| |
| |
| |
Leven en werk van Noël van Berlaimont
De auteur Noël van Berlaimont
In het begin van de zestiende eeuw zag in Antwerpen een boekje het licht, getiteld Vocabulare, met gesprekken of dialogen in het Nederlands en Frans, gevolgd door een beknopte woordenlijst. Het boekje heeft een fenomenaal succes gehad en is vele malen bewerkt en herdrukt, voor het laatst in 1759, en nu dan opnieuw in het jaar 2000. Uit de titelpagina blijkt dat de auteur, Noël van Berlaimont, schoolmeester was in Antwerpen. Veel weten we niet over hem (de meeste biografische gegevens komen uit De Groote 1967-1968). Zijn naam wordt ook wel anders gespeld, bijvoorbeeld als Noël de Berlaimont, Berlaymont, Berlainmont, Barlaimont, Barlamont. In archiefstukken is als tweede naam Simonsz. toegevoegd, dus zijn vader heette Simon.
De geboortedatum van Noël van Berlaimont is onbekend. Zijn voornaam Noël, die in het Frans ‘kerstfeest’ betekent, zou erop kunnen wijzen dat hij op of rond de kerstdagen is geboren, maar hij kan ook gewoon vernoemd zijn naar een voorvader voor wie dat gold. Waarschijnlijk was hij afkomstig uit het Franssprekende deel van België en wel uit Velaines bij Doornik, want in februari 1524 gaf hij aan zijn oom, de priester Jan Marescale, volmacht om alle onroerende goederen die hij in Velaines bezat, te gelde te maken. Het is dus geen toeval dat een voorbeeldzin uit een van de brieven in het achtste hoofdstuk van zijn taalgidsje luidt: ‘Ik, Jan van Berlaimont, wonende te Antwerpen, erken en verklaar schuldig te zijn aan Hercules Maarschalk, koopman wonende te Velaines [...]’. In twee andere voorbeeldbrieven, over huishuur, is sprake van een zekere Peter Maarschalk. De naam Van Berlaimont duidt erop dat de familie, voordat ze naar Velaines verhuisde, afkomstig zal zijn geweest uit de Noord-Franse gemeente Berlaimont, maar dat kan lang voor de geboorte van Noël zijn geweest.
| |
| |
Noël van Berlaimont verdiende de kost als leraar Frans en hij was lid van het Antwerpse schoolmeestersgilde van Sint-Ambrosius. Hij was katholiek, en uit zijn boek komt hij naar voren als een gelovig mens, onder andere doordat hij aan het eind van het boek een aantal gebeden opnam. Hij was getrouwd met Anna van den Beempde, die na zijn dood - Noël overleed in 1531 in Antwerpen - hertrouwde met een andere schoolmeester, Jakob Huyssens. Anna en Noël hadden ten minste één zoon, Jan, die omstreeks 1526 werd geboren en notaris werd. Over deze Jan weten we dat hij een huis nabij de Beurs bezat en dat hij in februari 1578 Antwerpen moest verlaten en later terugkeerde - het waren roerige tijden met veel godsdiensttwisten, en de Nederlandse Opstand of Tachtigjarige Oorlog was volop aan de gang. Jan had een zoon die in de voetsporen van zijn grootvader trad, misschien omdat hij naar deze vernoemd was en ook Noël heette, want uit de archieven blijkt dat hij in mei 1580 als schoolmeester werkzaam was.
Op grond van het feit dat zijn zoon een jaar of vijf was toen Noël van Berlaimont stierf en zijn vrouw hertrouwde, vermoed ik dat Noël jong is gestorven. Daarop lijkt ook te wijzen dat hij, voorzover bekend, slechts twee leerboekjes heeft geschreven, waarvan het eerste een paar jaar voor zijn dood het licht zag en het andere zelfs pas daarna (of is de eerste druk verloren gegaan?). Dit terwijl het in de zestiende en zeventiende eeuw vrij gebruikelijk was dat leraren tijdens hun onderwijspraktijk meerdere boeken schreven en deze ook vele malen zelf herzagen en bewerkten.
De boeken van de hand van Van Berlaimont zijn het al genoemde Vocabulare en Die conjugacien in Franchoys ende in Duytsch oft in Vlaems. Er is lang gespeculeerd over de verschijningsdatum van de eerste druk van het Vocabulare, omdat deze eerste druk onvindbaar was. In 1994 werd echter bekend dat er in de Bayerische Staatsbibliothek in München een exemplaar van de eerste druk was teruggevonden, dat abusievelijk, door verkeerde lezing van de gotische letters op het titelblad, in de catalogus was opgenomen onder de naam Garlaymont. Daaruit bleek dat de eerste druk van 1527 dateerde. De oudst bekende druk van het tweede boekje, Die conjugacien in Franchoys ende in Duytsch oft in Vlaems, dateert van 1545, maar er moet een oudere druk bestaan hebben, tenminste als we aannemen dat Van Ber- | |
| |
laimont het zelf geschreven heeft. Het boekje is vóór 1580 een aantal malen herdrukt, maar het heeft bij lange na niet het enorme succes van het Vocabulare gekend. In 1552, dus lang na Van Berlaimonts dood, werden Die conjugacien in Antwerpen bij Luberts uitgegeven als tweede deel van Een profitelijck boexken om Francoys ende Duytse oft Vlaems te leeren spreken. Dit was een Frans-Nederlands gespreksboekje dat eerder een zelfstandig werk was dan een verkorting van het Vocabulare; waarschijnlijk was het eerste deel al eerder, in 1550, verschenen onder de titel De cleyne Colloquien int vlaemsche ende franchois, maar dat werk is verloren gegaan. In ieder geval kan Van Berlaimont, gezien de publicatiedata, met deze boekjes geen bemoeienis gehad hebben.
| |
Het taalgidsje van Noël van Berlaimont
Het ontstaan
De gespreksboekjes als genre ontstonden in de vijftiende eeuw in Italië. Het waren taalgidsjes waaruit men aan de hand van gesprekken of dialogen een vreemde taal kon leren. De dialoog was in deze periode een veelvuldig gehanteerde didactische vorm - een traditie die zich heeft voortgezet tot in de huidige tijd in de moderne Wat & Hoe-boekjes.
