Een been onder het zand
(1967)–Kees Simhoffer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
[pagina 45]
| |
Haar moeder staat gebogen over de kist aardappels. - Je hebt je weer van die kleine laten aansmeren! Het is altijd wat met de aardappels. Te groot of te klein, nooit goed. Maar je kan ze toch niet op maat bestellen. Het is natuurlijk haar reumatiek. Volgens de dokter is aardappels schillen een goeie oefening, maar haar vingers geven gewoon niet mee. Ze wordt trouwens helemaal te oud en te dik. Moet je die bleke kussens boven haar kousen uit zien puilen. - Er zijn nog maar een paar eieren. Haar moeder komt overeind en keert zich om: - Moet die vent nóg een uitsmijter? Ze slaat een ei stuk in de pan. Meestal heeft ze alleen maar klanten die drinken, maar deze moet drie uitsmijters. - Wat voor man is het? Haar moeder zit weer te vissen. - O, gewoon. Hij lijkt op een oom van haar, dat wel. De jongste broer van haar moeder. Een sjaggeraar die vandaag met speldjes loopt van het koninklijk huis als er weer een verplicht feest is en een week later gooit hij overal seksuele folders in de bus. Maar met een verjaardag maakt hij de kachel aan met de hele familie. Er is nog maar één augurk in de fles. Wanneer heeft ze voor het laatst een uitsmijter gehad? Slaatjes is helemaal een eeuwigheid geleden. Vroeger in die cafetaria deed ze niks anders, tot de mayonaise je neus uit kwam. Dat is nou vijf jaar geleden. De vriendinnen van toen lopen allemaal al achter de kin- | |
[pagina 46]
| |
derwagen. Toen ze er laatst een in het park zag, moest ze eerst goed denken. Zo was die veranderd in haar trouwen, had er al drie. Die cafetaria daar was ze graag gebleven, maar ze was hier nodig toen haar vader dood was. Wou de zaak tenminste blijven draaien, want haar moeder krijgt met die reuma nog geen dienblaadje droog naar een klant.
- Alstublieft meneer. De vent kijkt niet eens, zet meteen zijn mes in de uitsmijter. Ze pakt zijn vuile bord. Je hebt lui die eten een uitsmijter zonder sporen achter te laten en er zijn er die houden een schilderij over. Kijken of er niks op de radio is. Met muziek aan hoef je niet per se te praten. Ze is net bezig met het spoelen van een paar glazen, als die man in de hoek met zijn mes tegen zijn bord begint te slaan. Is die uitsmijter nu al op? - Wou u afrekenen meneer? Onbehouwen vent, maar hij heeft drie uitsmijters op plus koffie en daar groeit de kassa van. - Heeft het gesmaakt meneer? - Een ouwe klare! gromt de klant en wanneer ze zijn bord en kop opzij zet en het dekservet tot een prop maakt, haalt hij een krant voor de dag en begint te kruiswoordpuzzelen. Maar als ze terug loopt naar het buffet, voelt ze zijn ogen. De lui die met hun mes of lepeltje de aandacht trekken, zijn meestal ook de lui die zitten te gluren. Bij een puzzel loopt het niet zo in de gaten. Zogenaamd voor je uit zitten kijken, net doen of je piekert over een moeilijk woord en ondertussen loeren. Ze krijgt bij zulke lui het gevoel dat ze in haar ondergoed staat. | |
[pagina 47]
| |
