Chronologisch woordenboek
(2001)–Nicoline van der Sijs– Auteursrechtelijk beschermdDe ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen
1.3 Dateringen en de realiteitHet is interessant om te bezien hoe dateringen van het eerste voorkomen van de woorden zich verhouden tot de realiteit. Daarbij zijn twee vragen te onderscheiden: wat zeggen de dateringen over het daadwerkelijke gebruik van een woord? En in hoeverre zijn de dateringen een afspiegeling van de werkelijkheid? | |||||||||||||||||||||||||||||||
Datering en daadwerkelijk gebruik van een woordHet feit dat een woord in een woordenboek is opgenomen, betekent niet dat een woord | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
daadwerkelijk gebruikt werd, en het zegt evenmin iets over de kringen waarin het werd gebruikt. Ook wanneer een woord in een tekst is aangetroffen, blijven er allerlei onzekerheden over het gebruik ervan bestaan. Er bestaat bijvoorbeeld geen enkele zekerheid over de vraag of een woord dat in een ver verleden is gebruikt, vanaf zijn eerste voorkomen tot heden voortdurend in de levende taal bestaan heeft, of dat het een tijdje ondergronds is gegaan. Dit is geen hypothetisch probleem. In de dertiende eeuw worden boa en basilicum eenmaal genoemd, daarna verschijnen ze pas na de Middeleeuwen. Ik vermoed dat deze woorden eenmaal zijn geleend, toen verdwenen en vervolgens opnieuw zijn geleend. Maar dat valt niet te bewijzen. Ik heb de woorden dus noodgedwongen gedateerd op de dertiende eeuw, wat echter suggereert dat ze sindsdien voortdurend in gebruik zijn geweest.Ga naar eind72 Een soortgelijk verhaal geldt voor bond. Dit bestond in het Middelnederlands als ‘bundel’; een betekenis die inmiddels is verdwenen. In de zestiende eeuw kreeg het woord uit het Duits de leenbetekenis ‘verbond, vereniging’. In de zeventiende eeuw werd die laatste betekenis de normale, toen verdween het woord enige tijd van het toneel - men gebruikte verbond - en in de negentiende eeuw werd het, dankzij de Duitsche Bond van 1815, wederom onder Duitse invloed een heel gewoon woord, in samenstellingen als weerbaarheidsbond, boerenbond. Tot ongeveer 1870 was het ‘het’ bond, maar daarna veranderde dit onder invloed van het Duits in ‘de’ bond.Ga naar eind73 Ik heb de huidige betekenis op 1552 gedateerd - daaruit blijkt niet dat het een tijdje min of meer ondergronds is geweest, maar aangezien de betekenis in die periode niet is gewijzigd, kunnen we niet uitmaken hoe ondergronds het was: het kan best zijn dat dat erg mee blijkt te vallen als er meer bronnen beschikbaar komen. Bij oorkonde (1806) en symfonie (1824) weten we daarentegen wél zeker dat ze een tijdje weg zijn geweest. Dat blijkt uit de betekenis. Beide woorden kwamen in de Middeleeuwen voor en daarna pas weer in de negentiende eeuw, maar ditmaal in andere betekenissen: oorkonde betekende in de Middeleeuwen ‘mondelinge getuigenis, getuige’, terwijl het nu alleen ‘schriftelijke getuigenis’ is, en symfonie was vroeger ‘meerstemmig gezang, lier’. Van beide woorden zijn uiteraard alleen de huidige betekenissen gedateerd. Een modern woord, genoemd in het Neologismenwoordenboek van De Coster, is consuminderen. De Coster merkt erover op dat het een eufemistische woordspeling is die bedacht is door de auteurs van de Vrekkenkrant. Dat meende ik ook, totdat ik het volgende citaat vond op p. 209 van het boek Woordverklaring van M.J. Koenen uit 1899 (!): Dikwijls is ook hier moedwil of luim in 't spel, dat is waar, moedwil, spotziek uiteraard: een gitaar wordt een gieter, consumeeren gaat over in consuminderen. Op basis van dit citaat heb ik consuminderen op 1899 gedateerd, hoewel ik niet zeker ben of hier geen sprake is van een incidenteel en geïsoleerd geval: consuminderen staat nergens in het wnt vermeld. Anderzijds blijkt uit het citaat van Koenen dat het om grappige spreektaal gaat, en die wordt nu eenmaal vaak niet of laat opgeschreven. Het oudste voorkomen van een woord zegt evenmin iets over de vraag hoe vaak een woord gebruikt werd of wordt, en of het gebruik toe- dan wel afneemt. Zo bestaat het | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