In de Middeleeuwen bestonden er geen leerboeken voor moderne talen. Internationale communicatie tussen wereldlijke en kerkelijke autoriteiten geschiedde in het Latijn, en van deze taal bestonden ‘wetenschappelijke’ grammatica's, bedoeld voor schrijvers en geleerden. In de Renaissance wonnen de volkstalen, dus de moderne talen zoals Nederlands, Frans, Duits, aan belang. Deze gingen gedeeltelijk de plaats innemen van het Latijn in literaire, ambtelijke en wetenschappelijke stukken, en hoewel in de hoogste kringen het Latijn de internationale voertaal bleef, gebruikte de rest van de bevolking in contacten met anderstaligen de volkstaal.
Tijdens de Renaissance breidde de kennis van de wereld zich uit, de internationale (handels)contacten namen toe, en dankzij de uitvinding van de boekdrukkunst werd grootschalige verspreiding van boeken en kennis mogelijk. In 1482 werd in de Nederlanden de Franse school opgericht, een handelsopleiding voor de middenklasse en
| |
| |
bestemd voor leerlingen tussen 10 en 15 jaar, met een onderbouw voor leerlingen van 6 tot 10 jaar. Hier werd, naast lezen, schrijven en rekenen, Frans gedoceerd als vreemde taal. Waarom juist Frans? Omdat Frankrijk op de Nederlanden, maar ook op de rest van Europa, een enorme politieke, economische en culturele invloed uitoefende, waardoor het Frans een steeds sterkere positie kreeg als taal van het hof, van de ambtenarij en van de literatuur. De invloed van het Frans was het sterkst in Zuid-Nederland, dat min of meer tweetalig was.
Het is dus geen wonder dat de eerste leerboekjes van een moderne vreemde taal in Zuid-Nederland ontstonden, dat ze dienden om Frans te leren en dat ze geschreven werden door leraren Frans. Die leerboekjes, in de vorm van gespreksboekjes, waren bestemd voor kooplieden, krijgslieden, reizigers en mensen die aan hoven verkeerden, en ze waren bedoeld voor zelfstudie. Daarnaast werden de boekjes ook op scholen gebruikt als leermiddel voor vreemde talen. Het belangrijkste en in zijn compleetheid oudste boekje is het Vocabulare van Noël van Berlaimont, waarvan hier de Nederlandse tekst is herdrukt.
| |
De verschillende drukken
Wat het gidsje van Van Berlaimont uniek maakt, is de enorme hoeveelheid drukken en vertalingen die ervan verschenen zijn. Van dit werkje hebben tussen 1527 en 1759 ongeveer honderdvijftig drukken of bewerkingen het licht gezien, voorzover we nu weten. In de verschillende drukken werd tekst toegevoegd en geschrapt, maar opvallend is toch vooral hoe constant de tekst, met name die van de dialogen, in ruim twee eeuwen bleef. Natuurlijk werd de spelling en ook wel de woordkeus aangepast, maar inhoudelijke veranderingen bleven achterwege.
Verdeyen, die in 1925 een nieuwe uitgave van een zeventalige druk uit 1616 bezorgde, schreef in 1926 een inleiding waarin onder andere de verschillende drukken opgesomd werden, en in 1935 verscheen van hem een lijst aanvullingen op de drukken en een Nederlands-Frans chronologisch-vergelijkend glossarium op de drukken van 1536 tot 1616. Aanvullingen op de door Verdeyen opgesomde drukken worden gegeven in Riemens (1929), De Neve (1963), Bingen (1987) en Hoock en Jeannin (1991); zie verder Claes (1974, 1976, 1979) en Claes
| |
| |
en Bakema (1995). In deze inleiding geef ik slechts een globaal overzicht van de drukgeschiedenis van het taalgidsje van Van Berlaimont.
Van de vele exemplaren die er van het boek zijn gemaakt, zijn er overigens vele verloren gegaan, waarschijnlijk omdat de gidsjes goedkope gebruiksmiddelen waren die door het veelvuldige raadplegen slechts een kort leven beschoren was. Een probleem bij de beschrijving van de diverse drukken is dat het, vanwege de ouderdom van de boekjes, erg moeilijk en vaak zelfs onmogelijk is om de hand te leggen op een exemplaar van een bepaalde druk: veel informatie komt dan ook uit de tweede hand.
De titel van het taalgidsje veranderde in verschillende edities nogal eens: tot 1576 vinden we Vocabulare, Dictionarium, Dictionaire, Vocabulaire en Dictionario - hiermee wordt benadrukt hoe belangrijk men woordkennis beschouwde voor het leren van een vreemde taal. Pieter Loonen, die in zijn dissertatie een hoofdstuk aan het taalgidsje van Van Berlaimont heeft gewijd, constateert dat de term vocabulaer dankzij de populariteit van het boekje van Van Berlaimont een soort pars pro toto is geworden voor leerboekjes van beperkte omvang, zo in de trant van ‘een uit de hand gelopen woordenlijst’.
In 1576 komt in twee uitgaven voor het eerst in de titel de nadruk te liggen op de gesprekken in plaats van op de woordenlijst, wat de inhoud meer recht doet: er verschijnt in Antwerpen een tweetalige (Latijns-Franse) editie met als titel Colloquia Gallica/Propos communs, ou colloques, en bij een andere uitgever een zestalige editie getiteld Colloques ou Dialogues, avec un Dictionaire, en six langues/Colloquien oft tsamensprekingen, meteenen vocabuleir in ses spraken. Die laatste titel bleef in meertalige edities gehandhaafd; we vinden hem ook terug in de hier opnieuw uitgegeven tekst op basis van de achttalige editie uit 1656, waarvan de titel eerst in het Latijn gegeven wordt: Colloquia, et Dictionariolum, letterlijk ‘Gesprekken en woordenlijstje’.
De auteursnaam verdween in de edities met meer dan twee talen van de titelpagina, hoewel niet alle sporen van de oorspronkelijke auteur werden uitgewist, want in de voorbeeldbrieven bleven een vader Peter van Berlaimont en een zoon Jan van Berlaimont figureren, als eerbewijs aan de eerste samensteller, Noël van Berlaimont.
De oudste drukken van het boekje stammen allemaal uit Zuid-Nederland. In 1577 verscheen voor het eerst een druk in Noord-Ne- | |
| |
derland, en wel in Rotterdam onder de titel Ghemeyne spraken oft tsamencoutinghen met een Vocabulare, en met als auteursnaam ‘wijlen Noel de Barlamont’. Daarna volgden meer Noord-Nederlandse uitgaven. Daarbij valt op dat de Noord-Nederlandse uitgevers het Nederlands niet aangepast hebben; kennelijk gold het Zuid-Nederlands nog als norm voor het beschaafde Nederlands (pas na de val van Antwerpen in 1585 en de bezetting van Zuid-Nederland door de Spanjaarden verplaatste het cultuur- en taalcentrum zich langzamerhand naar Noord-Nederland).
