op de kernen, en hij schoot ‘met scherp’. Het gevolg was een poëzie, die het geheugen niet meer kwijt raakt. Eigenlijk hebben alle dichters na hem hetzelfde gewild, maar vooral in de laatste jaren moet helaas geconstateerd worden, dat de poëten met losse flodders, zelfs met pluimpjes meenden te moeten vuren, terwijl velen uit gemakzucht niet meer zochten naar een plaats, waar een kern onder de oppervlakte verborgen kon zijn, maar zich tevreden stelden met een papieren schietschijf tegen de wand van hun flatkamer.
Van Eyck kiest een principiëel andere methode. Hij is te zeer van de onmacht der poëzie overtuigd, dan dat hij haar expressionistisch wil beoefenen. Het wezen, de kern laat zich alleen in de levenservaring ontdekken. Poëzie is slechts de schone omschrijving. De laatste werkelijkheid der mystiek ligt te diep voor woorden, haar schoonheid is één ‘die mijn vers alleen kan roemen, daar 'k voor hun schoonheid zelf geen woorden vindt.’ De jongeren, die Marsmans élan al lang verloren hebben, kunnen moeilijk bezwaren hebben tegen een poëzie, die zich eerlijk op een ander standpunt stelt, die het schot op de kern ook niet suggereert, maar dit als het praerogatief van het leven beschouwt, waarin het reeds moeilijk genoeg te verwerkelijken is. Deze gedistingueerde poëzie van de schone omschrijving laat echter theoretische overwegingen slechts achteraf toe; in de eerste plaats verrast ze en geeft het goede geluk van een melancholie, die een illusie heeft weten te bewaren.
Ondanks zijn mystiek is Van Eyck een markante persoonlijkheid. Hij is een dichter van ‘de droom’, maar deze droom is groot, is persoonlijk en heeft inhoud. Ook in