voornaamwoord jij al sinds 1617; dat het vanaf 1960 veel vaker gebruikt wordt dan u, terwijl dat vóór die tijd juist andersom was, kan men uit dit boek niet te weten komen. Het woord walvis komt al voor in 1163. Aan die datering kan men niet zien dat in de zeventiende en achttiende eeuw de walvisvaart een florerend bedrijf werd, en het woord toen dus veel vaker in teksten voorkwam. Wat men wel kan zien, is dat er in die periode andere woorden betreffende de walvisvaart opkomen, zoals balein (1778), butskop (1761), levertraan (1636), narwal (1660), potvis (1634) en spermaceti ‘witte amber, vet uit de schedel van potvissen voor zalf en kaarsen e.d.’ (1705). Verder zal het aantal samenstellingen en afleidingen met walvis in die periode zeker zijn toegenomen, maar dat is in mijn bestand niet te zien. In de toekomst wordt dit allemaal beter: als er een groot corpus aan teksten beschikbaar komt op internet (hieraan wordt o.a. sinds 2000 gewerkt door de dbnl, de Digitale Bibliotheek van de Nederlandse Letteren), dan wordt het mogelijk te bekijken wat de frequentie van een woord is in een bepaalde periode en of het aantal samenstellingen en afleidingen dat met een bepaald woord gemaakt wordt, in een bepaalde periode toeneemt. Het lijkt niet erg gewaagd te voorspellen dat het voorkomen van walvis in de zeventiende en achttiende eeuw een piek vertoont. Als laatste voorbeeld om te laten zien dat het eerste voorkomen niets zegt over de frequentie, kunnen de Vlaamse woorden dienen die omstreeks 1600 algemeen Nederlands zijn geworden. Een zeer belangrijk moment in de geschiedenis van het Nederlands vormde de val van Antwerpen in 1585, midden in de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). Tot die tijd waren de Zuidelijke Nederlanden verreweg het invloedrijkst, zowel in economische als in taalkundige zin. In de dertiende eeuw werden in Vlaanderen belangrijke literaire werken geschreven, bijvoorbeeld Van den vos Reinaerde. Ook Jacob van Maerlant (ca. 1235-1300), de auteur van bekende werken als de Rijmbijbel en Der Naturen Bloeme, was een Vlaming. Het Vlaams oefende invloed uit op Nederlandse dialecten. Toen Vlaanderen door de Spanjaarden werd bezet, ontstond er een scheiding tussen Noord- en Zuid-Nederland. Ongeveer een half miljoen Vlamingen vluchtte van het bezette Zuiden naar het Noorden, vooral naar Amsterdam. Zij namen taalverschijnselen mee uit hun eigen Vlaamse dialecten. In deze periode zijn veel Vlaamse en Brabantse woorden in de algemene taal doorgedrongen, die naast een van oorsprong Hollands woord zijn komen te staan. Momenteel worden de zuidelijke woorden meestal in schriftelijke taal gebruikt, ze klinken ‘deftiger’. De volgende rijtjes worden in dit verband altijd genoemd (eerst wordt het zuidelijke woord gegeven, daarna het noordelijke):
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Wat nu opvalt aan de oudste dateringen van deze woorden, is dat zij op geen enkele wijze de kennis die we wel degelijk hebben, ondersteunen of bevestigen, namelijk dat er rond 1600 zeer belangrijke verschuivingen hebben plaatsgevonden en dat na de val van Antwerpen het cultuur- en taalcentrum van de Nederlanden van het Zuiden naar het Noorden werd verplaatst! | |||||||||||||||||||||||||||||||
Dateringen als afspiegeling van maatschappelijke veranderingenZijn de dateringen nu een afspiegeling van maatschappelijke en culturele veranderingen? Is de relatie tussen woorden en zaken een kwestie van één-op-één? Kunnen we aan de woordenschat direct zien wat er in de werkelijkheid gebeurt? Duiken er in de woordenschat allerlei Franse martiale termen op op een moment dat Nederland in oorlog was met Frankrijk? Kunnen we aan de woordenschat zien dat de slag bij Nieuwpoort plaatsvond? Nee, zo werkt het niet. Er spelen allerlei factoren een rol. In de huidige woordenschat vinden we alleen de woorden die gebleven zijn: tijdens een nieuwe oorlog kunnen er best wat nieuwe woorden komen, maar als die niet meer relevant zijn, verdwijnen ze weer. Zo werden in en direct na de Tweede Wereldoorlog onder andere de volgende, alweer vergeten Engelse leenwoorden gebruikt: anklet, belt, permit, ration, sleeping