Er verschenen ook buiten de Nederlanden vele herdrukken, onder andere in Basel, Frankfort, Genève, Keulen, Leipzig, Padua en Venetië. Het taalgidsje zelf is bovendien over de hele wereld teruggevonden: mensen namen het mee op reis naar Azië, en ook Amerika-gangers konden niet buiten hun Berlaimont.
| |
Uitbreiding van de inhoud in de verschillende drukken
De eerste druk van het Vocabulare was tweetalig Nederlands-Frans en begon met een inhoudsopgave. Vervolgens bestond de tekst uit twee delen: een eerste deel met drie dialoogjes en een hoofdstuk met voorbeeldbrieven en -overeenkomsten, en een tweede deel bestaande uit een woordenlijst, een aantal pagina's in het Nederlands met twaalf uitspraakregels ‘om perfect Frans te leren lezen’, en ten slotte enkele gebeden: het onzevader, het Ave-Maria, de twee geloofsbelijdenissen, de tien geboden en twee dankgebeden.
De dialogen geven een levendig beeld van de zestiende-eeuwse Antwerpse maatschappij. Het boekje was niet alleen bedoeld om een taal te leren, maar ook om buitenlanders te informeren over de zeden en gewoonten van het land waarvan zij de taal leerden. In concreto dus: de zeden en gewoonten van Zuid-Nederland, want in die setting vonden de gesprekken plaats. Ook ons biedt het boekje een prachtig inkijkje in een maatschappij die in sommige opzichten uiterst herkenbaar is, en die ons in andere opzichten totaal vreemd is en waarop de woorden van de Britse schrijver L.P. Hartley van toepassing zijn: ‘Het verleden is een ver land; het gaat daar anders toe.’
Het eerste gesprek beschrijft hoe een gezin met familieleden en vrienden 's avonds het eten gebruikt. Dit hoofdstuk was voor buitenlanders zeker nuttig, want het is bekend dat bijvoorbeeld Engelse
| |
| |
kooplui en reizigers bij Amsterdamse collega's dineerden. Dit is het langste gesprek van het hele boekje, en het vertelt over het thuiskomen van zoon Jan - te laat volgens zijn moeder, die hem daarom een standje geeft -, het tafeldekken, de aankomst van de familie en de gasten, het eten, drinken, toosten en de tafelgesprekken met volkswijsheden (‘Peter, drink niet direct na je soep, want dat is ongezond. Eet eerst een beetje voordat je drinkt’). Om tien uur gaan de gasten naar huis. De maaltijd is bijzonder overvloedig (‘Peter, snij dit schouderstuk aan, breng de radijsjes, wortels en kappertjes hier, geef David een stukje van het hazenvlees en van het konijnenvlees. Snij de patrijzen aan’). Of dit overeenkomt met de realiteit is de vraag, mogelijk is de overvloed aan gerechten geïnspireerd door didactische motieven.
In de volgende dialoog krijgen we te zien hoe twee verkoopsters en een lastige klant met elkaar onderhandelen, waarbij een van de verkoopsters verzucht ‘Ik wil er niet op verliezen. Ik geef het u bijna voor de prijs die het mij gekost heeft, ik moet wat verdienen, ik zit hier niet om niets te verdienen, ik moet ervan leven.’
In het derde gesprek veinst een schuldenaar totaal vergeten te zijn dat en hoeveel hij iemand schuldig is en lukt het hem zelfs door pure bluf een pond van zijn schuld af te praten.
Het laatste hoofdstuk geeft allerlei voorbeeldbrieven, waarvan de eerste een bedelbrief is van een zoon aan zijn vader om hem geld te sturen - dat is kennelijk van alle tijden.
De woorden van de woordenlijst waren, blijkens de inleiding, bedoeld ‘als stof om zelf andere zinnen te maken’ (zie verder hieronder).
In een viertalige editie uit 1565 werden in het tweede deel enkele praktische volkswijsheden toegevoegd, die overgenomen werden in een aantal latere edities, maar verdwenen toen het aantal talen tot zes werd uitgebreid. Enkele voorbeelden van deze volkswijsheden:
De volgende dingen zijn tegen de natuur:
|
Een mooi meisje zonder liefde. |
Een grote koopstad zonder dieven. |
Een oude woekeraar zonder geld. |
Een jongeman zonder vrolijkheid. |
Een oude korenzolder zonder muizen. |
| |
| |
Verloren en nutteloze moeite:
|
Een blinde een wenk geven. |
Spreken met een dove. |
Drinken uit een lege pot. |
Watergolven tellen. |
In een bos vissen. |
Een kale scheren. |
Een Moor wassen. |
Een oude vrouw dwingen te dansen. |
Een bok melken. |
Voor een complete zelfstudie ontbrak expliciete grammaticale informatie (impliciet stond die uiteraard in de gesprekjes), en de bewerker van de viertalige uitgave die in 1568 bij de Gentse drukker Girard de Salenson (of Gerard de Salengon) verscheen, realiseerde zich dat en voegde dergelijke informatie toe, ter vervanging van de twaalf uitspraakregels uit de eerste druk. In deze viertalige uitgave, en hierna in tientallen herdrukken, werden twee hoofdstukken toegevoegd die gedeeltelijk waren overgenomen van een andere leraar Frans, Gabriel Meurier (ca. 1513-1597/1598). Het ging om Meuriers Conjugaisons, regies, et instructions met de werkwoordvervoeging in het Frans, Italiaans, Spaans en Nederlands, en om zijn Breve instruction contenante la maniere de bien prononcer & lire le François, Italien, Espagnol, & Flamen / Corte instructie inhoudende de maniere om wel te prononceren ende te lesen Franchois, Italiaensch, Spaensch ende Nederduytsch - een korte uitspraakleer. In 1558 waren deze stukken tezamen als aparte publicatie van Meurier in Antwerpen verschenen, ieder stuk voorafgegaan door een eigen titelpagina. Het overnemen van andermans werk was overigens in die tijd niet ongebruikelijk en er hing niet de reuk van plagiaat aan die er nu aan kleeft.
Toen in 1576 bij H. Heyndrickx in Antwerpen de eerste zestalige editie verscheen, werd de grammaticale informatie weer ingekrompen, als gevolg van een uitbreiding van het aantal talen: vanaf dat moment zijn de werkwoordsvervoegingen beperkt tot de werkwoorden hebben en zijn, en zijn de laatste twee onderdelen van de Breve instruction, over vervoeging en vergrotende trap, geschrapt. De resterende grammaticale informatie bleef ongewijzigd in de volgende
| |
| |
edities, zoals de achttalige editie waarop de onderhavige herdruk is gebaseerd. In de meertalige edities vanaf 1576 werden tevens de gebeden geschrapt.
