ging, kon eenmaal boven weinig anders doen dan maar in God geloven. En als je van boven naar beneden liep, kwam de geur van sigaren en tabak. De winkel is al maanden leeg, maar je ruikt het nog. Hij rookte zelf niet, hij verkocht alleen maar. Dat hij toch longkanker heeft gekregen, alleen maar door in het spul te handelen, is natuurlijk postume kif van alle klanten die hij de dood in heeft gestuurd. Ik kan me van vroeger een klant herinneren die elke dag twee pakjes Zware Van Nelle moest, maar nooit heb ik mijn vader de vinger zien heffen. Zijn hele leven was afgestemd op de Here Jezus Christus, maar als er geld in de buurt was, draaide hij de knop op zachtjes. Vrome mensen zijn meestal verdomd goeie penningmeesters. Ik ben er nooit helemaal achtergekomen wat hem nu dierbaarder was: het harmonium boven in de huiskamer of de geldla op de toonbank. Mij als kind fascineerden ze allebei even hard. Ik zat hele dagen in de winkel. Spelen met lege dozen. Heb eens een hele morgen in zo'n kartonnen droom onder de toonbank gezeten. Tot iedereen me vergeten was en buiten ging zoeken. Met de zenuwen, want de gracht was toen nog niet gedempt. Later zat ik hier vaak te leren. En ondertussen op de winkel passen. Het was er altijd lekker rustig. Net als in de roomse kerk waar ik wel eens mee naartoe ging met mijn moeder. Vader zat meestal boven achter zijn orgel, die geloofde zulke exclusieve dingen, dat geen dominee er een carrière op durfde wagen. Moest zijn geloof dus in | |
[pagina 62]
| |
eenzaamheid belijden. De toonbank was het altaar en de sigaren waren gesaust met wierook. Er was ook een godslamp. De koperen brander naast de geldla. De hele dag een vlam voor de klanten. - Wou u opsteken meneer? Een blauw licht dat soms geel uitzette, als er iemand de winkel binnenkwam en dat er onzichtbaar was wanneer de zon in de winkel scheen en het goud op de sigarenkistjes deed glanzen. Nu zijn de rekken leeg en de toonbank is kaal als een altaar op goede vrijdag. De winkel heeft duidelijk de dood in.
Die kerel moet nu gauw komen, anders kan hij de boel in het donker inladen. De elektriciteit is al afgesloten en morgen komen de mensen van het gas het huis de adem afsnijden. Officieel woont er al meer dan een maand niemand meer. De hele buurt wordt gesaneerd. De winkel en het café op de hoek is zo ongeveer alles wat nog glas in de ramen heeft. De rest van de straat is met planken dichtgeslagen. Laatst is er nog een pand van ellende in elkaar gezakt. De brandweer blies groot alarm voor het geval er iemand onder het puin zat, maar toen ze de zaak hadden geruimd, was er enkel een kat die zat te jongen in een oude w.c.-pot. Toen vader nog in de winkel stond, had de straat zijn kiezen al getrokken. Hij heeft er zich wat over af geërgerd. Vroeger een keurige buurt en nu haalde de jeugd er viezigheid uit tussen de bouwvallen. Hij heeft de buurt overleefd. Het is misschien de bedoeling dat hij dood gaat, nu ze zijn hele leven onder zijn voeten afbre- | |
[pagina 63]
| |
ken. Dwars door de winkel komt een nieuwe weg. Het verkeer zal over zijn herinneringen heen rollen en er niets van heel laten. De straat is gelijk met hem afgeschreven. Toen de geneeskundige dienst hem kwam halen, wou hij niet op een brancard. Tussen de twee broeders in moest hij eerst de gasvlam op de toonbank uitdraaien, daarna gaf hij zich gewonnen. Ik kreeg amper de winkeldeur achter hem op slot, zo liet het huis zich al hangen.
Er viel weinig medische eer aan hem te behalen. Toen hij na de operatie te mager werd voor een heel bed, moest hij plaats maken. Eerst wou hij terug naar huis, maar de dokter heeft alle grote en kleine profeten te hulp moeten roepen om hem ervan te overtuigen, dat hij beter bij ons kon. Toen hij tenslotte onthoofd door de vouw in de schone lakens bij ons in het logeerbed lag, heeft hij beverig liggen huilen, maar tranen had hij niet meer. Beneden in de huiskamer sprak de dokter vonnis: - Ik geef hem nog een paar weken. Als zijn hart het uithoudt. Meestal krijgen ze nog een opleving van een dag of zo. Ik zal een zuster sturen van het Groene Kruis met injekties een paar keer per dag. Misschien lukt het wel zonder te veel pijn. Vorige week is hij begonnen Truus aan te spreken met de naam van mijn moeder. De halve tijd is hij weg, maar als hij bijkomt, roept hij mijn moeder en zegt iets over de winkel. Truus speelt de zwaarste rol van haar leven. - Zolang ik het volhou, is hij weer thuis. Dat is ook wat waard.
| |
[pagina 64]
| |
Altijd heeft ze hem een gekke oude vent gevonden en nu speelt ze mee in zijn schimmenspel. Gisteren had ze alle deuren open en zat ze beneden met één vinger op dat harmonium van hem te spelen. - Daar wordt hij rustig van, zei ze. We hebben het instrument al een paar jaar in huis. Toen vader met zijn reumatiekhanden geen oktaaf meer kon halen, kregen wij het op ons dak. Een harmonium is erfelijk bij mensen als hij. We konden moeilijk weigeren en de kinderen hadden er uiteindelijk een mooi stuk speelgoed aan. Al het andere staat nog hier. Veel zal het niet opbrengen. Je mag tegenwoordig blij zijn, als ze de zaak komen weghalen. Straks komt die man met zijn vrachtauto. Een heel leven zal hij erop laden voor een krats. Minder guldens dan jaren.
