Chronologisch woordenboek
(2001)–Nicoline van der Sijs– Auteursrechtelijk beschermdDe ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen
[pagina 87]
| |
1.4 Aandacht voor nieuwe woordenPas sinds de negentiende eeuw houden taalkundigen systematisch de ontwikkeling van de woordenschat en de verschijning van nieuwe woorden bij. Vóór die tijd werd slechts incidenteel een opmerking gemaakt over de opkomst van een nieuw woord. Het oudste artikel over nieuwe woorden of neologismen dat ik ken, is van Te Winkel uit 1898. Hierin beschrijft Te Winkel de ontwikkeling van de woordenschat in de tweede helft van de negentiende eeuw en hij legt daarbij een relatie tussen toenmalige maatschappelijke gebeurtenissen en de nieuwe woorden. Hij memoreert dat er in 1848 bij wet een nieuwe, meer democratische regeringsvorm is vastgesteld, vandaar dat in deze periode onder andere kamer ‘wetgevend lichaam’ (1798), meeting (1869), budget (1816) en parlement (1883) opkwamen. In 1852 werd bij wet de postzegel ingevoerd, en daarmee woorden als ansicht (1912) en, niet in mijn bestand, briefkaart (sinds 1871), postspaarbank (sinds 1880) en postpakket (sinds 1881). Een bron van kennis over een heel speciaal soort nieuwe woorden zijn puristische woordenlijsten en -boeken. Dergelijke woordenlijsten verschenen vanaf halverwege de negentiende eeuw. Men trok erin ten strijde tegen de zogenoemde ‘verwerpelijke germanismen’: Duitse leenwoorden waarvan men meende dat ze in strijd met het Nederlandse taaleigen waren, en die daarom als inacceptabel beschouwd werden. De woorden die in dit verband genoemd werden, waren op dat moment bijna altijd jonge leenwoorden, want als een leenwoord een tijdje in de ontvangende taal is gebruikt, raakt het meestal wel ingeburgerd en geaccepteerd. In 1847 publiceerde Siegenbeek bijvoorbeeld een Lijst van woorden en uitdrukkingen met het Nederlandsch taaleigen strydende, waarin hij woorden afkeurde als aanhankelijkheid, afzet, bespreken, betwijfelen, bewonderen, inburgeren, omgeving, onbevangen, ongekunsteld en verkeer. Tot na de Tweede Wereldoorlog werden germanismen als zodanig aan de kaak gesteld, en komen we dus zo allerlei nieuwe woorden op het spoor. Tussen 1932 en 1937 publiceerde Onze Taal telkens lijsten te vermijden woorden, waarin onder andere genoemd werden aanhangwagen, briefpapier, erewoord, gedegen, hakenkruis, houdbaar, kopschuw, liefdesbrief, ontoerekeningsvatbaar, springstof, toeslag, vertrouwensman, voltreffer, waardepapieren en zekering. Vanaf begin twintigste eeuw roepen taalkundigen hun tijdgenoten op om neologismen te noteren. De Vooys begint een artikel over fiets- en vliegtermen uit 1911 dan ook met de memorabele woorden:Ga naar eind78 Iedereen weet dat hij tal van woorden kent en gebruikt, die zijn grootvader niet gekend heeft, of eerst later heeft leren kennen. Wij beleven allen een stukje taalgeschiedenis. Maar nu is het merkwaardig, hoe weinig de meeste taalonderzoekers letten op de wordingsgeschiedenis van nieuwe woorden in hun eigen tijd. [...] En toch is juist de opkomst van nieuwe woorden en hun onderlinge worsteling alleen door tijdgenoten te bestuderen. Verzuimen zij de feiten tijdig waar te nemen en op te tekenen, dan kijken latere onderzoekers in een dikke duisternis. | |
[pagina 88]
| |
In 1917 doet Slijper er een schepje bovenop:Ga naar eind79 [...] men [kan] van ons, die de nieuwe woorden zien geboren worden, eisen dat we hen als dokumenten door de geslachten die komen, in de Registers van de Burgelike Stand inschrijven, goed gedateerd, liefst met de herkomst erbij. En: Onze taak nu is het die woorden wier geboorte wij beleefd hebben, voor het nageslacht op te tekenen niet alleen, maar liefst ook te dateren. Verzuimen wij die plicht, dan maken wij het voor hen die na ons komen, dubbel moeielik. [...] onnoemelik veel moeite zullen zij nodig hebben om over vijftig jaar dit alles te registreren - door nu nauwkeurig op te letten kunnen wij