| |
| |
| |
Journaal van een Journalist
ZONDER het met al zijn hatelijkheidjes eens te zijn, kan men hartelijk zijn instemming betuigen met de kern van het requisitoir, dat W.F. Hermans tegen Doortocht van Bert Voeten heeft gehouden. Aan wat Hermans in Criterium en Hans van Straten in Columbus over dit oorlogsdagboek hebben gezegd, behoeft weinig te worden toegevoegd. Wanneer men Doortocht heeft gelezen en zich in zijn oordeel de grootste matiging oplegt, komt men tot de volgende reacties.
Voeten is een soort van bleekzuchtige Atlas, die de hele wereld op zijn fragiele schouders torst. Dat is erg erg en hij laat dan ook niet na om aan het verzamelde volk (dit dagboek is meer dan welk ander ook voor het publiek geschreven) in afgepast getourmenteerde zinnen mee te delen, dat hij niet meer kàn, hèùs niet meer kàn, om daarna onder het genot van Slauerhoff en Gorter verder te torsen. Hij doet dit met de dodelijke ernst van den man, die niet ernstig genoeg is om zich met humor te wapenen. Hij is zo ernstig als alleen ingebeelde ernst kan zijn. Al lezend groeit de verwondering, zwelt tot stomme verbazing om zich dan in alle naïveteit te ontladen: Maar meneer Voeten, hebt U dan in deze ontzettende oorlogsjaren nooit eens banale dingen gedacht en gedaan? Hebt U nooit eens een ruzietje met een mede-publicist (desgewenst dichter) gehad en hebt U waarachtig nooit eens gelachen om een goede mop, Dieuwertje Diekema of Uzelf? Hebt U nooit
| |
| |
eens een feestje gevierd annis 1940-1945, zo maar een feestje buiten alle oorlog om? En bent U nooit eens belachelijk geweest, u weet wel, ridicuul-voor-jezelf? Was Uw Weltschmerz niet alleen chronisch, maar ook continu? Maar het blijven vragen zonder antwoord.
Voeten is een Nederlands staatsburger, die door de oorlog in een brij van sentimenten werd gesmeten, zoals wij allemaal. Maar hij is in die brij blijven liggen, is niet opgestaan om dat geval eens met zijn intellect uit te koken. Het enige ‘resultaat’ is een plechtige gelofte tot strijd tegen alle vormen van nationalisme; maar weer zo ernstig. Het is zelfs niet bij hem opgekomen om de Duitsers, Moffen heten zij natuurlijk, eens koel belangstellend au sérieux te nemen, al was het slechts als natuurverschijnsel. Het merkwaardige feit, dat deze Duitsers evenals Voeten behoren tot de groep ‘homo sapiens’ is hem, als zovele dingen, eenvoudig ontgaan. De dichter Voeten neemt wel ‘kastanjelaren’ en een ‘opengaande Mei’ au sérieux, zichzelf ook, maar voor Hitler, Goebbels en de rest kan hij het met de bekende cliché-termen uit die tijd wel af. Ieder van ons heeft die sentimentenbrij gekend in die vervloekte jaren. Maar alleen Voeten heeft het nodig geacht om dit zaakje zonder meer te laten drukken. Waarom? ‘Vanmiddag hebben de Amerikanen een aanval op het station gedaan. Mijn straat kreeg drie voltreffers. De ravage is ontzettend. Ook het huis van mijn hospita gaapt langs al zijn vensters zonder ruiten.’ Did it really? Na iets dergelijks begrijpt men volkomen, waarom Voetens brij belangrijker was dan die van de overige bewoners van onze, ik bedoel: mijn, straat. In een volgende oorlog zou Voeten misschien toch meer literaire en menselijke vol- | |
| |
doening smaken, wanneer hij meer aandacht had voor de anderen en minder voor ‘het dikke Ik’: O gij, ‘mijn krant’ en ‘mijn volk’!!
