Eeuwigheid als Argument
FERDINAND LANGEN verdedigt in Het Woord, I, 2: de dichter tegen de man van de daad. Hij sluit zich aan bij Verwey, die ervan afzag om mee te vechten in '18, omdat hem wel eens in een critieke militaire situatie een dichtregel te binnen kon schieten, die hem zou verhinderen de trekker over te halen en hem zo tot een moordenaar van zijn commilitonen zou maken. Dat was vervelend voor Verwey, maar het was zijn zaak. Het blijft een feit, dat men beter een gedicht over de boerenoorlog kan schrijven, dan een boerenoorlog voeren. Langen citeert den Noordwijker om hem aan te vullen met de oudbakken theorie, dat ook dichten een daad is. Er openen zich wijde perspectieven voor kwaadwillige dienstweigeraars. Beter dan welke simulantie ook is de dichterlijke simulantie.
Langen heeft vele argumenten. Het geheel culmineert in de regels: ‘En alleen de daden, die in een dergelijke stilte geboren zijn, hebben de kans de tijd te overleven, de anderen sterven reeds in hetzelfde jaar als waarmee zij later in de geschiedenis vermeld zullen staan.’
Een goede tweeduizend jaar geleden leefde er een dichter, wiens werk het tot op vandaag heeft uitgehouden. Op zijn graf heeft hij slechts laten vermelden, dat hij het bestaan van Hellas had verdedigd tegen de Perzen, die zijn speer hadden gevoeld. Het lijkt mij de moeite waard om bij een spiritisten-séance den heer Aeschylus te laten voorkomen en bij hem te informeren, hoe hij zich uit de situatie