In 1579 verscheen opnieuw een zestalige editie bij Heyndrickx, waarin twee nieuwe dialogen aan het boekje toegevoegd waren, en in een herdruk van 1583 kwamen er nog eens twee nieuwe dialogen bij. Zo werd het aantal hoofdstukken uitgebreid van vier tot acht. Deze uitbreiding vond ruim na de dood van Noël van Berlaimont plaats, maar was geheel in zijn geest. De nieuwe teksten zijn samengesteld door de Antwerpse drukker H. Heyndrickx en de Antwerpse schoolmeester Assuerus Boon.
De vier nieuwe dialogen zijn speciaal bedoeld voor reizigers, handelaars en logeergasten. Ze vormen tezamen een verhaaltje: eerst wordt verteld hoe twee kooplieden over een stoffige weg naar de Antwerpse Pinkstermarkt rijden, de weg vragen aan een schaapherderin en zich zorgen maken over straatrovers. Daarna lezen we hoe ze in een herberg logeren, waar ze met de waard en andere gasten een praatje maken en waar een van de kooplieden het dienstmeisje probeert te verleiden. Het meisje blijkt echter buitengewoon nuchter van aard en antwoordt beslist: ‘Gaat u slapen, u bent niet ziek, nu u spreekt van kussen. Ik ga liever dood dan dat ik een man in zijn bed of elders kus.’ De volgende ochtend staan de kooplieden vroeg op, kleden zich aan en maken voor het ontbijt een wandeling door Antwerpen. Daarna gaan ze langs een paar winkels om waren en prijzen te vergelijken en ten slotte tot koop over te gaan.
De nieuwe dialogen behoren voortaan tot het standaardrepertoire van de meertalige edities van het taalgidsje, en de tekst van het gidsje uit 1583 wordt de basis voor de volgende herdrukken.
Heel bijzonder is een drietalig taalgidsje (Latijn-Nederlands-Frans) uit 1663, dat De Neve heeft gevonden. Dit gidsje is getiteld Colloquia Familiaria en samengesteld door de bekende humanist Cornelius Valerius, de leermeester van Justus Lipsius. Het is gedrukt in Antwerpen. Het bevat het eerste deel van het Vocabulare (drie dialogen en het hoofdstuk met voorbeeldbrieven), maar eraan toegevoegd zijn twee dialogen die in geen enkele andere uitgave zijn gevonden en die bedoeld zijn voor kinderen: een dialoog over handballen en een dialoog over krijgertje spelen. Waarschijnlijk was deze
| |
| |
uitgave als schoolboekje bedoeld. De dialoog over het handbal blijkt voor de helft overgenomen uit de Colloquia Familiaria van Desiderius Erasmus (1469-1536).
| |
De woordenlijst
In de woordenlijst van Van Berlaimont uit 1527 is het Nederlands vooraan geplaatst, als ingangstaal. Tot dan toe was dat een heel enkele maal gebeurd met Latijn als tweede taal (bijvoorbeeld in de Teuthonista van G. van der Schueren uit 1477), maar het was nog niet eerder vertoond met een moderne taal.
De woordenlijst van de achttalige editie bevat ongeveer 1100 woorden. De Nederlandse woorden in de woordenlijst zijn gealfabetiseerd op de eerste letter, dus alle woorden die op A beginnen staan bijeen. De volgorde strekt zich niet uit tot het gehele woord - in die tijd was het gebruikelijk om woorden hooguit op de eerste drie letters te alfabetiseren. In dit geval zijn de woorden eerst op de beginletter bijeengezet en vervolgens op woordsoort: eerst de werkwoorden en dan de overige woordsoorten. Binnen deze tweedeling is dan weer sprake van een zekere thematische rangschikking, waarbij woorden die inhoudelijk verband hebben, bij elkaar staan, dus bijvoorbeeld de beroepsnamen kok, kuiper, kleermaker, kousenmaker (broekenmaker), de namen voor kerkelijke functionarissen kardinaal, kanunnik, kapelaan, koster, of de telwoorden twee, tien, twaalf, twintig, tachtig - het is wel even zoeken als je de woordenlijst gebruikt als naslagwerk, maar waarschijnlijk is de gedachte erachter geweest dat dergelijke rijtjes bij zelfstudie gemakkelijker uit het hoofd geleerd kunnen worden.
De woorden in de woordenlijst zijn niet gebaseerd op de gesprekken: sommige van de woorden komen ook voor in de gesprekken, maar voor veel woorden geldt dat niet. Dat is conform de inleiding van Van Berlaimont op de woordenlijst, waarin hij uitlegt dat de bedoeling is dat de gebruikers zelf nieuwe zinnen gaan maken met de geboden woorden.
| |
Uitbreiding van het aantal talen in de verschillende drukken
Het Vocabulare begon als een tweetalig gidsje. In de loop der tijd werden telkens nieuwe talen toegevoegd, totdat het boekje het maximum van acht talen bevatte: Latijn, Frans, Nederlands, Duits,
| |
| |
Spaans, Italiaans, Engels en Portugees. De uitbreiding van de talen ging gelijk op met de economische uitbreiding van Antwerpen, dat in de loop van de zestiende eeuw uitgroeide tot het belangrijkste Europese handelscentrum en dat contacten had met vele Europese landen. In deze kosmopolitische stad woonden veel buitenlanders, zoals Italiaanse bankiers en Spaanse en Duitse handelaren. De macht van Antwerpen duurde tot 1585, toen de stad door de Spanjaarden werd bezet.
In 1551 werden aan het tweetalige werkje voor het eerst twee talen toegevoegd: Latijn en Spaans. De uitgave verscheen in Leuven bij B. de Grave. Dat juist in Leuven een uitgave met Latijn verscheen, zal te danken zijn aan het feit dat in deze plaats sinds 1425 een universiteit gevestigd was - de oudste in de Nederlanden - en dat hier sinds ongeveer 1517 tevens het beroemde Collegium Trilingue voor de studie van het Latijn, Grieks en Hebreeuws zetelde. Het Latijn was in het taalgidsje toegevoegd door de bekende humanist Cornelius Valerius, hoogleraar aan het Collegium Trilingue. De inbreng van Valerius verhoogde de status van het boekje aanzienlijk, waardoor het ook op universiteiten in gebruik kwam.