Voeten is een fraseur, die tegenover Goebbels niets anders te poneren heeft dan ook frasen. Gemeenplaatsen als ‘De Anti-Geest zingt de Lof van den Harden Biceps’ zijn de verste verkenningen, die zijn hersenen durven maken. Deze zin wordt gevolgd door ‘De knokploegen worden afgericht’, waarbij opgemerkt moet worden, dat de knokploegen van de goede kant ‘revolverclubs’ heten. De holle kolder van Radio-Oranje vinden we bij Voeten in het kwasi-literaire terug. Bij deze instelling zou hij trouwens ook in ander opzicht goede diensten bewezen kunnen hebben. Te oordelen naar dit dagboek heeft de schrijver ervan zich nooit vergist, heeft altijd geweten, dat de geallieerden het zouden winnen en heeft een feilloze kijk op strategische kwesties gehad. Wij, met onze zorg en onzekerheid in die dagen, voelen ons klein bij zo'n groot geloof. Wij dachten immers, dat het een dubbeltje op zijn kant was en dat is gewoonweg onzin geweest. Voeten wist ongeveer alles van te voren - achteraf??
Voeten is een journalist, die het beroerd heeft gehad en het in dit journaal van een journalist beroerd heeft opgeschreven. Wat doet het ons goed onze houding in oorlogstijd door Voeten gegarandeerd te zien als de houding van ‘een oprechte vaderlander’. Als de R.A.F. weer eens overtrekt, schrijft Voeten: ‘Ik zit voor mijn schrijftafel. Een boek ligt open. Maar de letters zie ik al lang niet meer. Ik luister, ik luister met heel mijn lichaam naar den dood, die in duizendvoudige gestalte (wat is het verschil tussen een slechte dichter en een slechte journalist? S.) over me
| |
| |
heen schuift.’ Commentaar overbodig, alleen moet er iets verteld worden over die dood, die tot vervelens toe in dit dagboek ‘omgaat’, zoals Voeten het gaarne uitdrukt. Een van de levenslessen, die men ondanks alles uit dit geschrift kan puren, is: Wilt ge U van de dood afmaken, allegoriseer hem dan met of zonder hoofdletter tot in het oneindige; hij zegt U dan evenveel als Jansen. Meer voorbeelden van dit journalistieke genre: passim.
Voeten is de man van ‘het Woord’. Dat is al erg genoeg. Maar hij is ook nog een dominee, die bij gebrek aan het kleine, preciese woord, zich bedrinkt aan het grote woord. Menigeen zal zich groen en blauw geërgerd hebben, als hij in Amsterdam steeds weer gedwongen was N.S.B.- en W.A.-proleetjes te passeren. Voeten drukt dit aldus uit: ‘Op den ouden grond voel ik mij rustiger, zekerder worden. In Amsterdam was er dat gejaagd en vermoeiend omgaan in het sombere feest der horde.’ Waarschijnlijk bedoelt de auteur hier, dat hij er de senuwe van kreeg. Was dit citaat bloemrijk, maar tenslotte begrijpelijk, bij het volgende zal de gemeente zich ongetwijfeld beperken tot ja-knikken. ‘Ach, wat praat ik over leed - de Chaos is nog lang niet vervuld...’ Van dergelijke predikanten pleegt men in Friesland te zeggen: hij is duister, meneer, hij is zwaar, maar hij heeft wel talent. Op 26 Mei 1944 begint de predicatie aldus: ‘Er staat een zengende hitte over de aarde. De hitte van het Pinkstervuur.’ Alleen het tongetje van vuur op Bert Voetens hoofd ontbreekt... Meer voorbeelden van het talent van deze begaafde dominee: passim. De geciteerde zijn voldoende om te weten, dat deze doortocht plaats vond in een bark, rijk versierd met Woord-guirlandes en tragiek.
| |
| |
Voeten is een epigoon. Hermans heeft duidelijk genoeg gezegd, dat de schrijver van Doortocht gemeenlijk niets anders doet dan de modeschrijvers der oorlogsjaren napraten: Ter Braak, Du Perron, Slauerhoff, Malraux, Rauschning, De Kadt: ‘de boeken die twedehands 30 gulden of meer kostten, maar dat vertelt Voeten niet.’ Hermans had er nog bij kunnen zeggen, dat Voeten tracht om deze napraterij kracht bij te zetten met een Holst-pose. De pose is belachelijk en de napraterij vervalsing.