out en stores.Ga naar eind74 In een periodewoordenboek, een woordenboek dat een bepaalde tijd betreft, bijvoorbeeld de zeventiende eeuw of het eerste kwart van de twintigste eeuw, kan men dergelijke woorden vinden, maar in het huidige bestand niet. Uit periodewoordenboeken blijkt trouwens dat een behoorlijk deel van de woordenschat bestaat uit eendagsvliegen - vooral samenstellingen en leenwoorden kunnen een zeer korte levensduur hebben. En ze kunnen dan ook weer telkens opnieuw geboren worden, want de essentie van een gelegenheidssamenstelling is dat ze voor iedere geschikte gelegenheid geproduceerd kan worden. Als een gelegenheidssamenstelling een blijvertje wordt, gebeurt er meestal iets mee: ze krijgt een specifieke betekenis, de syntactische mogelijkheden worden vernauwd of iets dergelijks. Alleen vernieuwende gebeurtenissen of begrippen vinden we terug in de woordenschat: de ontdekking van nieuwe continenten, nieuwe uitvindingen, nieuwe technieken. Maar de zoveelste oorlog leidt meestal tot weinig nieuwe woorden: krijgstermen bestaan al sinds mensenheugenis, en alleen als er nieuwe vechttechnieken of wapens worden gebruikt, vinden we die terug in de woordenschat (zie 4.1.14). Alleen zaken die belangrijk zijn of een contrast met iets anders vormen, worden in de woordenschat uitgedrukt. Toen iedere os als trekos voor ploeg of wagen gebruikt werd, was het woord trekos niet nodig - os was voldoende. Daarom vinden we de samenstelling trekos pas na de Middeleeuwen. Al wel uit de Middeleeuwen dateert het trekpaard. Dat woord zal nodig zijn geweest om het verschil met een rijpaard aan te duiden. Toch vinden we trekpaard pas laat, in 1422, terwijl wagens toen al eeuwen door paarden getrokken werden. Bij de betekenisverschuivingen hierboven bleek al dat wanneer een zaak geleidelijk in de loop van de tijd verandert, dat geen reden hoeft te zijn de naam ervoor aan te passen; boven werd het voorbeeld gegeven van huis (893): hoewel een modern huis geens- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
zins op een middeleeuws huis lijkt, is de naam behouden gebleven omdat de essentiële kenmerken ongewijzigd zijn. Ook telefoneren ‘met iemand op afstand spreken’ is in betekenis aangepast naarmate het fenomeen zich wijzigde. Aanvankelijk werd ieder gesprek mondeling aangevraagd bij een telefoniste, vervolgens kon men zelf via een vaste telefoon met draaischijf een nummer kiezen, en sinds de invoering van de gsm kan telefoneren draadloos vanaf iedere willekeurige plek plaatsvinden. Met de verandering van de techniek is de betekenis dus een klein beetje gewijzigd, maar de essentie ‘met iemand op afstand spreken’ is hiermee niet aangetast. De uitdrukking een nummer draaien is zelfs blijven bestaan, hoewel de huidige telefoons geen draaischijf meer hebben, maar druktoetsen. Veranderingen van de zaak kunnen wel het prototypische beeld beïnvloeden dat met het woord verbonden wordt. De betekenis van wapen (1237) is door de eeuwen heen ‘strijdwerktuig’ geweest, maar hierbij denkt de moderne mens aan een pistool of geweer, terwijl de middeleeuwse mens een dolk of zwaard in gedachten had.Ga naar eind75 De invoering of bekendwording van een zaak of begrip staat niet gelijk aan de invoering van de naam ervoor - een populair misverstand. Vaak bestaan er eerst enkele jaren enige woorden naast elkaar ter benoeming van het begrip, en pas na enige tijd valt de keuze op een bepaald woord. De zaken zijn dus dikwijls een paar jaar ouder dan de naam die we er nu voor gebruiken, er treedt een zekere vertraging op voordat een verschijnsel zijn definitieve plek in de woordenschat heeft verworven. Dat ijsbeer uit 1788 dateert, wil niet zeggen dat we de ‘zaak’ - de beer - niet al eerder kennen; aanvankelijk heette hij echter anders, namelijk zeebeer, waterbeer (beide in 1605) en sneeuwbeer (1655). In de zeventiende eeuw kreeg de jaguar (1770) eerst de algemene benaming tijger, en de zebra (1596) werd ook een wild paard of wilde ezel genoemd.Ga naar eind76 Toen de tabak eind zestiende eeuw uit Amerika werd ingevoerd, rookte men deze in pijpen. Maar men noemde dat geen roken. Men sprak van tabak