Over een paar maanden moet hij zeventig worden, maar die verjaardag komt op zijn ziektetabel niet meer voor. De laatste keer hadden we al moeite met tellen. De hele avond had hij onbeweeglijk in zijn stoel gezeten. Toen Truus en ik kwamen, zat hij te dutten achter een oude krant. Hij was vergeten, dat hij jarig was. En hij geloofde het pas, toen we de kalender van de w.c. haalden en het lieten zien. Er was nog een klein beetje gemalen koffie, net genoeg voor drie kopjes, maar hij had geen druppel drank in huis. Ik heb nooit een erg feestelijke vader gehad, maar een borreltje met verjaardagen was normaal. En hij ging ervan praten. Verjaardagen waren voor mij een gelegenheid om weer iets van mijn vader te weten te komen. | |
[pagina 65]
| |
Maar er kwam ieder jaar minder uit. De laatste keer had hij de hele avond gedaan over één zin: - Als je moeder er nog was... Die had altijd van die lekkere cake. Toen hij om een uur of elf in zijn stoel in slaap was gevallen, hebben we de kopjes omgewassen en zijn stilletjes gegaan. Onderweg naar huis zei Truus: - Ik had aan die cake moeten denken. Dan was hij het niet vergeten. De volgende morgen, toen de kinderen naar school waren, ging ze kijken. Hij zat nog steeds in zijn stoel. Had een hoestbui gehad met veel bloed. Truus direkt een dokter bellen en mijn kantoor. Toen kwam die ambulance en daarmee begon zijn transport naar de dood.
- Kan het zijn, dat ik hier moet wezen voor een karwei? De man staat achter me voor ik er erg in heb. Nu er geen elektriciteit meer is, geeft de winkelbel natuurlijk ook geen teken van leven. De man gaat meteen breeduit op de toonbank zitten: - Ja, ik had nog een karweitje in Noord en die vent die me dat moest laten verdienen, dacht zeker, dat ik een verhuizingsbedrijf heb. Twee keer maar liefst moest ik met een vrachtje op en neer. En allemaal ouwe troep die geen cent waard is. De meeste lui denken, dat je van de vuilnisophaal bent, gelooft u dat? Hij staat op en maakt het bovenste knoopje van zijn hemd los. - Nou we zullen eens kijken wat er hier valt te versieren. Hebt u geen licht? | |
[pagina 66]
| |
Het is een glazig ventje met ogen die in de jenever dobberen. Hij heeft een vies potloodsnorretje en ringen in plaats van eelt aan zijn handen. Ik had een borstelige kerel verwacht, te oordelen naar de stem aan de telefoon, maar dit is een failliete cirkusdirekteur. - Het spijt me, dat ik geen licht heb. De gemeente heeft de boel al afgesloten. Ik had eerder op u gerekend. Hij schopt tegen de toonbank. Kijken of het roerend goed is. - Hier zien we geen moer, doet hij nogal zuur. Of ík de zon heb laten ondergaan vanavond. Dan gaat hij weer met zijn brede kont op de toonbank zitten en kijkt gulzig de winkel rond. - Die rekken zitten zeker vast. O, ik zie het al. Dat hebben we zo losgeschroefd. Kan ik het boven eens zien? Ik ga hem vóór de trap op en hoor hem achter me mompelen over de spreuken. - Nou, vrome bedoening is dat hier. Als u nou maar niet denkt, dat die troep wat opbrengt. Wanneer ik een van de goddelijke wijsheden van de muur trek, komt er een stuk kalk mee. - Het dient alleen om de gaten te bedekken.
De traptreden kraken nog steeds als nieuwe schoenen. De draai is maar berekend op één persoon. Als je elkaar halverwege tegenkwam, moest er één terug en opnieuw beginnen. Mijn moeder deed de klim in etappes. Die was te dik voor die kurketrekker. Zolang als ik me kan herinneren, is ze dik geweest. En mijn vader broodmager. Wanneer ze samen op straat liepen, leken ze op een ouderwetse lachfilm. Maar ze lachten nooit als ze samen | |
[pagina 67]
| |
waren. Dat heeft hij haar afgeleerd. Hun leven speelde zich af onder de benauwende rook van het hemelse Jeruzalem. De winkel was er het voorgeborchte van. Het trapgat hangt niet voor niets vol met die gele spreuken. Daar zorgde mijn vader voor. Mijn moeder was van huis uit rooms, hij van huis uit gereformeerd. Na zijn trouwen is hij pas aan een eigen belijdenis gaan breien. Als kind ging ik met mijn moeder mee 's zondags. De roomsen weten de zaak te versieren en een kind is nu eenmaal gek op lichtjes en verkleedpartijen. Maar tot een overtuiging is het nooit gekomen. God is gelijk met sinterklaas en met de paashaas uit mijn leven verdwenen. De God van mijn moeder kwam nooit op visite bij die van mijn vader, want die had geen drank in huis, zat zich nog altijd te schamen over Kana. Wat moest ik als kind met die vete? Het concilie van Trente heeft aan mij niet gedacht. Ze aten aan dezelfde tafel, ze sliepen in hetzelfde bed, maar denken deden mijn ouders elk op hun eigen golflengte. Ik heb ze nooit van mening horen verschillen. Mijn moeder heb ik er wel eens van verdacht dat ze dat gewoon te vermoeiend vond. Ze accepteerde de spreuken op de muur als een uitgemaakte zaak, ze verhing ze gewoon als er een spijkergat bedekt moest worden. Zo hadden die gekrulde waarheden voor haar ook zin. Alleen toen het harmonium kwam, heb ik haar horen protesteren. Maar ze trok altijd aan het kortste eind. Hij zei gewoon niets terug. Liet haar kletsen tot ze haar mond hield. Toen die psalmmachine van hem gebracht werd, was het ding klem komen zitten in de draai van de trap. Een | |
[pagina 68]
| |