Voeten, tenslotte, blijkt te behoren tot het ras, dat nooit zijn mond kan houden. Deze lieden leven niet van en tegen de feiten, maar van hun commentaar op de feiten. Wanneer Onze Lieve Heer hen persoonlijk zou opzoeken, zouden zij nog gaan praten, veel en vooral mooi praten. Dan spreekt het wel helemaal vanzelf, dat het feit, dat er iemand in zijn bloed smoort, veel minder belangrijk is dan hun commentaar op vermeld feit. Een ramp is pas een ramp, wanneer zij die tot ramp verklaard hebben, nee, wanneer zij die fraai tot ramp verklaard hebben. Op momenten, die een gewoon mens met stomheid slaan of doen vloeken, komen zij pas in actie. Als er een bom gevallen is, komt de dood langszij. Als er mensen zijn gefusilleerd, acht Voeten het nodig dit te enscèneren: ‘Voor het laatst hebben zij de grauwe luchten van Holland gezien.’ Elders naar aanleiding van een ander executie: ‘Twee en zeventig zijn er bij het opengaan van de Mei terechtgesteld. Twee en zeventig zijn er door den dauwigen morgen gegaan, die geurde naar bloesems en jong groen... En de dood wachtte op enkele passen afstand. Hij zocht nauwkeurig zijn doel. Hij sprong plotseling midden in hun bestaan... Hun bloed vermengde zich. Zoo dronken
| |
| |
zij de broederschap van den dood.’ Zo iets is alleen maar walgelijk. Dit wijst alleen maar op een gebrek aan ontroering, dat wordt vervangen door enscènering. Daarmee is dit hele boek gekarakteriseerd: niet leven, maar scène.
Waarom?, vroegen we al eerder. Dit alles heeft slechts één reden van bestaan: het dichterschap. Voeten is dichter. Het zou billijk geweest zijn, dat hij een bijlage met zijn verzen aan het dagboek had toegevoegd, om te bewijzen dat er gedichten zijn, die zo veel humbug kunnen goedmaken. Er is alleen het inmiddels verschenen zeurend bundeltje Odysseus' terugkeer, waarvan alleen gezegd kan worden, dat Voeten er net als Holst een heuse spiegel op na houdt, en waarachtig niet alleen om er zich in te scheren, en dat hij aan het slot ‘van droom vervulde zwanen’ ziet lopen (geen ganzen en niet waggelen). Wat Voeten in Doortocht aan beschouwingen over dichterschap en poëzie te berde brengt, past volkomen bij deze onbenullige poëzie van een epigoon. Men zie het artikel van Hermans. De situatie is niet bepaald rooskleurig, als men bedenkt dat hier een slecht dagboek moet worden gemotiveerd met slechte poëzie.
Doortocht is het boek van een dubbele vergissing. De vergissing van een naprater en naschrijver, die het klaarspeelt om een hele oorlog lang in de mening te blijven verkeren, dat hij een dichter is, terwijl deze vermeende dichter onophoudelijk wordt geplaagd door aanvallen, waarin hij zichzelf een denker waant. De enige zin, die een dagboek als dit gehad zou kunnen hebben, was een balans van het dichterschap met een onnoemelijk groot tekort. Maar daartoe zijn Voetens gevoel en verstand niet in staat gebleken. Een afscheid van het dichterschap, van
| |
| |
het eeuwige ‘alsof’... laten wij er niet aan denken. Het zou al te mooi zijn geweest.
Men kan zich hier herinneren, dat Voeten indertijd in Het Woord een stukje geschreven heeft over EP, AP en KP, waarin de Nederlandse letterkunde wordt gesommeerd onmiddellijk van Amsterdams naar Europees peil te stijgen. En men kan dan vaststellen dat er ook boeken zijn beneden peil. Maar dat is niet een reden die het gewenst maakt Hermans en Van Straten in hun aanval te steunen.