tijdgenoten, veel verspilling dàn van kostbare tijd en kracht voorkomen. Hadden zijn tijdgenoten maar beter naar hem geluisterd... In de tweede helft van de twintigste eeuw neemt de aandacht voor neologismen toe. Na de Tweede Wereldoorlog verscheen er een artikel over neologismen uit de oorlog.Ga naar eind80 Bovendien verschenen er voor het eerst woordenboeken die alleen aan neologismen waren gewijd. Tevens werden er woordenboeken gepubliceerd over Engelse invloed en groepstalen zoals de woordenschat van jongeren, soldaten, etc.Ga naar eind81 Uit deze boeken blijkt telkens de vluchtigheid van dergelijke woordverzamelingen, maar voor latere generaties is het te hopen dat dergelijke verzamelingen gemaakt blijven worden. Het feit dat een woord in een neologismenwoordenboek is opgenomen, is overigens geen bewijs dat het werkelijk nieuw is - zoals het feit dat het niet in een neologismenwoordenboek staat, niet betekent dat het woord oud is. Het samenstellen van zo'n woordenboek is niet eenvoudig. In het verleden, voor de opkomst van digitale bestanden, was het zelfs meestal onmogelijk echt objectief vast te stellen of er sprake was van een nieuw woord of niet - niemand kon alle teksten lezen om te bepalen wanneer en waar een woord voor het eerst gebruikt werd. In de chronologische lijst achterin staat een overzicht van de woorden die gedateerd zijn vanaf 1950. In 3.1 is een overzicht gegeven van de inheemse woorden uit die periode, en in 3.2 van de Franse en Duitse leenwoorden. Wanneer we deze lijsten leggen naast de neologismenwoordenboeken die verschenen zijn over de periode 1955-1999, dan blijken de verschillen zeer groot te zijn: veel woorden uit de lijsten in mijn boek staan niet vermeld in de neologismenwoordenboeken en zijn dus klaarblijkelijk ontsnapt aan de aandacht van de neologismenzoekers. Vooral woorden die er ‘normaal’ uitzien, werden niet als nieuw herkend. De inheemse woorden beleg ‘wat men op een boterham legt’ (1976), klessebessen (1984), ladderzat (1984) en lolbroek (1976) staan in geen enkel naoorlogs neologismenwoordenboek. Ik heb ze het eerst vermeld gevonden in de gvd, wat kan betekenen dat ze ouder zijn, want het officiële redactiestandpunt van de gvd is dat nieuwe woorden pas opgenomen worden als ze gedurende drie jaar geregeld in het hele Nederlandse taalgebied zijn gebruikt.Ga naar eind82 | |
[pagina 89]
| |
Het blijkt dat vooral vreemde woorden door neologismenverzamelaars worden genoteerd. Inheemse woorden die volgens de normale afleidings- of samenstellingsregels zijn gevormd en die niet het nieuws halen omdat ze ontstaan naar aanleiding van een opvallende gebeurtenis (zoals het eufemistische evenementenbier tijdens het Europees Kampioenschap Voetbal in 2000), leiden vanaf het begin van hun ontstaan een onopvallend bestaan en ontsnappen gemakkelijk aan de aandacht van de neologismenvorsers. Maar ook vreemde woorden worden over het hoofd gezien. Het aantal Duitse en Franse leenwoorden blijkt in neologismenwoordenboeken uit de periode 1955-1985 zwaar onderschat te zijn. Hoe komt dat? Waarschijnlijk werden de Duitse woorden niet als zodanig herkend omdat ze zo op Nederlandse woorden leken - deze woorden leken dus net als inheemse woorden oud en ingeburgerd. En de Franse woorden vielen niet als jong op, omdat er in de loop van de eeuwen al zoveel vergelijkbare Franse woorden waren opgenomen en men gewend was aan woorden op -eur, -age, -eren, -atie, -teit, -eus, -air e.d.Ga naar eind83 Pas als men de zaak van de andere kant bekijkt - vanuit de vraag: hoe oud is dit woord eigenlijk? - blijken allerlei woorden waarvan men dat niet verwachtte, neologismen te zijn. Dat is in dit boek gebeurd: ik heb niet naar neologismen gezocht, maar ze wel gevonden! Sinds kort is het eenvoudiger neologismen te vinden en te dateren, maar een helemaal waterdicht systeem bestaat nog niet. Sanders hanteert in zijn woordenboeken met neologismen van 1999 en 2000 het volgende