van de mannen die het sjouwde, begon tegen mijn vader te godveren, waarop die hem bij de here Jezus bezwoer zijn tong te beteugelen, maar ik hoor die man nog zeggen: - Allemaal goed en wel, maar kan de here Jezus geen genoegen nemen met een mondharmonika. Het was een mooie dag in het leven van mijn vader. Eindelijk de Here prijzen met zijn eigen huisorgel. Dat we er twee gaten in de muur van het trapgat aan overhielden, was zijn zaak niet. Die werden gewoon door mijn moeder bedekt met bijbelteksten de volgende dag. Ze hangen er nog. Allemaal bij elkaar zeker twintig. Een heel stripverhaal achter glas. God is een spraakzame God, als je ziet wat ze hem allemaal in de mond leggen. Maar nu laat hij zich niet zien, nu mijn vader vergrijsd in de dienst van zijn naam bij mij thuis ligt te wachten op de dood. Van de week moest hij ineens de winkel zien. Net of hij alleen door de winkel zijn zaligheid kan binnengaan als zijn uur gekomen is. Moeder achterna. Sinds haar dood staat zijn levensvlam op een klein pitje. Door met haar te trouwen, had hij het bij zijn eigen familie verspeeld. Hun liefde had hen geïsoleerd. Zoiets ga je later snappen. Tijdens haar leven sjokte ze altijd een stuk achter hem aan met haar dikke aderbenen, maar in de dood nam ze de leiding van hem over. Vader was er kapot van. Ik zie hem nog zitten in de grote stoel bij het raam. In zijn lange onderbroek in het holst van de nacht. Ik was vrij laat terug van Truus. Vóór ik haar naar huis bracht, had ik uitgerekend die avond nog een half uur met haar staan vrijen in de winkel. Hij had | |
[pagina 69]
| |
op me gewacht. Voor het eerst van mijn leven hoorde ik mijn vader stotteren: moeder zat al een uur op de w.c. en ze gaf geen antwoord. Hij had op bed liggen wachten, maar het duurde zo lang. We durfden geen van beiden uit te spreken wat we dachten. - Blijf jij nou maar zitten, vader. Ik heb met een beitel de deur moeten forceren om de dood uit zijn ongemakkelijke houding te halen.
- Is dit hier de huiskamer? zegt de man als we boven zijn. Het wás de huiskamer. Nu er niemand meer woont, is de boel zo dood als een museum. De kerel gaat meteen in de stoel van mijn vader zitten en kijkt rond. - Voor we tot zaken komen, had ik toch wel eerst graag een beetje licht. Hij staat op - die heeft ook geen rust in zijn kont - en pakt de stoel met één hand op om hem van onderen te bekijken. Het ding is natuurlijk niks waard. Het verleden heeft er zijn veren door gestoken en het pluche glimt van de vettigheid. Hij moet hem maar niet meenemen. Het ding heeft te veel meegemaakt om nog eens van voren af aan te beginnen in een andere kamer. Als ik hem trouwens weghaal bij het raam, zal ik de kamer ontheiligen. De opkoper staat nu vóór de hangklok die nog van mijn grootouders komt. - Dat ding werkt zeker niet. Gore imitatie, dat zie je zo. Nee, laat u maar. Hij staat met vereende krachten aan zijn broek te trekken. | |
[pagina 70]
| |
- Nou ik heb het wel gezien. Een oude troep, dat zal u met me eens zijn. Ik mag blij zijn als ik er de transportkosten uitkrijg. Hij staat te zweten als een otter. Zijn rode kin puilt kwabberig uit zijn hemd. Staat die even een mooi stukje toneel weg te geven. Heeft allang zijn balans opgemaakt en tegen mij doen of het een gunst is dat hij de zaak meeneemt. Natuurlijk zijn die spullen geen flikker waard, maar er waren levens mee gemoeid. Meubels die ergens lang staan, gaan leven. Dat moet zo'n vent weten die niets anders doet dan tweedehands meubels. Waarvoor adverteert hij anders? Meubelopslag-Verkoop Gebruikte Meubelen-Pianotransport Gebr Van Duivenbode. Als u die oude stoelen toch wegdoet, waarom ze dan niet laten halen door Gebr Van Duivenbode c.v. Meubelopslag enz. Nergens hogere prijzen voor gebruikte meubelen. Ik voel dat ik rood aanloop. Nu die pafferige vent doet of het allemaal schroot is, komt het verleden in het halfdonker van de kamer spokerig tot leven.
Na de dood van zíjn vader heeft hij de klok laten opknappen en hem mijn moeder met haar sinterklaas gegeven. Ik was toen een jaar of tien. Terwijl mijn moeder met de klok in haar handen stond - wat moet ik ermee doen? hij kan niet staan, zolang op het dressoir leggen? - keek mijn vader mij opgetogen aan: - Voor jou heeft de sint ook een klok. Het was mijn eerste horloge, zo'n kreng van de markt. Een hele jaargang kranten eromheen gedraaid. Toen ik het pak zag, dacht ik dat ik echt een klok kreeg. Ik heb | |
[pagina 71]
| |
hem nog geen jaar gehad. Laten liggen in een kleedhokje met zwemmen. Ik was ontroostbaar. Zo'n ding tikt voor een kind de hele wereld vol. Ik hield hem in bed om en hield hem onder de dekens aan mijn oor, tot ik in slaap viel. De man staat nu aan de laden van het dressoir te rukken. - Die gore imitatieklok laat u maar hangen als u hem niet wilt. Er zijn verdomme liefhebbers genoeg voor en u moet me niet aankomen met het goedkope smoesje dat... Het dringt amper tot me door wat ik er ineens allemaal uitkraam. Tot ik merk dat die vent het niet kan volgen. Nogal logisch! Hij weet niet dat ik hier de boel van mijn vader sta te verkwanselen nog voordat hij gestorven is. - God meneer, neemt u me niet kwalijk. Ik wou allenig maar zeggen, dat ik geloof dat die klok. Als u een andere mening bent toegedaan, zal ik maar zeggen, dan laten we het ding hier. U zult van mij geen last hebben. Hij heeft gelijk, die klok is het aanzien niet waard. Die man kan niet weten dat het gammele ding het ritme van drie generaties heeft bepaald. Tot de dood van mijn moeder. Daarna is hij nooit meer opgedraaid. De sleutel is trouwens zoek. Ook een klok verrekt het verder, als zijn tijd gekomen is, dat is het goed recht van een klok. Een nieuwe sleutel helpt niks, de zaak is verroest. De man staat nog op mijn antwoord te wachten. - Het is goed. U kunt hem meenemen. Ik zal u de rest van het huis laten zien. In de keuken krabt hij met een nagel wat beits van het tafelblad. - Degelijke tafel hebt u hier. | |
[pagina 72]
| |
Hij wil het zeker goed maken van die klok. Hij trekt aan de laden maar krijgt er geen beweging in. Dan kijkt hij me wantrouwig aan, of ik een schat verborgen houd. - Kunnen die dingen niet open? Ik schud nee en de man verdwijnt naar de slaapkamers.