Er is een andere reden. Wat verbluft is niet Voeten, maar de critiek op Voeten. Men heeft Doortocht algemeen toegejuicht als een prachtig boek, als een meesterwerk zelfs. De ouderen zijn blijkbaar op zoek naar meesters. Misschien willen zij bij het naderen van de oude dag erin voorzien, dat Nederland niet zonder meesters blijft zitten. Aafjes was de eerste ontdekking. Nu is Voeten ook al bij les maîtres gesleept. Misschien moet men ten aanzien van Aafjes toegeven, dat een zeker enthousiasme gerechtvaardigd was, ondanks alle overdrijving. Er zijn mensen, die nu eenmaal liever een profeet bij het haardvuur zien dan een echte profeet in de woestijn. De gustibus non est disputandum, maar over Voeten wel, want zij die hun lyrische stoomkraan hebben opengedraaid bij Doortocht, hébben geen smaak; of zij hebben een smaak, die van slechte likeur al dronken wordt. Dit klinkt ongetwijfeld onbeleefd. Het zij zo. Voeten is even wijs uit de oorlog gekomen als hij erin verzeild raakte. Dat is zijn zaak, in laatste instantie. Maar de Nederlandse critiek is ook dezelfde gebleven. Dat is een zaak, die ieder raakt, die hart heeft voor literatuur. Als er op het ogenblik dan geen
| |
| |
meesterwerken worden geschreven, dan kan Hollands literatuur althans stijl en standing bewaren in de critiek. Maar wanneer Voeten om zijn Doortocht wordt toegejuicht door mensen, die hun smaak verloren hebben, dan kunnen we wel weer naar Courths Mahler terugkeren. Dat geldt voor alle critici, die er liggen tussen Anton Donker en Anthonie van Duinkerken.
Om de puntjes op de i te zetten: De geboorte van Jan Klaassen vond ik eerst een heel plezierig boek. Na het gehik over Doortocht ben ik bereid om Klants debuut als een onsterfelijk meesterwerk te verdedigen.
Voeten heeft Holland weer eens geraakt op de plaats, waar het onmiddellijk gaat smelten van zaligheid: in het domineeshart. Hij heeft gelukkig niet de smakeloosheid gehad om God er bij te halen (plotseling ontdek ik een goede kant aan zijn boek), maar ook zonder God laat dit boek alle vrijzinnige instincten van Nederland reageren, tot en met Van Duinkerken. Doe erg; lijd veel; zie zo nu en dan de dood eens als een verlossing; beken een paar - niet te veel - slechte dingen zoals haat tegen den Mof; strijd tegen deze slechte dingen om op een hoger levenspeil te geraken; trek vooral veel levenslessen uit de oorlog; ga heen als een gelouterd man en noem een kastanje niet een kastanje, maar een kastanjelaar; gebruik veel dikke woorden, doe eenzelfde mededeling eens 3 ×, volgens het beproefde recept: fraai, fraaier, fraaist, draai aan het banaalste draaiorgel der lyriek en ge hebt ‘met schrijnende preciesheid’ een ‘aangrijpend document’ gemaakt. Dan reeds steekt ge met hoofd en schouders uit boven het vele, té vele... van Holland, vergat Ben van Eysselsteijn erbij te zeggen.
| |
| |
Voeten, het hart van Holland koestert U. Dit bloedend hart, dat onderwijl 20 veel van deze oorlog geleerd heeft, dat het even vulgair is in zijn politieke stijl als voor 40, dat het nog steeds speldjes op de jas draagt in plaats van idealen in het hoofd, dat het kankert op de Engelsen en scheelziet van het geblokkeerde geld, dat het Van Mook wil ophangen maar Vogt volgaarne gebruikt, dat het kranten met collaboratie-namen leest en naar de kerk gaat - dit bloedend hart koestert U, bij het Handelsblad en bij de N.C.R.V.
Bert Voeten heeft namelijk ziel. Een schrijver verzamelt nieuwsberichten, strooit er veel zoetigheid (d.w.z. ziel) overheen en de critiek van Holland noemt het niet een besuikerd, maar een ‘bezield oorlogsdagboek’.
Dat ik mij naast Hermans en Van Straten plaats, is eigenbelang. Evenals zij vertik ik het ook om met dit Holland gecompromitteerd te worden en een figuur als modder te slaan. De Chaos is nog niet vervuld...
Eén ding zit me dwars. Voeten heeft in het illegale werk zijn portie gedaan. Daarom zou ik verduiveld graag wat goeds van Doortocht hebben gezegd. Daarom moet ook gezegd worden, dat er hier en daar wel leesbare passages en een enkel geestigheidje in dit journaal staan. Maar juist daarom lijkt er mij voor schrijver, uitgever, critiek en lezers ten aanzien van dit boek maar één mogelijkheid: het zo snel mogelijk vergeten. De schrijver moet toch ook andere herinneringen aan de oorlogsjaren hebben dan deze literatuur. Het tegendeel wìl ik niet geloven.
|
|