systeem: handmatig verzamelt hij uit allerlei media woorden die hem nieuw lijken. Deze woorden zoekt hij na in diverse digitale bronnen: de Nederlandse Persdatabank ofwel FactLane, zoekmachines op internet, het elektronische bibliothecaire zoeksysteem Picarta. Daarbij bekijkt hij enerzijds de leeftijd van het woord en anderzijds de frequentie ervan, zodat eendagsvliegen geëlimineerd worden. Waarbij overigens bleek dat voor sommige woorden een enorm verschil in frequentie bestaat tussen de gedrukte media en internet, zoals weblog (4290 keer op internet, 7 keer in de kranten) of e-government (340 keer op internet, 19 keer in de kranten). Sanders' conclusie is dan ook dat kranten en tijdschriften hun positie als voornaamste podium voor taalvernieuwing aan het verliezen zijn aan internet. De groep taalgebruikers op internet is veel groter en gedifferentieerder (dus representatiever) en zij gebruiken niet alleen formele, maar juist ook veel informele taal, waardoor het aanbod veel breder is en dichter bij de spreektaal komt. Toch blijven ook deze bronnen hun beperkingen houden: Sanders heeft Zappi voor het eerst in 2000 in zijn bronnen gevonden, terwijl er al vanaf 1988 over is gepubliceerd. Uitgeverij Van Dale heeft voor Taal van het jaar nul van Den Boon als uitgangspunt een lijst gemaakt van alle woorden die in het jaar 2000 in vijf kranten voorkwamen, met daarachter de frequentie voor iedere woordvorm. Van deze lijst zijn alle woorden die in een van de Van Dale-woordenboeken voorkomen, geschrapt, en eveneens zijn alle woorden met een hoofdletter geschrapt, onder de aanname dat het wel om een naam zou gaan (maar waardoor dus alle woorden waarmee een nieuwe zin begint, geschrapt zijn, en vele letterwoorden!). Daarna bleven 80.000 woorden over, waaronder vele met een type- of afbreekfout. Om te bepalen welke woorden hiervan een neologisme zijn, bekeek men of | |
[pagina 90]
| |
het woord tussen begin 1991 en 31 december 1999 in de Persdatabank was genoemd; wanneer dat niet het geval was, meende men dat het wel een neologisme zou zijn. Dat is een zeer dubieuze veronderstelling: alle woorden zouden ten minste ook in het wnt en op internet moeten worden nagezocht, want het gebeurt heel vaak dat een woord een decennium of langer uit de gedrukte media verdwijnt om vervolgens weer in volle glorie terug te keren (Sanders geeft onder andere inversietherapie en pseudonimiteit als voorbeeld, maar het wnt staat vol van woorden waarvan het citatenmateriaal lacunes van vele decennia vertoont). Op basis van een handmatige steekproef meent Den Boon dat 3 à 5 procent van de 80.000 woorden een neologisme is, dus tussen de 2400 en 4000 woorden. Omdat het echter ondoenlijk was de ouderdom van alle woorden na te gaan, heeft hij op basis van bepaalde nieuwsfeiten 52 thema's uitgezocht en handmatig bekeken welke nieuwe woorden er rond deze thema's te groeperen waren. Dat betekent dat alle nieuwe woorden die niet toevallig te maken hadden met een bepaald thema, uit de boot vielen. Het resultaat levert dus niet de nieuwe woorden van het jaar 2000 op. En nieuwe betekenissen worden al helemaal niet gesignaleerd. Bovendien heeft hij vaak woorden opgenomen die maar eenmaal in het jaar 2000 genoemd waren (dergelijke woorden waren kennelijk het gemakkelijkste te selecteren uit de 80.000 woordvormen), zodat er relatief veel eendagsvliegen in Taal van het jaar nul staan, woorden zoals bunkerpolitiek, excuusbeleid, houwdegenbeleid, verschansingsvoetbal en zandbakpolitiek. De methode van Van Dale moet uiteindelijk de manier worden waarop automatisch nieuwe woorden worden gevonden, maar voorlopig is het nog niet zo ver. De methode levert momenteel waardevolle gegevens op over de frequentie van woorden en samenstellingen. Nieuwe woorden kunnen er nog niet automatisch mee worden gevonden omdat van alle potentiële neologismen - en Van Dale kwam op een totaal van 80.000 - de datering handmatig nagezocht moet worden