Net die kerels worden agressief, als ze er een paar te veel ophebben. Ze kunnen de hele avond stijf met hun mond dicht zitten en dan ineens doen ze of ze je in de loterij gewonnen hebben. Nu die glazen spoelen. Als je een glas snel op de borstel zet, komen er dikke luchtbellen naar boven. In water kan leven zitten. Dat is langzamerhand een idee-fixe van haar, die luchtbellen. Ze heeft eens meegemaakt dat er een kind in de Laak verdronk, zijn hoepel achterna. En allemaal mensen aan de kant die geen poot uitstaken. Zij kan niet zwemmen, dan sta je machteloos. Ze had nooit eerder zoiets meegemaakt. Je leest het wel in de krant, maar dan is het een stuk papier waar je de dag erna de aardappelen op schilt. Er zijn nog wel ergere dingen. Als je de krant goed leest, doe je geen oog meer dicht. Na een geduldig gedragen lijden... Je moet ze maar eens zien in het ziekenhuis met die slangetjes in hun lichaam en de zuurstoffles naast het bed. Er is een uur voor het bezoek, maar na vijf minuten ga je de gang al op. En zulke mensen weten nog waarop ze wachten, maar zo'n kind overkomt het zo op straat, net uit school. Met de inkt nog aan zijn vingers. En een poosje later halen ze het met een schepnet uit het water. Er was uiteindelijk wel iemand in het water gesprongen om dat kind te redden, maar die deed of het zwemles was. Onhandig met zijn neus dicht. Was de verkeerde kant uitgesparteld en nog ergens in blijven haken ook. Maar hij was op de begrafenis. - Aangenaam Graanoogst. Bent u niet die juffrouw van dat café waar ze het arme kind...? | |
[pagina 48]
| |
Ja dat was ze. Ze was in zijn autootje meegegaan van de kerk naar het kerkhof. De hele klas van die jongen was er, met de onderwijzer. Twee jongetjes droegen een krans als een reddingboei. Met stijve groene bladeren en een paars lint. Ze liepen voor de stoet uit, ernstig. Of ze de dood met die krans uit het water gingen halen. Meneer Graanoogst had haar thuis gebracht en had een kop koffie meegedronken. Sindsdien komt hij vaker. Om zijn brood tussen de middag op te eten. Hij zit op een kantoor op de Weteringkade. Wat hij er doet, weet ze niet. In geen geval hoog. De pakken die hij draagt, hebben zichzelf allang overleefd. Het is een rare, praat altijd als een boek. Voor iets wat een gewoon mens meteen zegt, heeft híj een aanloop nodig. Ze snapt eigenlijk nog niet goed waarvoor hij toen in dat water is gesprongen. ‘Dhr G. heeft nog getracht het kind te redden, echter zonder resultaat.’ Dat stuk uit de krant heeft hij altijd bij zich. In een plastic hoesje zoals ze ook wel om een spaarbankboekje doen. Hij heeft die zin met ballpoint onderstreept. Haar moeder rook natuurlijk meteen een bruiloft: - Dat moet je warm houden, meid. Het is vast een vent met geld. Als haar moeder zo goedkoop doet, wordt ze nijdig. Die denkt altijd meteen aan een vent en trouwen. Dat krijgen alle mensen als ze ouder worden en hun eigen bed is al uitgezakt. - God moeder doe niet zo stom. Die man doet me niks. Als ik eens vriendelijk doe tegen iemand, denk jij meteen dat ik met hem naar bed wil. | |
[pagina 49]
| |
Toch vond ze het in het begin fijn, die twaalfuurtjes van meneer Graanoogst. Straks is hij er weer. Precies om één uur, daar kan je de klok op gelijkzetten.