Toen mijn vader naar het ziekenhuis was, heb ik alle laden leeggemaakt. Er zat niets bijzonders in. Het meeste kon ik weggooien. Er was niks bij voor het nageslacht. Zijn polissen heb ik natuurlijk meegenomen. En zijn trouwboekje. Hun trouwboekje. Met ijverige hanepoten staan al hun voornamen erin geschreven. Ik kende ze niet eens. Maar op de laatste bladzijde sta ik. Het enige resultaat van hun liefde. Als hij bij haar wou, moest het licht uit. Ze zullen elkaar wel nooit naakt hebben gezien. Vlees was des satans. De ceremonie duurde vijf minuten. Mijn moeder heeft nooit geweten wat bevrediging is. ‘Je vader was zo vurig jongen.’ Het huwelijk was heilig, maar naar bed gaan was een zonde die enkel met het oog op het nageslacht geoorloofd was. Leven is voorbereid zijn op de dood. Hij heeft een begrafenisverzekering van driehonderd gulden. Daar krijg je tegenwoordig amper een kist voor. En te erven valt er niks. Ze hebben wel altijd zuinig geleefd, maar de opbrengst van de winkel was net zo zuinig als die twee oude mensen achter de toonbank. Ik ga maar naar beneden, die man vindt de bedden verder wel. In de winkel is het praktisch donker. Boven heb je nog wat licht van de lantaarnpaal, maar hier is het altijd zó donker. Toen ik verkering had, heb ik daarvan geprofiteerd. Moeder was meestal al naar bed tegen de | |
[pagina 73]
| |
tijd dat ik Truus naar huis bracht. Bij mij en bij haar thuis waren ze zo preuts als de pest, maar de winkel was een soort niemandsland. Terwijl vader traditioneel met een krant in de w.c. verdween tot ik terug was, stonden wij tegen elkaar op tussen de sigaren. We hebben het elkaar moeten leren. Voor mij was ieder knoopje toen een vesting. Eén keer heeft hij ons bijna verrast. Met zijn bretels op de heupen kwam hij de trap af stommelen. - Ik dacht dat ik wat hoorde. Truus dook met opgeschort rokje achter de toonbank en moest even later alleen naar huis. Vader was toen al te doof om de winkelbel betrouwbaar te horen. Dat was een week voordat moeder zich met lichaam en ziel opsloot in de w.c.
Er ligt wat geels op de mat. Ik raap het op. Kan niet meer lezen wat erop staat. Waarschijnlijk een of andere reklame. Het huis staat allang door zijn knieën te zakken, maar de reklames gaan gewoon door. Iedere keer als ik de laatste tijd voor het een of ander naar de winkel moest, was er een heel pak. Maar nooit post. Die komt hier allang niet meer. Ik zal het maar bij me steken. Wie weet wat het is. Misschien toch belangrijk. Daar komt die man de trap af. - Ik had gedacht de boel maar meteen in te laden. Het kan nog net met het licht. Ik heb nog een mannetje in de wagen buiten. Dan kunnen we straks ergens waar behoorlijk licht is, de rekening opmaken. Het zaakje hoeft maar afgehandeld te zijn. Hij doet de deur open en roept iets naar buiten wat ik niet versta. | |
[pagina 74]
| |
- Er is een café vlakbij. Hij knikt. Ik loop naar de toonbank. Nu is het zover. De huid van mijn vader is verkocht, maar hoe duur weet ik niet. Die man staat met zijn rug naar me toe, die merkt niks. Ik schroef de gasbrander op de toonbank los. Met een gevoel of ik sta in te breken, maar ik moet een aandenken hebben. De slang is gaar en laat direkt los. Ik hoef er amper aan te trekken. Ik ruik gas dat nog in de slang zit, maar het is te weinig om bedwelmd te worden. De hoofdkraan zit al maanden potdicht. Als de winkeldeur opengaat, verwaait het beetje gas dat er nog over is en ruik ik niks meer. Er komt een tweede man binnen met wat gereedschap en een zaklantaarn. Hij schijnt me ineens brutaal in mijn gezicht en zegt goedenavond.