in het wnt en op internet. Dat is momenteel ondoenlijk; het wordt pas mogelijk als de Nederlandse woordenschat geheel of grotendeels is gedateerd. Daarom is voorlopig de methode van Sanders, die als uitgangspunt een handmatig bijeengezocht en hanteerbaar corpus heeft, het meest doelmatig. Hoeveel neologismen komen er jaarlijks bij? De neologismenwoordenboeken van Sanders en Den Boon komen uit op tussen de 350 en 500 per jaar, maar beiden hebben een selectie gemaakt: Sanders heeft in principe de eendagsvliegen geweerd, Den Boon heeft slechts een beperkt aantal thema's bekeken en daarvan juist vaak de eendagsvliegen gepakt. Den Boon schat het totale aantal neologismen tussen 2400 en 4000. In 1997 berekende Frank Jansen dat er dagelijks zestig nieuwe woorden in de krant verschijnen, dus 21.900 per jaar, en in een latere telling kwam hij zelfs nog hoger uit. Die berekening maakte hij door te kijken welke woorden uit de krant niet in de gvd of het Groene Boekje (de Woordenlijst Nederlandse taal) stonden. Aan die methode kleeft één groot bezwaar: ieder woordenboek neemt per definitie een selectie van de woordenschat op. Daarom mag uit het feit dat een woord niet in het woordenboek staat, niet geconcludeerd worden dat het woord nieuw is. Wat Jansen dus telt, is hoeveel woorden er niet in de gvd en het Groene Boekje staan. Daar zitten neologismen onder, maar hoeveel weten we niet: dat moet nagezocht worden in digitale bestanden. | |
[pagina 91]
| |
Van der Horst maakte een andere telling: hij vergeleek twee opeenvolgende drukken van een woordenboek en bekeek hoeveel nieuwe woorden er opgenomen zijn in de jongste druk. Zo kwam hij op ongeveer 500 neologismen per jaar. Ook tegen deze methode is iets in te brengen: alleen de blijvertjes worden namelijk geteld, niet de neologismen die de woordenboeken uiteindelijk niet halen.Ga naar eind84 Voorlopig blijft de vraag over het aantal neologismen even onbeantwoord als de vraag uit hoeveel woorden de totale Nederlandse woordenschat bestaat. | |
Voorspellingen over de levensduur van woordenOngeveer gelijktijdig met de aandacht voor neologismen kwam ook belangstelling op voor het verdwijnen van woorden. Dit leidde tot allerlei voorspellingen over de levensduur van een woord, die we nu, achteraf dus, met verbazing lezen. Sommige woorden blijken een taai bestaan te leiden. Tot lering en vermaak geef ik hier in chronologische volgorde een aantal uitspraken, gedaan door vooraanstaande taalkundigen. De woorden waarbij hun voorspelling niet is uitgekomen, zijn vet cursief gezet. In 1881 zegt de taalkundige Beckering Vinckers dat het woord mopperen ‘sinds kort in gebruik is, en wel weer verdwijnen zal’.Ga naar eind85 Te Winkel zegt in 1898:Ga naar eind86 Op het gebied van de kleeding met hare afwisselende en zoo kortstondige mode zijn vele [woorden] uit het midden onzer eeuw [1850] te noemen, die het tegenwoordig geslacht nooit meer gebruikt en niet eens meer alle begrijpen kan. Men denke aan almaviva en schanslooper, aan stropdas en souspieds, aan kornet (met karkas) of neepjesmuts, aan spencer en bayadere, aan reticule en ménagère, aan crinoline en queue (of cul de Paris). De Vooys denkt in 1950 dat shopping geen blijvertje is: Het aanstellerige woord shopping heeft reeds vanouds een krachtige Nederlandse konkurrent in het werkwoord winkelen. Dezelfde taalgeleerde zegt in 1957:Ga naar eind87 Als men in de Camera Obscura leest van een almaviva, een spencer, een saksen-weimar, een ferronière, dan is voor de tegenwoordige lezer een verklaring nodig, evengoed als voor een voltaire (leunstoel), een victoria (rijtuig), een Henri quatre (soort van baard) of molières (schoenen). Voor een later geslacht zal b.v. een colbert weer beschreven moeten worden. En tot slot staat in de Winkler Prins van het jaar 1958 dat de bikini ‘thans niet meer in de mode’ is. | |
[pagina 92]
| |