- Denkt u nog aan mijn borrel? De man van de uitsmijters staat ineens naast haar. - Is de plee aan die kant? De vent laat haar schrikken. - Neemt u me niet kwalijk meneer. Ze is de hele borrel vergeten. Maar hij hoort haar al niet meer. Door het glas van de deur ziet ze, dat hij de w.c. achter zijn gat open laat staan. Veel fatsoen is er niet bij. Ze kan hem kompleet horen. Je zal zo'n vent hebben! Haar vader was net zo. Moest ook altijd de deur open hebben. Alleen toen hij die beroerte kreeg niet. Toen heeft een klant de deur moeten forceren en haar geholpen hem op het biljart te leggen, dat was het dichtste bij. Ze hebben het niet meer. Meteen weggedaan na de begrafenis. Het laken was trouwens al zo dun als verbandgaas. Ze weet nog dat ze de dokter stond te bellen, toen er al een pastoor op de stoep stond. Die ruiken dat iemand dood gaat, ook al staat zo iemand zijn hele leven met de rug naar de kerk. Ze hadden hem zijn poppenkast maar laten spelen. Ze hadden zeker geen kaarsen in huis? In dat geval zou hij het maar zonder doen. Toen was haar moeder komen aandragen met een theelichtje en voordat dat was opgebrand, was haar vader gestorven. Als ze met de borrel naar het tafeltje van de klant loopt, voelt ze ineens tocht langs haar benen. Daar is meneer Graanoogst, die komt altijd zo geluidloos binnen. Hij is | |
[pagina 50]
| |
vroeg. Nou hangt hij zijn paraplu die altijd meegaat maar nooit open, aan de kapstok. Het duurt altijd wel even vóór hij het pakje brood uit zijn jaszak heeft gewurmd. - Dag meneer Graanoogst. Hij keert zich om en frunnikt aan zijn pochetje. Hij draagt altijd zo'n lefdoekje en boorden met lange punten. Ze ziet geen boterhammen. - U gaat me toch niet vertellen dat dat glas van mij is, juffrouw Truus? Hij trekt een gezicht of hij een kruidnagel in de rode kool proeft. - Nee hoor, er is nog een meneer, maar die zit op het toilet. Die krant is van hem, hij zit te puzzelen. Meneer Graanoogst staat nou midden in het café met gestrekte handen naar zijn nagels te kijken. Sinds ze alles van hem weet, vallen die kleine dingen haar op. Hij heeft iets tegenstrijdigs, maar ze weet niet wat. In het begin merk je dat niet zo. Ze had hem gewoon aardig gevonden. Hij kan heel charmant zijn. En je zou geen vrouw zijn als het je niks deed. Misschien werd ze daarom wel zo kwaad als haar moeder ging zitten vissen. De laatste koninginnedag vergeet ze nooit meer.
Ze had een nieuwe jurk aan en hij kwam helemaal niet. Gewoon niet erbij stilgestaan dat iedereen dan vrij is. De hele dag had ze verder het gevoel gehad dat ze voor schut stond in die jurk. Veel te opzichtig voor overdag. Ze kan toch al zo weinig bloot hebben met haar figuur. Van armoe is ze die avond maar naar het vuurwerk we- | |
[pagina 51]
| |
zen kijken, hoewel ze er niet eens van houdt, maar haar moeder had al een paar keer gevraagd: - Waarom ben je zo sjiek? en ze kon haar moeilijk wijsmaken dat ze die jurk voor de koningin aan had. Dat vuurwerk was een mooie smoes. Na afloop ergens wat gebruiken. Bij een glaasje tonic van een gulden zitten kijken naar wat er allemaal langs komt op de boulevard. Alle tafeltjes om je heen bezet met jong grut en jij ertussenin als een stuk van het meubilair. Ze kijken geeneens, een meisje van dertig is voor hun een opoe. Op zulke momenten kan je verlangen naar een vent, maar je hebt alleen dat schijfje citroen om in te stampen. Dezelfde avond heeft ze in haar onderjurk zitten grienen op haar kamer en die jurk dreef als een verlepte bloem op het koude zeil. Dan was dat eerste vuurwerk anders. Het is jaren geleden. Hij kwam altijd in die cafetaria. Een Poolse jood. Hij was pianist bij Heek. Je kon amper behoorlijk met hem praten. Zijn familie was in de oorlog vergast. Hoe hij het had overleefd, daar is ze nooit achtergekomen. Van de mulo kende ze te weinig Duits om te verstaan hoe de moffen een jodenkind hadden kunnen overslaan. Erg veel talent om piano te spelen had hij anders niet. Maar dat vuurwerk vergeet ze haar hele leven niet. Ook al zijn er na die ene nog zoveel jongens geweest die precies de weg wisten. Die jodenjongen is als pianostemmer in de vergetelheid geraakt en er nooit meer uitgekomen. Maar als je na jaren op het strand naar die pijlen staat te kijken, denk je er weer aan terug. Toen stond er een bleke jongen naast | |
[pagina 52]
| |
je met zijn hand in je bloeze en nu was je er alleen om een ekskuus te hebben voor je mooie jurk.