Ze beginnen in de winkel. De toonbank is in een paar tellen losgeschroefd. De rekken duurt wat langer. Als ze de wand van de etalage weghalen, is het ineens lichter in de winkel. Ze werken als postpaarden en ontzien niets. De hele winkel is in een mum van tijd kaal. Daarna sta ik toe te kijken hoe ze alle rommel van boven langs de trap sjouwen. Het dressoir komt klem te zitten, maar ze vloeken het gelijk met een wolk kalk naar beneden. Die tweede man is nog jong, amper twintig. Hij heeft een paar dekens onder aan de trap gelegd en gooit het meeste naar beneden. - Alles valt zachtjes, verzekert de cirkusdirekteur. Ze gaan hun gang maar, er is niks meer van mij bij. | |
[pagina 75]
| |
Met het grote bed dat veertig jaar getrouwd is geweest, hebben ze het meeste moeite. De rest gaat gemakkelijk. Veel is het eigenlijk niet. Vader heeft de meeste van zijn spullen overleefd. De opkoper komt naast me staan en veegt met een grote zakdoek tussen zijn hemd het zweet van zijn borst, als die jongen van boven roept: - We zijn er geloof ik, baas. Zal ik even de boel nagaan? Even later keilt hij de spreuken uit het trapgat naar beneden. - Baas, kan je hier nog wat mee? Moet je thuis hangen. Leuke verrassing voor je vrouw. Hij weer naar boven. Ik hoor hem boven in de kamer lopen. - Er staat hier ook nog een kreng van een stoel. Maar die is naar zijn grootje. Ik loop naar het trapgat waar ik in het glas van een van de spreuken trap en roep naar boven: - Laat die stoel maar staan, die neem ik zelf mee. Natuurlijk neem ik het ding níet mee, maar ik voel dat er wat moet blijven staan. Als ik alles laat weghalen, is het huis straks een bouwval, maar zolang die stoel blijft staan, is het zijn huis. Had de gemeente maar een paar weken gewacht met het beslag op het pand. Nu ben ik een dief in mijn eigen geboortehuis. Die jongen hangt al weer boven aan de trap. - Wat zegt u baas? De baas staat nu zijn oksels te betten. - Laat die stoel maar staan Joop, roept hij naar boven, meneer hier heeft er andere bedoelingen mee. Joop komt zwetend naar beneden en wil de spreuken | |
[pagina 76]
| |
een voor een oprapen, maar hij haalt zijn hand open, als hij in het glas graait dat ik net stuk heb getrapt. - Godverdomme die krengen bijten. Dan gaat hij omslachtig het bloed uit zijn vinger staan zuigen. De baas geeft hem een gore zakdoek die hij om zijn hand draait. - Rij jij nou maar vast naar huis met de troep. Ik moet met die meneer nog het een en ander regelen. Morgenvroeg lossen we 't zaakje wel. Joop trekt met één hand de dekens onder de rommel uit en laat de ingelijste reklames voor de hemel liggen. Buiten hijst hij zich in de kabine van een gammele vrachtauto en rijdt de straat uit met een rotlawaai. Tussen de hoop oude rommel in de laadbak liggen de naaimachine van mijn moeder en het uitgedroogde akwarium van mijn vader naast elkaar op bed. De twee cadeaus die ze elkaar hebben gegeven toen ze twaalf en een half jaar getrouwd waren. De eerste goudvis was na een week dood en het eerste windjack van de nieuwe machine paste me niet. De capuchon was te klein. De opkoper zijn neus wijst al naar het café. - Moet u niet sluiten? vraagt hij als ik de winkeldeur zo achter me dichttrek. Ik haal mijn schouders op. De winkel heeft zijn plicht gedaan. Die is nu vrij.
In het café is één man. Met zichzelf aan het biljarten. De juffrouw achter de tapkast zit haar nagels schoon te maken met een gezicht dat net als de buurt aan sanering toe is. De verf zit scheel op haar mond. - Mag ik twee koffie, zeg ik terwijl ik doorloop naar een | |
[pagina 77]
| |
tafeltje. De man van de meubelen verdwijnt eerst naar de w.c. De juffrouw komt zuchtend overeind en begint twee koppen klaar te maken met een gezicht of ze het voor straf doet. Als ze de koffie voor me neerzet, begint de biljartklok ineens te rinkelen. De biljarter kijkt op of zijn wekker te vroeg afloopt en zoekt dan in zijn portemonnee naar dubbeltjes. De juffrouw moet wisselen. Al die tijd gaat de bel, tot de man sloom de klok een dubbeltje op zijn tong legt en het muntje naar binnen duwt. Dan houdt de bel op. Ik scheur een reep van mijn suikerzakje en roer in de koffie die schifterig is van de kou. De biljartballen tikken kuis. Voor één dubbeltje houdt de klok tien minuten zijn mond. En al die tijd kan je rustig biljarten. Vroeger kwam ik hier wel eens met mijn vader. De gekste biljarter van het hele café, zeiden de lui die het weten konden. Hij dronk er alleen maar koffie bij en hij stootte iedere bal of het zijn persoonlijke vijand was. - Hij biljart niet met jou, zei mijn moeder, toen ik de eerste partij met hem had gespeeld en verloren. - Hij speelt zijn partij met de dood. Ik keek haar raar aan, mijn moeder deed niet gauw zo luguber. Later hoorde ik het hele verhaal. Een goede vriend van thuis is aan het biljart gestorven, toen de man net met een formidabele serie bezig was. In een partij met mijn vader. Daarom wou hij met me biljarten. Hij moest die serie afmaken. Ik mocht onder geen voorwaarde winnen. Dat zou die vriend zijn zielerust kosten. Toen ik na een jaar alkoholvrij biljarten eens per ongeluk een serie maakte groter dan die van de dood, heeft | |
[pagina 78]
| |