blazen, drinken, smoken, smoren, zuigen, zuipen; tabak werd ook gesnoven en gepruimd. Pas in de tweede helft van de zeventiende eeuw vond roken ingang. Bij de invoering van een nieuwe zaak of een nieuw begrip uit het buitenland wordt vaak in eerste instantie de buitenlandse naam samen met de zaak overgenomen. Die naam kan om verschillende redenen niet bevallen, met als gevolg dat hij door een ‘eigen’ naam wordt vervangen - vaak is dit een leenvertaling. Enkele voorbeelden uit de voetbalwereld zijn achterspeler voor back, aftrap voor kick-off, doellijn voor goal line, hoekschop voor corner en strafschop voor penalty. Ook in de computerwereld verdringen de eigen namen de Engelse: beeldscherm (1982; in 1961 gebruikt voor het scherm waarop een film wordt vertoond) voor monitor (1961), besturingssysteem voor operating system, bladeraar (1996) voor browser (1994), tekstverwerker (1986) voor wordprocessor, toetsenbord voor keyboard (1984) en uitdraai (1975) voor print-out. Omdat deze woorden zeer recent zijn, zien we vaak dat het eigen woord naast het leenwoord wordt gebruikt; voor de oudere voetbaltermen geldt dat minder: goal line, kick-off worden nooit meer gebruikt. Bij de veel oudere tabakswoorden is de zaak helemaal uitgekristalliseerd: roken heeft blazen, smoren, zuigen, etc. geheel verdrongen. Als een nieuwe zaak of nieuw begrip geïntroduceerd wordt, is het meestal eerst in | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
kleine kring bekend en vindt het pas na een tijdje zijn weg naar het grote publiek. Ergens in die grijze zone wordt het dan gedateerd. Daarmee is altijd één partij ontevreden: als voor de datering de datum van invoering in specialistische kring wordt gegeven, roept het algemene publiek dat de zaak toen nog niet bekend was, terwijl de specialisten ontevreden zijn wanneer als datering het moment wordt gegeven dat het woord algemeen bekend is. Welke van de twee gegeven wordt, is geheel afhankelijk van de beschikbare bronnen en geen bewuste keuze. Dit probleem nijpt bijvoorbeeld bij de moderne computer- en it-termen en bij de moderne communicatiemiddelen zoals sms (1994) en gsm (1991). Regelmatig is er al een woord voor een nieuwe zaak nog voordat de nieuwe zaak bestaat. De naam Zappi (1988) voor een soort buigbaar glas bestond al voordat het gelukt was dergelijk glas te vervaardigen. Een woord kan een langer leven leiden dan de zaak die het aanduidt. Als een zaak verdwijnt, betekent dat niet automatisch dat het woord ervoor ook verdwijnt. Zo zijn de oude muntnamen botje (1406-1448) en prikje blijven voortleven in de uitdrukkingen botje bij botje leggen en voor een prikje (1838). Daalder (1566) en cent (1816) bestaan niet meer als tastbare munten, maar nog wel als waardeaanduidingen: ‘op de markt is uw gulden een daalder waard’, ‘daar geef ik geen cent voor’. Als een zaak in het verleden bestond, had het niet noodzakelijkerwijs al de naam die het momenteel heeft. Daarin vergist men zich gemakkelijk. Men wijst dan bijvoorbeeld op het voorkomen van bepaalde soorten honden of paarden op zeventiende-eeuwse schilderijen en concludeert daaruit dat de benamingen hiervoor zeventiende-eeuws zijn. Dat hoeft beslist niet: een zaak kan eeuwen ouder zijn dan de naam die wij er nu aan geven. En tot slot: de opkomst van een nieuw woord (geleend of gemaakt in de eigen taal) duidt niet per definitie op een verandering in de buitentalige werkelijkheid: de zaak, de techniek, de maatschappij. Er zijn ook andere redenen om een nieuw woord te gebruiken. Ten eerste kunnen er redenen in de taal zijn: wanneer een woord door homonymie of polysemie meerdere zeer verschillende betekenissen bezit, kan dit voor de taalgebruiker hinderlijk zijn in de communicatie. In dat geval kan er een vormverschil ontstaan (staf tegenover staaf of de twee meervoudsvormen van blad: bladen en bladeren), of de taalgebruiker kan voor een van de betekenissen een ander woord kiezen. Een voorbeeld van deze homonymievermijding is het werkwoord weren (1050). In het Middelnederlands bestonden twee werkwoorden weren, een als ‘verdedigen, tegenhouden’ en een als ‘duren’. Dit laatste werkwoord is verdwenen en vervangen