Meneer Graanoogst staat nog steeds naar zijn nagels te kijken. - Ik heb vanmorgen iets met de stencilmachine moeten doen. En die inkt krijg je met wassen niet weg. Inkt moet slijten, weet u dat juffrouw Truus? Ze heeft een paar maanden in een chemische wasserij gewerkt. Alsof zij niet weet wat vlekken zijn. Van de mulo naar de wasserij. Wil je niet leren, dan zul je geld verdienen! Nog geen half jaar heeft ze het volgehouden. Haar eerste baantje. Die chef was niet te vertrouwen. Als hij bij je kwam kijken of het opschoot, kneep hij je net op plaatsen waar geen ondergoed zat. Wie er niet van gediend was, was niet goed voor haar werk. - Nog een bof dat u het niet in uw kleren hebt. Waarom gaat hij niet zitten? Anders begint hij meteen. Pakje boterhammen uitpakken of er een tijdbom in zit, en nu staat hij te wiebelen of hij naar de w.c. moet. Er is wat. Zou hij weer een verrassing hebben zoals die keer na koninginnedag? Toen hij over zijn zoon begon.
Ze had zich wijsgemaakt dat hij misschien ook iets voor háár voelde. Toen begon hij ineens over een zoon. Het had haar lam geslagen. Met een rode kop had ze maar gauw wat vuile vaten naar de keuken gebracht. Hij mocht niet merken dat ze van de kook was. Toen ze terugkwam, kon ze weer gewoon doen: - God hebt u een zoon? | |
[pagina 53]
| |
Sindsdien praat hij over zijn zoon. Over een vrouw heeft hij het nooit. Ze zit wel eens te fantaseren wat voor vrouw hij zal hebben. Misschien zo'n hygiënische die altijd schone asbakjes wil en één keer per maand getrouwd zijn in bed. Zo een die je bloot moet kíetelen.
Wat zullen we nou hebben? Meneer Graanoogst gaat zich waarachtig op een barkruk zitten hijsen. Hij heeft vast iets bijzonders. Ze vult vast een kop en pakt de fles koffiemelk. Terwijl ze schenkt, houdt hij zijn hand bij het kopje en kijkt bestudeerd toe. - Dat is eens wat anders op een barkruk. Ik zou het wel geen hele avond volhouden, geloof ik, zonder rugleuning. Ze kan er niks aan doen, maar nu moet ze toch lachen. - U moet ook met uw ellebogen op de stang leunen. U zit erbij als de getuige van een huwelijk. Moet u uw brood niet eten? De klant van het hoektafeltje komt terug van de w.c. Loopt zijn broek nog vast te maken. Ze ziet hem naar meneer Graanoogst kijken en zijn wenkbrauwen optrekken. Voordat hij gaat zitten, drinkt hij eerst in één teug zijn borrel op, pakt een stompje potlood uit zijn vestjeszak en gaat verder met puzzelen. Meneer Graanoogst drinkt voorzichtig van zijn koffie. Het oortje tussen duim en wijsvinger. Zo hou je een vlinder vast die je wil opzetten zonder te beschadigen. Een neef van haar heeft een hele verzameling. Ook buitenlandse uit de warme landen. Als kind vond ze het doodgriezelig, wanneer die beesten de etherdood stier- | |
[pagina 54]
| |
ven met hun kop in een watje. De lucht van dat spul kan je je hele leven bijblijven. Misschien heeft ze daarom een hekel aan nagellak. - Ik blijf niet lang vandaag juffrouw Truus. Ziet u, ik heb vanmiddag vrij genomen, dus kan ik thuis mijn brood eten. Ze zet de koffiemelk opzij en leunt over de tapkast. Die puzzelaar zit weer te kijken of er wat met haar bloeze niet goed is. Zoiets schijnt meneer Graanoogst niet te merken. Soms wou ze wel dat de natuur haar wat krapper geschapen had. Wat doet hij zenuwachtig! Drinkt zijn kopje leeg en frunnikt aan zijn lefdoekje. Nu haalt hij het helemaal uit zijn zak en begint het