In 1556 verscheen van deze viertalige uitgave een tweede, aangevulde druk onder de titel Dictionarium Quatuor Linguarum. De Latijnse tekst werd herzien door Valerius, de Spaanse door Francisco de Villalobos (de geneesheer van Karel V), die omstreeks 1480 in Toledo was geboren en in 1560 overleed, en van wie enkele werken over geneeskunde en vertalingen van Plautus en Plinius bekend zijn. Hij schreef ook het ‘Tot de lezer’ dat voortaan in enigszins aangepaste vorm in de meeste meertalige uitgaven overgenomen werd; zo ook in de achttalige editie waarop de onderstaande hertaling is gebaseerd.
In 1558 verscheen een viertalige editie waarin het Latijn door het Italiaans was vervangen. Tot 1576 werden naast het Nederlands alleen Romaanse talen opgenomen. In 1576 verscheen voor het eerst een zestalige versie, waarin twee Germaanse talen - Duits en Engels - waren toegevoegd. Dit luidde het begin in van het onderwijs in deze twee Germaanse talen in de Nederlanden. De Engelse tekstwas misschien geschreven door de Antwerpse schoolmeester Assuerus Boon, die ook verantwoordelijk was voor de vier nieuwe dialogen die vanaf 1579 en 1583 in het taalgidsje figureerden.
| |
| |
In 1586, net na de val van Antwerpen, verscheen in deze stad de eerste zeventalige editie. Hierna was Antwerpen over het toppunt van zijn roem heen, en de eerste achttalige editie verscheen in 1598 in Nederland, in Delft. Portugees was hierin de achtste taal en dat was geen toeval, want in die tijd kwamen Portugese joden zich in Amsterdam vestigen: vanaf 1492 werden de Spaanse en Portugese joden uit hun vaderland verdreven en een deel van hen vluchtte naar Nederland. Met deze acht talen was het maximum aantal talen van het gidsje bereikt. Het Latijnse woord vooraf ‘Aan de welwillende lezer’ in het achttalige gidsje is overigens gedateerd op november 1585 (zie de heruitgave hieronder). Voorzover mij bekend is er in dat jaar echter nooit een achttalige druk verschenen, dus het woord vooraf zal wel overgenomen zijn uit een andere meertalige editie, waarschijnlijk een zestalige met de extra dialogen van Boon uit 1583, omdat het Latijnse ‘Tot de kopers’ met zijn naam is ondertekend.
In de eerste druk van het Vocabulare was het Nederlands de uitgangstaal. In latere drukken kwamen soms andere talen dan het Nederlands voorop te staan, afhankelijk van de beoogde doelgroep. Uitgangspunt was de ene keer een Nederlander die Frans wilde leren, een andere keer een Spanjaard die Nederlands of Engels wilde leren enzovoorts. In de hier herdrukte achttalige editie is Latijn de ingangstaal.
Voor de woordenlijst had het vooropzetten van andere talen een interessant gevolg. In de eerste druk van het taalgidsje was het Nederlands de ingangstaal. Toen de volgorde van de talen veranderde, bleef die van de woorden in de woordenlijst meestal ongewijzigd, dus alfabetisch naar het Nederlands! Dat geldt ook voor de grondslag van onderstaande uitgave, de achttalige editie uit 1656, waarvan de ingangstaal het Latijn is. Deze woordenlijst is alleen te raadplegen als je Nederlands kent, want de acht talen staan als volgt (niet omgespeld):
Latijn |
Frans |
Nederlands |
Duits |
Spaans |
Italiaans |
Engels |
Portugees |
induere |
vestir |
aendoen |
anzihen oder kleyden |
vestir |
vestire |
to put on |
vestir |
deponere |
oster |
afdoen |
abthun |
quitar |
mettere à basso |
to put of |
tirar ou depor |
respondere |
respondre |
antwoorden |
antworten |
responder |
rispondere |
to answere |
responder |
| |
| |
Zo is ook aan de volgorde van de woorden nog steeds de invloed van Van Berlaimont zichtbaar, lang nadat zijn naam van de titelpagina was verdwenen.
| |
Vertalingen
Bijzonder is dat er ook versies verschenen waarin de oorspronkelijke uitgangstaal, het Nederlands, helemaal verdwenen was. In 1558 verscheen een editie met Frans, Latijn, Italiaans en Spaans. In 1587 verscheen Der New Barlamont, een Duits-Franse versie waarvan de auteursnaam zelfs tot soortnaam werd, en kennelijk stond voor kwaliteit. Het boekje, dat alleen het eerste deel met de acht hoofdstukken bevatte, werd verschillende keren herdrukt. In 1643 verscheen in Frankfort een druk onder de naam Das new Parlament, waarbij Van Berlaimonts naam veranderd was omdat men, ten onrechte, dacht aan het Duitse Parlament ‘vergadering, bespreking’.
In 1591 verscheen The Spanish Schoole-master van William Stepney, een van de eerste Engelstalige leerboekjes Spaans, bestaande uit zes gesprekken uit het gidsje van Van Berlaimont en een deel van het nawerk, waaraan Stepney uitspraakregels, spreekwoorden en een woordenlijst had toegevoegd. In de gesprekken voerde Stepney enkele wijzigingen in; zo liet hij ze spelen in Engeland in plaats van in Nederland. Verder schreef hij één geheel nieuwe dialoog (details in Bourland 1933).
In 1602 verscheen in Leipzig, een stad die veel handel met het oosten dreef, een zestalige editie waarin de Nederlandse tekst door Tsjechisch vervangen was, zodat het gidsje de talen Latijn, Tsjechisch, Duits, Frans, Spaans en Italiaans bevatte. In 1626 verscheen een zestalige editie met Latijn, Frans, Duits, Spaans, Italiaans en Engels, dus ook zonder Nederlands. En in 1646 (misschien al eerder, maar die editie is niet teruggevonden) kwam een vertaling in het Pools, met als talen: Latijn, Italiaans, Pools, Frans, Spaans en Duits.