door het aan het Frans ontleende duren (1220-1240). Ook de vorm ladder (1317) zal zijn uitbreiding te danken hebben aan de homoniemen leer ‘ladder’ (1488) en leer ‘doctrine’ (1569). Ladder en leer zijn dialectvarianten, waarbij ladder de Noordzeegermaanse vorm is. Omdat veel Latijnse leenwoorden uit de Romeinse tijd samenhangen met technologische vernieuwingen, is men licht geneigd bij een Latijns leenwoord te concluderen dat dit wel zal duiden op een bij de Germanen onbekende nieuwigheid. Dat klopt bijvoorbeeld bij de leenwoorden op het gebied van de huizenbouw. De Germanen trokken hun huizen van hout op en de Romeinen gebruikten steen. Maar geldt het ook voor het leen- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
woord riem ‘roeiriem’ (1240)? Kenden de Germanen de roeiriem niet? Nader onderzoek wijst dan uit dat riem om een andere reden uit het Latijn is overgenomen. In het Middelnederlands bestond het woord eer met twee betekenissen: ‘deugd’ (901-1000) en ‘roeiriem’ (vergelijk Engels oar); vanwege de homonymie is het in de laatste betekenis vervangen door het aan het Latijn ontleende riem.Ga naar eind77 Behalve buitentalige en taalinterne redenen om een nieuw woord te gaan gebruiken, is er nog een laatste reden: de behoefte van de taalgebruiker aan variatie. Taalgebruikers gaan graag creatief om met hun taal, en dat schept een behoefte aan synoniemen, aan eufemistische of juist dysfemistische woorden, aan prestigieuze, snobistische, bombastische woorden, aan versterkingen, aan puristische woorden ter vervanging van een leenwoord en dergelijke. In al deze gevallen hangt een nieuw woord niet samen met een verandering in de zaak of de maatschappij. Sommige synoniemen hebben een stilistisch verschil, vergelijk het gewone schaduw (1300) tegenover het verheven lommer (1487). Andere verschillen in prestige, en omdat het Engels tegenwoordig een hoog prestige heeft, verdringen Engelse leenwoorden oudere Franse leenwoorden: hausse (1847) wordt boom (1912), insigne (1730) wordt badge (1958), verifiëren (1467-1490) wordt checken (1950). Ook oudere inheemse woorden worden door Engelse woorden verdrongen: een verkoper (1240) noemt zich tegenwoordig sales manager (1970). Nieuwe woorden worden gebruikt om zich van de grote massa te onderscheiden; voorbeelden daarvan zijn te vinden in hoofdstuk 3.1, waar de inheemse woorden na 1950 een grote hoeveelheid jongerentaalwoorden laten zien, en in hoofdstuk 4.3 bij de tussenwerpsels, waar blijkt dat iedere generatie zich van de vorige wil onderscheiden door met nieuwe groeten te komen. Fatsoensoverwegingen of eufemisering kunnen ook een reden zijn om een nieuw woord te gebruiken of een bestaand woord een nieuwe betekenis te geven, zie 4.4. Er is, kortom, wel degelijk een relatie tussen de buitentalige werkelijkheid en de woorden daarvoor, maar de woordenschat is slechts een weerspiegeling van de werkelijkheid, en een spiegelbeeld is per definitie vertekend en vertekenend. We vinden in de woordenschat beslist maatschappelijke veranderingen terug, maar niet alle, en niet altijd op hetzelfde moment dat ze plaatsvinden. Het oudste voorkomen van een woord hoeft dus niet te betekenen dat we sinds dat moment de bewuste zaak kennen; het betekent wél dat we sinds dat moment die zaak aldus benoemen. In de chronologische lijst achterin heb ik ter oriëntatie onder de woorden een lijst met ‘taalfeiten’ gezet: historische gebeurtenissen binnen en buiten de Nederlanden die invloed (kunnen) hebben gehad op de taal, feiten die hebben geleid tot taalcontact, tot een (ingrijpende) verandering in de maatschappij, en de belangrijkste gebeurtenissen binnen de Nederlandse taal, zoals de verschijning van de Statenvertaling. Soms blijkt dan een directe relatie tussen het taalfeit in de ene kolom en het opduiken van nieuwe woorden in de kolom erboven. Zie bijvoorbeeld in 1595 de eerste tocht naar Indië en in 1596 de publicatie van Van Linschotens reisverslag naar de Oost, met daarboven allerlei leenwoorden uit het Spaans, Portugees, Indonesisch, Javaans, Hindi en Sanskriet. Maar vaker bestaat er geen of geen duidelijke relatie tussen de twee kolommen. |
|