Werken in andere talen waarin nieuwe woorden en dateringen een rol spelenVan de meeste talen is de woordenschat nog niet gedateerd. Voor het Zweeds, Duits en enkele Romaanse talen is veel gedaan, maar verreweg de meeste gegevens zijn verzameld voor het Engels en Frans.Ga naar eind88 In de Romaanse lexicologie geldt het navorsen van het eerste voorkomen van woorden en woordfamilies zelfs als een aparte tak van onderzoek.Ga naar eind89 Voor het Engels is de Oxford English Dictionary, de tegenhanger van het wnt, een rijke bron waaruit andere woordenboeken putten. Voor het Frans wordt die rol vervuld door het Französisches etymologisches Wörterbuch van Von Wartburg. Verder bestaat er voor het Frans een reeks die geheel aan dateringen is gewijd: de Datations et documents lexicographiques, onderdeel van de Matériaux pour l'histoire du vocabulaire français onder hoofdredactie van Quemada. Hierin worden telkens nieuwe en bijgewerkte dateringen gepubliceerd. Er zijn enkele werken in andere talen die enigszins met het onderhavige vergelijkbaar zijn. Voor het Engels bestaat A chronological English dictionary, listing 80.000 words in order of their earliest known occurrence van Finkenstaedt e.a. Hierin zijn alle woorden uit de Shorter Oxford English Dictionary opgenomen in de volgorde van hun eerste voorkomen. Bij de woorden wordt de woordsoort vermeld en, door middel van een cijfercode, de herkomst van het woord. Dit lijkt op de chronologische woordenlijst van deze studie, maar het verschil is dat in het Engelse werk uitgegaan is van de woordvormen en de betekenissen niet zijn vermeld en dus ook niet zijn gedateerd. Kesselring heeft voor het Frans twee chronologische woordenboeken gemaakt, hoewel dit eigenlijk meer periodewoordenboeken zijn. Het ene deel betreft de zestiende eeuw, het andere de zeventiende; meer delen zijn niet verschenen. De woorden zijn die van de Grand Larousse; ze zijn per jaar geordend, met soms betekenisaanduidingen of vakgebiedaanduiding en met korte aanduiding van de herkomst. Voor het Frans en andere Romaanse talen heeft Messner belangrijk werk verricht: vanaf 1974 zijn van zijn hand verschillende boeken verschenen die gaan over de opbouw van de woordenschat van het Frans, Spaans, Catalaans en Portugees. Onder andere verscheen een chronologisch woordenboek van gemiddeld 21.000 woorden per taal (niet alle delen hiervan zijn verschenen), gebaseerd op etymologische woordenboeken van de genoemde talen, met herkomstinformatie en soms betekenis of vakgebied. Nadeel van alle genoemde chronologische woordenboeken is dat ze om ruimte te winnen hun informatie over betekenis, herkomst e.d. in gecompliceerde codes verpakken, geen alfabetische lijst opnemen als register zodat gebruikers niet zelf woorden bijeen kunnen zoeken, geen theoretische inleiding hebben waarin ze de tegengekomen problemen uiteenzetten, en geen poging doen tot interpretatie van de gegevens: door de veelheid van gegevens, die op geen enkele wijze geordend worden, raakt het overzicht verloren. Eigenlijk doen deze woordenboeken slechts één ding: ze draaien de gegevens om en drukken eerst de jaren af en dan de woorden. Voor een aantal talen bestaan boeken waarin een selectie van de woordenschat in periodes wordt gepresenteerd. Van het Spaans, Frans en Portugees geeft de al genoemde Messner in telegramstijl per eeuw de historische ontwikkeling van de woordenschat | |
[pagina 93]
| |
op basis van 3000 tot 5000 (deels inmiddels verdwenen) woorden. Voorts geeft hij een groot aantal statistische gegevens over de ontwikkeling en herkomst van de woordenschatten van deze Romaanse talen en het Catalaans. Voor het Duits bestaan de driedelige Deutsche Wortgeschichte onder redactie van Maurer en Rupp en de eveneens driedelige Deutsche Sprachgeschichte van Peter von Polenz. Deze werken zijn verhalend: per periode en deels per vakgebied wordt de ontwikkeling van de woordenschat en de taal beschreven. Ook verdwenen woorden komen aan bod, dus het is een soort periodebeschrijving van verleden