In 1626 verscheen voor het eerst een Frans-Bretonse versie, die maar liefst vijftien drukken gekend heeft. Bovendien verschenen er tot 1878 Frans-Bretonse gespreksboekjes voor op school die hiervan omwerkingen en navolgers waren, zodat het zestiende-eeuwse gespreksboekje van Van Berlaimont tot eind negentiende eeuw zijn nawerking heeft gehad, meer dan drie eeuwen dus!
| |
| |
Uit de vele vertalingen van het boekje kunnen we opmaken wat men in de zestiende en zeventiende eeuw als de ‘gewone’ beschaafde spreektaal van twaalf talen beschouwde: Bretons, Duits, Engels, Frans, Italiaans, Latijn, Maleis, Nederlands, Pools, Portugees, Spaans en Tsjechisch. Er zijn vrijwel geen andere bronnen voor deze beschaafde gesproken omgangstaal, die voor wat het Nederlands betreft niet gelijk is aan de literaire taal of aan de volkstaal van auteurs als Bredero. Ook voor de andere talen bestaat juist van deze gesproken variant weinig informatie. Zo wees Quemada in 1960 op het belang van het werk van Van Berlaimont voor de kennis van het ‘gewone’ Frans - de eentalige Franse woordenboeken uit die tijd namen vooral bijzondere en zeldzame woorden op, omdat ze ervan uitgingen dat de gebruikers een basiskennis van het Frans bezaten. De woorden van Van Berlaimont uit 1527 ontbreken daardoor tot 1600 grotendeels in de Franse woordenboeken, terwijl zij de fundamentele, dagelijkse woordenschat vormen.
| |
Overname van delen van het taalgidsje in andere boeken
Hoe populair het gespreksboekje was, blijkt uit het feit dat delen van de tekst door anderen, zonder bronvermelding, zijn overgenomen. Hieronder geef ik van die overnames een indruk; volledigheid hierin is onmogelijk.
Andere Nederlandse leerboekjes en grammatica's namen zinnen over uit Van Berlaimont. Tweetalige leerboekjes of woordenboeken namen zelfs hele dialogen over. Zo werd in Den grooten Dictionaris en de Schadt van dry talen, Duytsch, Spaansch ende Fransch uit 1639, verschenen bij Trognesius in Antwerpen, het tweede gesprek van Van Berlaimont ‘om te leren kopen en verkopen’ als voorbeeld opgenomen, en nam A. de la Porte ditzelfde gesprek en de brief aan een schuldenaar, met antwoord, als voorbeeld op in zijn Nederlands-Spaanse woordenboek Den Nieuwen Dictionaris oft Schadt der Duytse en Spaensche Talen uit 1659.
Pikant is dat Gabriel Meurier, wiens Conjugaisons etc. vanaf 1568 in diverse edities van Van Berlaimont opgenomen werden, zelf al eerder in een eigen uitgave werk van Van Berlaimont had overgenomen: het tweede deel van Meuriers Formulaire de missives, obligations, quittances, lettres de change, d'asseurances, in 1558 in Antwerpen gepubli- | |
| |
ceerd, bevatte brieven die duidelijk waren gebaseerd op de brieven uit Van Berlaimonts taalgidsje.
In 1603 gebruikte Frederik de Houtman de eerste vier gesprekken van Van Berlaimont als basis van zijn taalgidsje Nederlands-Maleis, en voegde hij hieraan nieuwe dialogen toe. Zie hieronder voor meer informatie.
Pieter Loonen, die de Nachwuchs van Van Berlaimont in leerboekjes Engels heeft nageplozen, heeft geconstateerd dat er stilzwijgend een of meer dialogen uit Van Berlaimont zijn overgenomen in zes leerboekjes van andere auteurs, waarvan het laatste dateert uit 1752 en werd herdrukt in 1786 en misschien nog in 1821! De ene dialoog die in alle genoemde Engelse leerboekjes voorkomt, is hoofdstuk 2 ‘Om te leren kopen en verkopen’, waarmee wel bewezen is met welk doel de Nederlanders in die periode Engels leerden.
Ook van de woordenlijst uit het taalgidsje is door latere auteurs dankbaar gebruik gemaakt. Deze woordenlijst is namelijk grotendeels opgenomen in belangrijke woordenboeken uit die tijd, namelijk het Naembouck van Joos Lambrecht uit 1546 (een Nederlands-Frans woordenboek en het eerste eigenlijke vertaalwoordenboek dat van het Nederlands uitging) en de Thesaurus Theutonicae Linguae. Schat der Neder-duytscher spraken van Christoffel Plantijn uit 1573 (een Nederlands-Frans-Latijns woordenboek). Waarschijnlijk niet rechtstreeks, maar wel via de Thesaurus, is de woordenlijst van Van Berlaimont terechtgekomen in het beroemde woordenboek van Cornelis Kiliaan uit 1599, het Etymologicum Teutonicae Linguae, sive Dictionarium Teutonico-Latinum, het eerste etymologische woordenboek van het Nederlands. Wel moet hierbij worden aangetekend dat de woorden in het Vocabulare veelal heel gewoon zijn, en het dus niet verbazingwekkend is ze in meerdere woordenboeken aan te treffen.
| |
Voorgangers
Uit het bovenstaande is duidelijk geworden dat Van Berlaimont door vele latere auteurs is ‘gebruikt’. Hoe is Van Berlaimont zelf aan zijn materiaal gekomen? In die tijd was het gebruikelijk om teksten van voorgangers tot die van jezelf te maken, zonder bronvermelding. Deed Van Berlaimont dat ook?
Verdeyen is dit eens nagegaan en komt tot de volgende conclu- | |
| |
sies. Voor het eerste gesprek, over de maaltijd, heeft Van Berlaimont zich waarschijnlijk laten inspireren door oudere opvoedkundige traktaatjes met aanwijzingen voor dienstbodes, kinderen e.d. In deze traktaatjes stond veelal in de gebiedende wijs wat men moest doen (‘Ga naar uw heer en zeg hem dat de maaltijd klaar is’, met tussenzinnen zoals: ‘als men u beveelt fruit te halen (dan moet u ...)’. Van Berlaimont, die als schoolmeester dergelijke traktaatjes zeker kende, heeft ze voor zijn eerste gesprek gebruikt, maar wel in een totaal andere vorm.
De woorden in de woordenlijst blijkt Van Berlaimont onder andere gehaald te hebben uit een aantal oudere boekjes met thematische woordenlijsten van dagelijks gebruikte woorden, zoals het Livre des Mestiers, Bouc vanden ambachten, een tweetalig Frans-Nederlands boekje van een onbekende Brugse schoolmeester, bestaande uit vakwoorden uit verschillende beroepen en zinnetjes, gedateerd op ergens midden veertiende eeuw, en zijn navolgers, zoals het Gesprächbüchlein Romanisch und Flämisch (waarvan een handschrift bestaat van waarschijnlijk rond 1420, misschien naar een ouder origineel) en het Vocabulair pour apprendre Latin, Romain et Flameng (Antwerpen 1495). Van Berlaimont selecteerde uit deze boekjes geschikte woorden en alfabetiseerde deze. Maar Verdeyen constateert dat hij ze zeker niet slaafs overschreef.