mijn vader me nooit meer gevraagd voor een partijtje. De man die nu aan het biljart staat, is handiger. Die heeft vrij spel. Als ik mijn koffie al op heb, komt de opkoper pas van de w.c. Ik roep de juffrouw nog eens. Voor een borrel. Waarom snap ik zelf niet. Ik heb van huis uit niet leren drinken. Misschien is het afreageren. Je verkoopt niet elke dag een huis zonder toestemming van de eigenaar. De juffrouw komt met de borrel en gaat me aan staan kijken. - Bent u niet de zoon...? Ja, nu zie ik het. U kwam vroeger hier met uw vader. Hoe is het nu met hem? Ze schijnt het geval te kennen. Ik loop in een grote boog om de waarheid heen en zeg zonder te kijken: - Ach redelijk. Omstandigheden in aanmerking genomen. Ze knikt of ze zijn hele leven begrijpt, omstandigheden inklusief. - De winkel moet ook weg hè? Ja, wij moeten binnen een maand eruit wezen, maar ze moeten van de gemeente eerst voor een andere zaak zorgen. Zolang blijven wij erin. Maar het kan nog wel even duren. Ze leunt vertrouwelijk met een hand op het tafeltje. - Onder ons gezegd, als u het mij vraagt. Hoe eerder we hier eruit kunnen, des te beter. Wat heb je aan een café zonder klanten? De hele buurt ligt op apegapen. Dat weet u net zo goed. Een gewoon mens komt hier niet meer. Alleen maar zwervers en af en toe een snol die het koud heeft. Ze zegt het met grote lege ogen, of ze het geheim van haar leven verklapt. | |
[pagina 79]
| |
De opkoper naast me drinkt in één teug zijn koffie op, bestelt ook een borrel en wijst dan met een stumperig potlood op een stukje w.c.-papier. - Ik had gedacht, laten we zeggen: honderdvijftig gulden voor de hele zaak. Eksklusief het vervoer dan, dat kan je niet meetellen voor de waarde van de boedel, begrijpt u? Hij manipuleert met het stukje w.c.-papier waar twee kale bedragen op staan, meer niet. Als ik niks zeg, gaat hij haastig verder. - Als ik nou eens voor het vervoer dertig gulden reken, dat is toch redelijk, zal u met me eens zijn. Hij wacht even op mijn instemming die niet komt. - Ik zal het goed met u maken. Voor honderdvijfentwintig gulden schoon neem ik de zaak mee. Hij streept de bedragen op het stuk papier door, maar schiet er met zijn potlood doorheen. Het bedrag valt me niet tegen. Vandaag aan de dag krijg je niks voor tweedehands spul. Ik kon blij zijn als ik er niks op toe hoefde leggen, zeiden ze op kantoor. De man tegenover me legt mijn zwijgen verkeerd uit. - Bent u het niet met me eens, zegt u het maar. Goed. Honderdveertig schoon, maar verder ga ik niet. Er moet nu al bij. U moet me goed begrijpen, meneer. Ik kan die spulletjes niet zo maar zonder meer in de handel brengen. Zal het meeste eerst op moeten knappen. Dat kost ook een slordige paar rode lappen, voelt u? Neem nou die salonmeubeltjes van meneer zijn ouwelui. Net geheel, daar niet van. Maar die ouwe mensen hebben er zo gezegd hun leven in gesleten. Als je zowat op de markt wil brengen, kan je er eerst een maand soep van trekken. | |
[pagina 80]
| |
Hij zit me aan te kijken of ze op Beursplein 5 de deur voor hem openhouden. Ik neem een grote slok van mijn borrel en zeg met de hete smaak in mijn keel: - Die klok alleen is het al waard. Zoveel verstand heeft een man als u er toch ook wel van. Laten we zeggen: honderdvijftig gulden voor de hele boel, inklusief het transport en voor de klok apart een bedrag dat we nog nader overeenkomen. Als u het ding hebt laten taxeren. Ik kan hem overdonderen met die klok, dat voel ik en als het me lukt, heeft de oude man niet voor niets het kreng laten repareren indertijd. Nog één troef: - Misschien voelt u er niets voor. Goed, dan krijg ik de klok morgen terug en ik verkoop hem aan een ander. Wanneer hij verstand van klokken heeft, trapt hij me nu het café uit. Als hij dat niet doet, dan maakt die klok een kans. De man zit me sluw aan te kijken. - Ik zal het goed met u maken. Laten we zeggen: nog eens apart vijftig gulden voor de klok, dat maakt honderdnegentig gulden schoon. - Honderd gulden voor de klok, dat wordt dan tweehonderdvijftig. Als híj de verkeerde kant op rekent, doe ik het ook. Hij heeft er vijf tientjes voor over. Dan denkt hij ook dat het ding echt is. Ik voel mijn kop heet worden. Voor die plotselinge geldwoede is geen enkele reden. Die klok is het niet waard. Stijlloos geval, alleen maar oud. Degene die hem koopt en weer lopend wil krijgen, zal eerst alle duivels uit de hel moeten vloeken. En dat lukt nooit met een gereformeerde klok. - Daar kan ik het niet voor doen, klinkt het tegenover me. | |
[pagina 81]
| |
Het moet spijtig klinken, maar hij krijgt zijn gezicht niet in de goede plooi. - Ik ook niet. Dus zonder de klok honderdvijftig gulden. Morgen krijg ik hem terug. Wanneer Truus me zo bezig hoort, denkt ze dat ik bezopen ben van die ene borrel. - Ik heb die stoel ook al voor u laten staan, gooit de kerel het over een andere boeg. - Die stoel heeft hier geen moer mee te maken, zeg ik blijkbaar nogal fel, want hij houdt ineens zijn mond, haalt waarachtig zijn portefeuille voor de dag en schuift me twee lappen van honderd en vijf briefjes van tien toe over de tafel. Dan drinkt hij zijn borrel op. Met die paar honderd gulden van de begrafenispolis erbij heeft vader straks nog een behoorlijke kist. Misschien blijft er van onze spaarcenten nog wat heel nadat het graf gedolven is. Ik heb eigenlijk geen idee wat het kost om dood te gaan.