opnieuw te vouwen. Maar hij zit te klungelen of hij de gebruiksaanwijzing kwijt is. Zou er wat zijn met zijn zoon? Een man als hij is niet zo kwistig met snipperdagen opnemen. Gek, ze weet niet eens hoe oud het jong is, ze weet alleen dat hij een fiets heeft gekregen met zijn verjaardag. - Moet u nog een tweede kop koffie? Hij knikt, ze schenkt zijn kop nog eens vol. Nauwkeurig laat hij de klontjes een voor een in de koffie vallen. Als je hem een pincet geeft doet hij het daarmee. - Is er wat met uw zoon? Buiten gaat ineens een sirene. Vaag ziet ze het blauwe zwaailicht van een ambulance langsschieten door de beslagen ruiten. Zeker weer een ongeluk op het Rijswijkse Plein. Of een kind in de Laak. Je houdt je hart vast als je ze op straat ziet spelen. Akelig rot geluid zo'n sirene. Je kan ze een kilometer ver horen. Meneer Graanoogst kijkt niet eens. Zit maar in zijn kopje te roeren of hij er mokka van wil kloppen. Hij wil wat | |
[pagina 55]
| |
zeggen, da's duidelijk. Je hebt van die mensen, die vertellen je niks, maar ze zeggen wel tien keer: waar waren we gebleven? - Hebt u wel eens een piano van de binnenkant gezien juffrouw Truus? Een hele kast vol staafjes, hamertjes en stangen. Nu begint hij te malen, dat kan niet anders. Ze hebben thuis een piano gehad. Bij een enige dochter hoort muziek. Een jaar geprobeerd met klavarskript, maar ze hoorde liever een draaiorgel. Haar vingers stonden niet naar een polonaise. - Nu moet u weten dat ik heel goedkoop een oude piano op de kop heb getikt, ergens bij het Westeinde. Stond daar in de weg en die man wou hem kwijt. Je kan er niet op spelen, maar alles zit er nog aan. Nu was ik van plan het instrument uit elkaar te halen voor de jongen. Hij neemt een slok van de koffie en kijkt droevig langs haar. Dan gaat hij afwezig verder. Als hij het zonde vindt van die piano, waarom doet hij het dan? Als hij alles wat bij elkaar hoort nu een of andere felle kleur geeft, dan is het ook nog een mooi gezicht, wanneer het weer in elkaar zit en al die kleuren bewegen als je op de toetsen slaat. De kast haalt hij er natuurlijk af. Vindt ze het geen leuk idee voor een verjaardag? Zolang heeft hij nog nooit achter elkaar gepraat. Het lijkt wel een afscheid. Dus zijn zoon is jarig. Hij pakt zijn portemonnee en wil betalen. - U gelooft me niet. U denkt dat ik zo'n piano niet uit elkaar kan halen. Maar vergist u zich niet hoor. Ik ben een echte doe-het-zelver. Wat moet je van zo'n verhaal nu geloven? | |
[pagina 56]
| |
Nu stalt hij een heel dambord centen en dubbeltjes vóór haar uit. Hij wil zijn koffie altijd precies gepast betalen. Ze helpt hem in zijn jas, wat ze anders nooit doet en houdt de deur voor hem open. Het is winderig. Als hij de straat uit loopt, is hij weer de nette kantoormeneer met een hoofd vol huurkompensatie en stencilinkt. Ze ziet hem aarzelen met oversteken. Hij loopt altijd of hij bang is voor spatten op zijn schoenen. Toch heeft ze hem in het water zien springen. En nou dat verhaal van die gekleurde piano. Hoe krijg je zoiets voor elkaar? Er komt toch zeker een heleboel gereedschap bij kijken en meneer Graanoogst heeft handen om de poes te aaien, vindt ze. Ze doet de deur dicht en loopt terug. Die man staat aan het buffet. Hij heeft de krant in de zak van zijn kolbertje, helemaal gekreukt of er een bokking in zit. - Wilt u afrekenen meneer? De vent zegt niks, maar steekt haar een hand