De conclusie is dat het boekje van Van Berlaimont niet zomaar uit de lucht is komen vallen, maar dat hij creatief en origineel gebruik gemaakt heeft van enkele voorgangers en daar toch vooral zelf veel aan heeft toegevoegd: het leerboekje van Van Berlaimont kan dan ook beschouwd worden als het oudste complete leerboekje. Dit boekje was zo'n succes dat het alle voorgangers en navolgers totaal uit de markt drukte en lange tijd een monopoliepositie innam: er bestonden wel andere gespreksboekjes, maar die konden niet tippen aan de populariteit van de ‘Berlaimont’.
| |
De didactische methode van Van Berlaimont
Van Berlaimont meende dat een vreemde taal het best geleerd kon worden in de praktijk. Hij gaf geen theoretische uitleg over hoe grammatica, zinsbouw e.d. in elkaar zitten, maar voorbeeldzinnen die, zoals hij in zijn voorwoord uitlegt, bedoeld waren om uit het
| |
| |
hoofd te leren. In de editie van 1576 voegt hij nog als raadgeving toe: ‘Als u naar bed gaat, moet u nog enkele goede stukken lezen die het waard zijn te onthouden, zodat u in slaap valt terwijl u daaraan denkt; en als u ontwaakt, zit het in uw geheugen.’ Kennis van woorden en vaste verbindingen stond in zijn methode centraal, zoals al bleek uit de titel van de eerste druk van zijn boek: Vocabulare. Daarom gaf hij soms lange opsommingen, waaruit de gebruiker dan in de praktijk de gewenste tekst kon halen:
Hebt u goede stalling, goed hooi, goede haver, en een goede slaapplaats? Hebt u goede wijn?
Uit didactisch oogpunt herhaalde hij informatie in net iets andere vorm, zodat de gebruiker uit de context en ‘spelenderwijs’ kon leren hoe hij zinnen kon variëren. De antwoorden echoën soms de vragen. Illustratief is het begin van de eerste dialoog:
h. God geve je een goede dag, Jan.
j. God geve jou ook een goede dag, Herman.
h. Hoe gaat het?
j. Het gaat goed, Goddank. En met jou, Herman, hoe is het met jou? Goed?
h. Met mij gaat het ook goed. En hoe gaat het met je vader en je moeder?
j. Goddank gaat het goed met hen.
Vaak gaf Van Berlaimont synonieme uitdrukkingen; hij stelde bijvoorbeeld dezelfde vraag op verschillende manieren, en liet de vragen dan door telkens verschillende antwoorden volgen:
d. Hoeveel moet ik betalen voor een el van dit laken?
l. U moet er vijf schelling [munt] voor betalen.
d. Hoeveel kost een el van dit laken?
l. Dat kost u twintig stuivers.
d. Hoeveel is een pond van deze kaas?
l. Per pond een stuiver.
d. Wat kost een pot [maat] van deze wijn?
| |
| |
l. Per pot drie stuivers.
d. Hoeveel vraagt u per stuk?
Van Berlaimont, die immers leraar Frans was, zal in de schoolpraktijk ervaren hebben dat deze methode werkte. In onze tijd vindt deze methode om een vreemde taal te leren opnieuw ingang, onder de naam lexical approach. Uitgangspunt van de lexical approach is dat taal voor een groot deel bestaat uit vaste stukken tekst (vaste verbindingen, maar ook gefixeerde uitdrukkingen en tekstdelen, denk aan: ‘in antwoord op uw schrijven’, ‘onder de gegeven omstandigheden’, ‘in een eerste reactie’, ‘onderzoek toont aan dat’ etc.). Uit onderzoek naar gesproken teksten is gebleken dat moedertaalsprekers een grote voorraad van deze vaste stukken tekst in hun hoofd hebben zitten, die zij automatisch reproduceren. Dat houdt in dat ze niet eerst woorden zoeken en daarop grammaticale regels loslaten om de juiste zinnen te vormen, maar dat zij de stukken tekst in hun geheel opgeslagen hebben. De aanhangers van de lexical approach-methode menen daarom dat er bij het leren van een vreemde taal meer aandacht moet worden besteed aan het uit het hoofd leren van vaste (delen van) zinnen en minder aan het leren van grammaticale regels. Dit nu is precies wat Van Berlaimont al in 1527 in praktijk bracht! Hij gaf een zeer grote hoeveelheid zinnen, vervolgens een woordenlijst om zelf nieuwe zinnen mee te bouwen, en besloot zijn boekje met een minimum aan grammaticale informatie.
Hoe onbelangrijk Van Berlaimont grammaticaregels vond, blijkt uit de volgende cijfers. Alles wat de druk van 1536 - de tweede druk, de oudste waarop ik de hand heb weten te leggen - aan grammatica geeft, zijn twaalf uitspraakregels voor het Frans. Het hier herdrukte achttalige boekje eindigt met de vervoeging van de werkwoorden zijn en hebben en met enkele korte regels voor de uitspraak van de verschillende talen. De verhoudingen zijn globaal: in het boekje uit 1536: 40 pagina's dialoog, 14 pagina's brieven, 30 pagina's woordenlijst, 3 pagina's grammatica; in het achttalige boekje: 115 pagina's dialoog, 20 pagina's brieven, 48 pagina's woordenlijst en 17 pagina's grammatica, die echter aan acht talen worden besteed en per taal niet meer dan gemiddeld zes pagina's beslaan, waarvan de vervoeging van de werkwoorden zijn en hebben de meeste ruimte inneemt. De dialogen krij- | |
| |
gen dus als oefenmateriaal veruit de meeste aandacht, en de gebruiker wordt verondersteld zelf uit de context de verbuigingen en vervoegingen te destilleren. De dialogen geven dan ook soms een rijkdom aan keuzemogelijkheden en tonen in de praktijk hoe bepaalde vormen gemaakt worden, bijvoorbeeld de overtreffende trap:
a. Wat is dat voor een vrouw?
b. Het is de mooiste, de eerlijkste, de deugdzaamste, de beste, de gelukkigste, de ongelukkigste van de parochie.
De kracht van de dialogen is hun natuurlijkheid, hun echtheid: het lijkt bijna of Van Berlaimont een afgeluisterd gesprek opgeschreven heeft. Die natuurlijkheid is bedrieglijk: uit de herhalingen, synoniemen en dergelijke blijkt hoe geraffineerd Van Berlaimont te werk is gegaan. Maar daarbij vermijdt hij wat we in latere leerboeken vaak vinden: dat de nadruk wordt gelegd op (grammaticale) uitzonderingen en dat als voorbeelden de meest onwaarschijnlijke zinnen worden gegeven - zinnen die in het wild nooit aangetroffen worden.