naar heden. Een aanvulling voor de modernste tijd vormt Mackensen, Die deutsche Sprache in unserer Zeit. Al wat ouder is Wasserziehers Woher? Ableitendes Wörterbuch der deutschen Sprache. Wasserzieher geeft hierin lijsten van Duitse woorden die bepaalde verschijnselen vertonen. Veel daarvan komen ook in het onderhavige boek ter sprake, zoals bepaalde betekenis- of vormveranderingen (zie hierboven), leenwoorden uit bepaalde talen (zie 3.2), eufemismen (zie 4.4) etc. In dit boek is daaraan echter het temporele aspect toegevoegd en komen we dus ook nog te weten hoe lang bepaalde verschijnselen in de woordenschat bestaan. Recent is in de Angelsaksische wereld een groot aantal boeken verschenen met een chronologische selectie van de woordenschat: in 1994 Brysons Made in America, met verhalende hoofdstukken, als een soort moderne variant van en vervolg op Menckens driedelige The American language. Barnhart en Metcalf geven in America in so many words uit 1997 een dwarsdoorsnede van de woordenschat door telkens een kenmerkend woord te behandelen voor een bepaalde periode of een bepaald jaar, beginnend met de ontdekking van Amerika. Linda en Roger Flavell nemen in hun The chronology of words and phrases historische gebeurtenissen als uitgangspunt en beschrijven de invloed van die gebeurtenis op de woordenschat. Metcalf behandelt in zijn The world in so many words één woord uit iedere taal waaruit het Engels ooit heeft geleend, om zo de invloed van andere talen op het Engels te illustreren (voor het Nederlands neemt hij pamper als voorbeeld), een procedure die White al eerder had gevolgd, maar dan met meerdere woorden per taal. Het nadeel van al deze werken is dat ze telkens een kleine tot zeer kleine selectie aan woorden geven, waardoor ze geen overzicht bieden. Meestal gaan ze uit van de zaken, niet van de woorden, of hebben ze de woorden zorgvuldig zodanig gekozen dat woord- en zaakgeschiedenis samenvallen - anders dus dan de realiteit meestal is. Geen van de genoemde werken geeft een bepaalde selectie woorden (de kledingstukken, de voegwoorden) door alle eeuwen heen. Ook op het gebied van de neologismen heeft de Angelsaksische wereld zich niet onbetuigd gelaten; er zijn verschillende woordenboeken verschenen.Ga naar eind90 Ayto heeft een woordenboek gepubliceerd met neologismen uit de hele twintigste eeuw, gegroepeerd per decennium. Maar op het gebied van de neologismen heeft het Nederlands ook wel wat te bieden - zie de literatuurlijst achterin. De twintigste-eeuwse neologismenwoordenboeken van andere talen vertonen grote overeenkomsten met die van het Nederlands, en dat is logisch. Een uitvinding of cultuurverschijnsel verbreidt zich tegenwoordig met de moderne media erg snel over de | |
[pagina 94]
| |
gehele wereld, en vaak geldt dan, zeker in het begin, dat de zaak overal met hetzelfde, veelal Engelse woord wordt aangeduid - Engels is tenslotte tegenwoordig de internationale taal bij uitstek. Ayto wijst erop dat uit zijn neologismenwoordenboek blijkt dat in de twintigste eeuw vooral seks, drugs en rock-'n-roll een rol speelden in de uitbreiding van de woordenschat - uit de chronologische woordenlijst blijkt dat deze gebieden ook voor het Nederlands niet onbelangrijk waren, maar de rol van ict, voedingsmiddelen en sport moet niet uitgevlakt worden. Het onderhavige boek bezit elementen van alle genoemde boeken, en is er tevens een optelsom van: het geeft per vakgebied of ‘thema’ de ontwikkeling van de woordenschat door de eeuwen heen (hoofdstuk 4); het vermeldt in chronologische volgorde de herkomst van de huidige woorden en hun betekenissen (hoofdstuk 3); voor de naoorlogse periode kan het gelden als een neologismenwoordenboek (waarbij de alweer verdwenen eendagsvliegen niet zijn opgenomen; chronologische woordenlijst); en het geeft alle behandelde woorden in alfabetische volgorde, waardoor op- en nazoeken mogelijk wordt (zie het alfabetische woordregister achterin). |
|