De man is al weg na een slap handje, als de biljartklok weer de aandacht vraagt. Ik blijf nog een tijdje naar de biljarter zitten kijken die vóór iedere bal zijn geweten onderzoekt en dan traag stoot. Of hij met een wiskundesom bezig is. Mijn vader deed het net zo. Ik weet zelf niet waarvoor ik eigenlijk blijf zitten nu ik het geld heb. De zaak is geregeld: tweehonderdvijftig gulden dividend op een heel leven in de tabaksplantage des Heren. Hoe wil ik hem straks onder de ogen komen? Misschien slaapt hij al. Terwijl ik mijn portefeuille pak om het geld weg te steken, voel ik de folder die ik net weggefrunnikt heb. | |
[pagina 82]
| |
als lid van onze eerste coöperatieve uitvaartverzorging in natura bent u nooit meer te laag verzekerd voor de kosten van een begrafenis of crematie. Dat stuk papier kwam wel knap laat in de bus. Als je ze moet geloven, is het haast een genoegen om dood te gaan. Ze doen nogal wat. Ze lopen het lijk helemaal voor je na. Tenminste binnen eigen land. transport van de overledene ongeacht uit welke plaats in nederland naar de woning of rouwkamer. vervoer in eiken gefineerde kist met kruis of plaat. afdekken van de groeve met dennegroen. Stop! Zijn heelhuids aangekomen. Stop! Pa niet. Stop! Stuur a.u.b. per omgaande eikengefineerde kist. Stop! Massief eikehout kan er niet af. Wordt te zwaar voor de dragers. Inlichtingen verstrekt de vertegenwoordiger als je de kaart op de bus doet. Niet vergeten! Doe het vandaag nog. Coöperatieve uitvaartverzorging in natura. Voor die naam alleen al hebben ze het hele Nederlandse woordenboek moeten omspitten. Het lijkt wel of het een gunst is dat je dood mag gaan. gaan uw gedachten uit naar crematie, vraagt geheel vrijblijvend onze crematie-uitvoering. Ze moesten de lui die op die manier grof geld aan de dood verdienen, verplichten het voor te doen. Ik scheur het geval in kleine snippers en gooi ze in het | |
[pagina 83]
| |
asbakje. De biljarter staat naast mijn tafeltje zijn neus te snuiten met de keu langs zijn wang. Hij lacht. - In kleinere stukjes kan het haast niet, hè meneer. Zo verscheuren ze in boeken liefdesbrieven waar de geur af is. Waar bemoeit de vent zich mee? Hij staat maar te hannesen met zijn zakdoek en wijst tegelijk met de keu op mijn buik. - Doet u een spelletje mee? Alleen is zo alleen. Die klok heeft nog voor een half uur te vreten. Ik wenk de juffrouw. - Het spijt me, maar ik moet naar huis. Vriendelijk van u, maar ze wachten op me. De kerel wil natuurlijk een avondje vrij gehouden worden, nu hij die paar lappen bij me gezien heeft. - Meneer hier kan trouwens niet biljarten, komt de juffrouw ertussen, mag ik toch wel zeggen hè meneer? Ik weet nog best hoe u altijd met uw vader stond te stumperen. Het was - even kijken - twee koffie, twee keer een ouwe, dat is samen twee twintig. Ik geef haar een rijksdaalder, voel of ik het geld op de goede plaats heb en ga naar buiten. Met een vuile smaak van de jenever in mijn mond en met het gevoel of ik mijn vader van gedaante heb zien veranderen. Toen die man me dat geld toeschoof, werd ik wees. Wanneer de oude man door een wonder beter wordt, stapt hij zo in de mist. De gouden hanger van mijn moeder met dat plukje haar erin, is alles wat hij van zijn leven heeft overgehouden. Ze moest het ding altijd omdoen van hem, als ze uitgingen. Het zat in zijn zak, toen hij naar het ziekenhuis | |
[pagina 84]
| |
ging. Truus vond het laatst onder zijn kussen. Haar trouwring is hij kwijt. Toen ze al begraven was, dacht hij eraan. Hij was vergeten dat haar ziel de eeuwigheid inging zonder ring. Bij de Hema heeft hij toen zo'n koperen fopring gekocht om zijn trouw aan de dood uit te dragen. Weduwnaar met een valse pas.
Mijn fiets staat nog tegen de winkel aan. Het enige teken van leven in de hele straat. Als ik opstap en wegrijd, voel ik pas, dat het fris geworden is. Bij de hoek kijk ik impulsief om. Stond de winkeldeur nu open of was het verbeelding? Misschien vanzelf opengegaan. Hij sluit al jaren slecht. Het doet er trouwens niet meer toe. Er kan nu geen blind paard meer scha doen. De dief die zo stom is met die spreuken onder zijn arm ervandoor te gaan, haalt de voorpagina, alleen al voor de flauwe kul. Wanneer ik bij ons de straat in rijd, is het tien uur. Op de oude hangklok was het net zo laat. Vanaf de dag dat mijn moeder begraven is tot die Joop ermee naar de vrachtwagen liep vanavond. Op dat uur is hij blijven staan, toen ik naast vader op het kerkhof stond. Misschien ging toen net de eerste schep zand op de kist. Als ik vader na afloop niet had weggetrokken van haar voeteneind, was hij verstard tot een steen op haar graf. Toen we het kerkhof verlieten, liep hij te wankelen of hij zijn leesbril ophad. Wanneer ik geweten had, wat voor ellende hem nog te wachten stond, had ik hem laten staan. Er was geen reden voor uitstel.