toe met een tientje erin. Als ze de geldla opentrekt en met haar wijsvinger de dubbeltjes van meneer Graanoogst terugzoekt, leunt hij voorover met zijn ellebogen op de stang en sist iets onverstaanbaars. Ze voelt zijn hete adem. - Meneer hier is uw wisselgeld, zegt ze zo ijzig mogelijk, maar de kerel lacht vuil en kijkt kompleet de knopen van haar bloeze. - Hij heeft geen zoon, dus heeft hij ook nooit een piano gemold voor zijn zoon. Hij gaat er gemakkelijk bij zitten en begint op zijn dooie gemak een shaggie te rollen. - Je gelooft me niet hè? Dan zal ik je eens wat zeggen juffie. Die vent is een fantast. Daar kan ik van meepraten | |
[pagina 57]
| |
want hij woont bij mij achter. Mij kent hij geeneens. Maar als mijn jongens vroeger voetbalden en de bal kwam bij hem in de tuin, dan pikte die mooie meneer hem altijd in. Hij heeft een hele verzameling. Waarom praat die vent al die onzin? Ze pakt een vaatdoek, dan kan ze hem laten kletsen. Gewoon zijn tafeltje demonstratief afvegen. Dan voelt hij vanzelf dat hij zijn mond moet houden. Maar hij gaat gewoon verder. Hij zal heus niet kletsen als het niet nodig is, maar de vent had met zijn fikken van de ballen van zijn jongens af kunnen blijven. In de buurt vertellen ze van alles van die dure meneer. Maar de juffrouw heeft er misschien geen behoefte aan, dat hij zijn mening zegt. Even goeie vrienden hoor. Van hem zal ze geen last hebben. Heeft de juffrouw soms een oogje? Dat is het toppunt. Ze is in staat die vaatdoek naar zijn hersens te gooien. Zit daar doodkalm zijn shaggie op te vreten. - Meneer wilt u alstublieft gaan! Hij glijdt traag van de barkruk. - Ik wou u allenig zeggen, dat hij geen zoon heeft, maar als u dat niet op prijs stelt, ook goed. Ik dacht bij mezelf dat hij hier vaker komt, dat was mijn indruk. Hij maakt zijn shaggie uit op een schoteltje en loopt naar de deur. Zijn lucifers laat hij op het buffet liggen. Ze zal blij zijn als hij weg is met zijn praatjes. Nu staat hij met de deur in zijn hand en lacht weer even vettig als net. - Hij heeft niet eens een wijf, laat staan een zoon. Woont braaf bij zijn moeder. En je hoeft niet lang te raden waar- | |
[pagina 58]
| |
om. Moet u nog weten wat ze in de buurt zeggen? Als u het mij vraagt is hij van de verkeerde kant. Met zijn piano!
Hij laat de deur open staan. Ze loopt ernaartoe om hem achter zijn kont dicht te doen. Op de ruit zit de afdruk van zijn zweterige hand. Ze veegt hem weg met de vaatdoek, maar daar groeit het souveniertje alleen maar van. Geen zoon, wel een zoon. Ze had het kunnen weten. Hij komt niet meer terug, die piano staat ergens verweg in de mist. Op straat is geen kip te zien. Die man is al bijna bij de hoek. Nu steekt hij ineens over en gaat tegen een muur staan. Terwijl hij staat uit te druppen, draait hij een shaggie, maar er is niemand in de buurt om een vuurtje te vragen. De hele straat is leeg. Of er oorlog is. De brug is zeker open. Nou niet denken, maar wat doen. De vuile vaten naar de keuken brengen. Afwassen. Haar moeder zit nog aardappelen te schillen. Met kleine heeft ze moeite, een grote past precies in de kooi van haar hand. - Is meneer Graanoogst al weg? Stilte. - Wat was dat nou voor vent van die uitsmijters Truus? Niks zeggen, eerst de vuile boel op het aanrecht. Ze ziet in de gebarsten spiegel de twee stukken van haar gezicht. Dacht ze het niet. Haar moeder ruikt weer een bruiloft. |
|