Om de aandacht vast te houden en de motivatie op peil te houden, moesten de dialogen aanspreken en aantrekkelijk geschreven zijn, en dat is Van Berlaimont buitengewoon goed gelukt. De dialogen zijn geschreven met gevoel voor humor; nergens bevatten ze enig moreel of religieus oordeel, en ze zijn in principe tijdloos, op een enkele zin na, zoals ‘Heb je niet gehoord dat de koning van Frankrijk de strijd tegen de Spanjaarden verloren heeft?’ - met de koning van Frankrijk zal Van Berlaimont Frans I bedoeld hebben, die regeerde van 1515 tot 1547, maar gezien het aantal schermutselingen tussen Fransen en Spanjaarden kan ook deze zin tijdloos genoemd worden, en de voorbeeldzin bleef dan ook eeuwenlang in de verschillende herdrukken staan.
Herkenbaar, tijdloos en alledaags: zo kunnen de dialogen getypeerd worden. Bijvoorbeeld het verwijt van een moeder aan haar zoon, die de tafel moet dekken: ‘Zet het zout het eerst klaar, kun je dat niet onthouden? Ik heb het je al meer dan twintig keer gezegd en je leert het niet, het is een grote schande’ of wanneer iemand aan tafel een ander vraagt om een stuk vlees en als reactie krijgt ‘Heb je geen handen?’
| |
| |
De later door A. Boon toegevoegde dialogen zijn in dezelfde nuchtere en aansprekende stijl geschreven, bijvoorbeeld in de manier waarop het dienstmeisje wijst waar het toilet is: ‘U vindt het aan uw rechterhand; als u het niet ziet, dan ruikt u het wel.’ Ook verwijst hij eenmaal naar de actuele politieke toestand, als een van de gasten vraagt wat voor nieuws er in Frankrijk is en als antwoord krijgt: ‘Bepaald niets goeds. Ze zijn zo boos op elkaar dat ik ervan gruw erover te spreken.’ Hiermee doelt hij op de burgeroorlogen onder Hendrik iii, die regeerde van 1574 tot 1589.
Het boek heeft steeds een vriendelijke toon; zelfs waar een schuldenaar een schuld komt opeisen, wordt de toon nergens onaangenaam maar blijft redelijkheid troef (‘men moet niet zo streng zijn, we behoren mededogen met elkaar te hebben, zoals God ons heeft bevolen’).
Het boek van Van Berlaimont was, gezien de thematiek, duidelijk bedoeld voor een volwassen publiek van kooplieden en, vooral door de later toegevoegde hoofdstukken, van reizigers. We weten dat het boek ook op scholen door de opgroeiende jeugd werd gebruikt, want het werd in schoolinventarissen genoemd. In het Latijnse woord vooraf worden kinderen als doelgroep expliciet vermeld.
Het taalgebruik van het taalgidsje is eenvoudig en er worden relatief weinig vreemde woorden gebruikt. De grammaticale structuur lijkt simpel, maar is dat lang niet altijd: er komen wel degelijk ingewikkeldere structuren voor, met hoofd- en bijzinnen. Lezen en spreken staan in het boekje centraal, behalve in hoofdstuk 8, dat gewijd is aan het schrijven, en wel van handelscorrespondentie. De toon van dit hoofdstuk is anders, formeler, dan die van de dialogen.
Dat de didactische methode van Van Berlaimont aansloeg, blijkt uit de vele vertalingen en bewerkingen die van zijn boekje zijn verschenen. Zijn boekje was niet het eerste - hoewel de opzet met een grote hoeveelheid dialogen wel uniek was - en zeker niet het laatste, maar één ding staat buiten kijf: het was, tot op heden, verreweg het meest succesvol. Het enige werk waarmee het kan worden vergeleken is het Dictionarium van de augustijner monnik Ambrosius Calepinus uit het Italiaanse Bergamo, dat in 1502 verscheen, tot 1779 werd herdrukt, en vertaald werd in vele talen - in 1590 verscheen in Basel een elftalige editie. De editiegeschiedenis van beide werken is dus verge- | |
| |
lijkbaar, maar inhoud en doelgroep niet: het boek van Calepinus was een geleerd woordenboek van het Latijn met encyclopedische gegevens dat gold als een samenvatting van de universele wetenschap. Het was het werk van een humanist, bedoeld voor de hogere maatschappelijke lagen, en het werd gebruikt in kloosters en op universiteiten. Het boek van Van Berlaimont mikte daarentegen juist op de middenstand van kooplieden en streefde een praktisch doel na, hoewel in ieder geval de versie met Latijn wel degelijk ook aan universiteiten werd gebruikt. Dat de hogere standen het taalgidsje van Van Berlaimont niet versmaadden, blijkt uit het feit dat er exemplaren gevonden zijn in het bezit van kloosters, van een burgemeester en van een lid van de bekende bankiersfamilie Fugger. Een Engelse druk van 1639 was opgedragen aan de prins van Wales en de Poolse druk uit 1646 aan de Poolse kroonprins.
Het succes van het taalgidsje was te danken aan het feit dat het beantwoordde aan een economische en maatschappelijke behoefte, maar ook aan het feit dat het origineel en verfrissend was. Latere auteurs waren kennelijk niet goed in staat vergelijkbaar werk te leveren en namen hun toevlucht tot het bestaande werk, vandaar dat het taalgidsje van Van Berlaimont werd bewerkt, aangevuld, vertaald, overgenomen en geplagieerd. Drie eeuwen lang heeft het zijn stempel gedrukt op het vreemde-talenonderwijs in Nederland en daarbuiten, en tot op heden zijn de sporen ervan aanwijsbaar, onder andere in de opzet van de huidige Wat & Hoe-gidsjes. Via de taalgids van Van Berlaimont kreeg het Nederlands in zekere zin de functie van internationale handelstaal, lingua franca van West-Europese kooplieden, naast de internationale wetenschapstaal Latijn. Verdeyen, die het Vocabulare grondig heeft bestudeerd, concludeert dan ook terecht dat Van Berlaimont een ereplaats in de geschiedenis van de moderne taalstudie verdient.
Het taalgidsje zwierf door alle lagen van de bevolking en door de hele wereld, want ook ontdekkingsreizigers namen het mee, onder wie Frederik de Houtman.
|
|