Wat is er nu aan de hand! Thuis staat de buitendeur | |
[pagina 85]
| |
wagenwijd open. In het hele huis brandt licht. Snel gooi ik mijn fiets tegen de heg en ren naar binnen. Truus vliegt verfomfaaid op me af, met haar jas aan. - Gelukkig dat je er bent, ik... het is vader... ik wou net naar de telefooncel. Verder komt ze niet. Ik pak haar bij de arm, loop met haar naar de kamer en duw haar in een stoel. - Zeg maar niks. Ik zal... Ze staat weer op. - Nee, dat is het niet. Vader... ik bedoel... vader is weg. Hij is niet op zijn kamer. - Wat vertel je me nou! En dan komt het verhaal. Ze heeft de hele avond zitten naaien, met de radio keihard natuurlijk. Vader was uitzonderlijk goed geweest vandaag. Had wat gegeten zelfs, was rustig gaan slapen, toen de zuster geweest was. Ze had niet meer naar hem omgekeken. Hij moet stil het huis zijn uitgegaan zonder dat ze wat merkte. Hij kan moeilijk ten hemel opgenomen zijn. Ik loop al naar de gang. - Maar zijn kleren, hij kan toch niet in pyjama...? Truus komt zenuwachtig achter me aan. - Ik weet het niet. - Waar is mijn regenjas? Hij hangt niet aan de kapstok. Ik ren naar boven. De deur van de logeerkamer staat open. Het beddegoed ligt strak. De slaapkamermat volkomen waterpas. De dood heeft hem ontvoerd zonder sporen achter te laten. De kinderen zijn er nog niet eens wakker van geworden. Weer beneden, doe ik de w.c. open, maar die is leeg als een geschonden graf. Hij heeft de methode van mijn | |
[pagina 86]
| |
moeder niet gekozen. Waar moet een man die doodgaat naartoe? Hij kan niet ver zijn. Hij is nog maar de helft van een lichaam. Het licht van de straatlantaarns moet door hem heen schijnen. En hij heeft niets om naartoe te gaan. Ik heb zijn wereld godverdomme een uur geleden onder zijn voeten verkocht. Ik heb veertig jaar in mijn binnenzak. Zijn huis en de winkel zijn vogelvrij. Volgende week vreet een dragline zich door de herinneringen heen als een kever. - Doe een jas aan! roept Truus, als ik de straat op ren en op mijn fiets spring. De winkel! Natuurlijk is hij naar de winkel. De deur stond open, nu weet ik het zeker. Hij kon zo in zijn eigen graf stappen. Ik fiets met mijn kin op het stuur. Kom alleen maar lantaarnpalen tegen. De hele wereld is leeg. Opgekocht. De winkeldeur staat wagenwijd open. Ik wist het. De dood is me vóór geweest.
Ik stap in een donker gat. Er is geen tijd om aan het donker te wennen. De koperen brander van de toonbank hangt zwaar in mijn zak. Die voel ik nu pas. Net gaf hij nog licht, maar de man heeft de slang meegenomen. Mijn aansteker! Hij doet het niet direkt, pas na een paar keer vat de vonk beverig vlam. Het ding is al gauw gloeiend heet in mijn hand, maar vóór ik de vlam moet uitblazen heb ik het gezien. Hij ligt onderaan de trap. Hij moet gestruikeld zijn over de brokstukken van de bijbel. Zijn lichaam ligt in een verwrongen en onnatuurlijke houding, alsof hij geworsteld heeft met die ingelijste zekerheden van hem. Ik doe de aansteker nog eens aan. Ik moet alles zien. | |
[pagina 87]
| |
Hij ligt met zijn hand in het glas van de spreuk die ik stuk heb getrapt. Maar ik zie geen bloed. Wanneer ik de aansteker naast hem op de vloer zet, kan ik zien welke spreuk. ‘Want zekerlijk daar is eene belooning en uwe verwachting zal niet afgesneden worden.’ Hij heeft zijn pantoffels aan en míjn regenjas over zijn pyjama. Al die weken bij ons thuis heb ik zijn lichaam niet gezien, alleen zijn hoofd met de dunne hals boven de lakens uit. Maar nu ik neerkijk op zijn magere lichaam dat enkel wordt beschermd door de regenjas, weet ik dat de dood al die weken in bed heeft gelegen met zíjn gezicht als masker. Dat masker is er nu niet meer. Het gezicht dat ik nu zie, is niet van hem. De mond hangt open in een akelige grimas die vloekt met al de zekerheden die hij bezat. Maar de dood heeft een fout gemaakt. Er moet nog een schijn van leven in hem zijn. Dat zie ik als ik zijn hand pak die gebald is tot een vuist. Het kost moeite de vingers te strekken. Er glimt iets. De hanger van mijn moeder. Hij heeft blijkbaar precies geweten wat hij deed. Het vlammetje van mijn aansteker krimpt ineen en geeft de geest, maar mijn ogen zijn nu gewend aan het donker. Op de vloer valt het dunne licht van de straatlantaarn. Het reikt tot zijn voeten. Dat beetje licht was de enige getuige. Ik neem de hanger, pak de stukken glas weg en draai hem voorzichtig op zijn rug. Hij weegt haast niets. Het is of ik een kartonnen dood in mijn handen heb. Zijn ogen staan star. Ik krijg ineens het gevoel dat hij me voor de eerste keer van mijn leven echt aankijkt. Tijdens | |
[pagina 88]
| |
zijn leven keek hij altijd langs je heen. Nu blijft hij me aankijken, tot ik zijn ogen sluit. Een nette moordenaar legt het lijk af. Ik blijf die ogen vóór me zien. Al zijn verwachtingen zijn afgesneden en een beloning heb ik niet. Ik heb hem in die hinderlaag gelokt en hij heeft niet eens de kans gekregen om boven te komen. Zijn stoel heeft voor niets op hem gewacht. Wanneer het hem gelukt was boven te komen om in zijn stoel te wachten op de dood, had niemand het verschil kunnen zien tussen slapen en sterven. Hij zat er immers altijd. Zijn leven lang voorbereid op de dood. Een van de weinige dingen waar hij mooi over kon praten. En altijd als de dood dat hij niet gerechtvaardigd zou worden, want die God van hem was een zuinige God. Zo heeft hij ook in zijn stoel gezeten de laatste avond dat hij nog kon zitten. Zijn allerlaatste verjaardag zonder cake. Dat is de generale repetitie geweest. Die stoel had een mooi einde kunnen zijn. Het loon voor al zijn verwachtingen. Nu is niets meer zeker. Het ding staat voor niets boven bij het raam. Die man had hem net zo goed mee kunnen nemen. Dan was vader ook zijn bed niet uit hoeven komen.
Buiten slaat een klok. Hoe lang sta ik hier al? Ik moet naar huis. Een dokter bellen. Truus is ongerust. En morgen moet ik dat van de begrafenis regelen. Er zal een kist komen. Doden moeten in een kist. Er is nog nooit een oude man met stoel en al begraven. |
|