Nederduytsche spraakkonst
(1712)–Willem Séwel– Auteursrechtvrijwaarin de gronden der Hollandsche taale naauwkeuriglyk opgedólven, en zelfs voor geringe verstanden, zo ten aanzien der spellinge als bewoordinge, duydelyk aangeweezen zyn
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||
gewoon zyn te zeggen Dat man, dat vrouw, zo wel als dat kind, omdat alle de Naamwoorden van hunne eygene taal van 't Onzydig geslacht zyn; maar ook ten aanzien van inboorelingen, doordien de gemeene spraak het onderscheyd tusschen Een en Eene niet in acht neemt, en men al zo wel gewoon is te zeggen Een vrouw, als Een man, zo is 't noodig een nadere aantooning der Geslachten te doen. Een nader middel dan, om aan de Lédekens het geslacht der Zelfstandige Naamwoorden te kennen, is, dat alle de Naamwoorden, welker Lédeken De in den Genitivus heeft des, en in den Accusativus, den, van 't Manlyk geslacht zyn; als De tóp des bergs; Hy stondt op den berg: De schorse des booms; Hy klom op den boom: Dus zegt men ook Des vaders liefde; Des zoons goederen. Maar als de Genitivus is Der, dat is een teken vat het Naamwoord van 't Vrouwelyk geslacht is, als De vruchten der aarde; De Visschen der zee; 't Vermoogen der reden; De roem der Koninginne; De ydelheyd der werreld. 't Is waar men zegt wel, Des vrouws voorzoon, 's Moeders geneegenheyd; Zyn dóchters kind; 's Werrelds eere: maar zulks wordt aangemerkt als onregelmaatig: de Engelschen hebben diergelyk een onregelmaatigheyd ook: want zy zeggen The King's Crown ['s Konings kroon]; The man's cloak ['s mans mantel]; en zy zetten altoos een Apostophe óf Uytlaatingsteken (dus') voor de 's, zeg- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||
gende dat die s staat voor his, 't welk betekent zyn óf zyne, als óf men zeyde, De Koning zyne kroon; en nógtans zeggen zy ook The Queen's subjects, [De onderzaaten der Koninginne]. Belangende het onzydig geslacht, de Genitivus van 't Lédeken Het, is Des, als Des lands, des velds, des huyzes. 1. Nóg zyn 'er eenige andere algemeene régelen, om de Geslachten by te kennen: want van 't Manlyk geslacht van Gód en Duyvel, benevens alle naamen van Mannen óf Engelen, 't zy eygene naamen, óf benaamingen hunner eygenschappen, ampten, óf bedrijven; als Willem, Jakob, Jan, Gabriel, Rafael, Uriel; Vader, Zoon, Oom, Broeder, Zwager, Koning, Vórst, Baljuw, Burgermeester, Koopman, Boode, Winkelier, Visscher, Burger, Boer, Beul, Reus, Dwerg, Jongen, Dief, Schelm, Guyt, Gek. Voorts de Naamen der Afgoden, en Duyvelsche Geesten, als Baal, Moloch, Jupiter, Mars, Bacchus, Apollion, Abaddon. 2. De dag en deszelfs afleydingen en byzondere deelen, als Zondag, Feestdag, Pingsterdag; Mórgen, Avond, Nacht, Mórgenstond, Dageraad, Middag. Alsmede de naamen der Winden, als Oostewind, Zuydewind, Westewind, Noordewind. 3. Veele Viervoetige dieren, Vogels, Visschen, en Boomen, als Os, varre, olifant, ótter, krokodil, eenhoorn, vos, hond, haas; maar Paerd, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||
zwyn, en konyn zyn van deezen regel uytgezonderd, en Onzydig: Dóch men kan hierby voegen Hengst, stier, ezel, leeuw, beer, welker Vrouwelyke benaamingen zyn, Merri, koe, ezelin, leeuwin, beerin. Van de Vogels zyn Manlyk, Arend, struys, havik, ooijevaar, faizant, fenix, leeuwrik, raven, valk, uyl, nachtegaal; dóch Kraai, en zwaluw zyn Vrouwelyk: Haan en paauw zyn insgelyk manlyk, en veranderen in 't vrouwelyke in Henne, en paauwin. Van de Visschen zyn manlyk, Aal, paling, kabbeljauw, steur, zalm, snoek, baers, dólfyn, walvisch; En van de Boomen, Appelboom, beuke, eyke, essche, linde, hazelaar, rozelaar, enz. 4. De naamen van veele Rivieren worden ook Manlyk geacht, als de Tyber, Teems, Ryn, Nyl, Donau, Amstel; doch het Y, en 't Sparen, zyn Onzydig, maar als men zegt de Ystroom, dan is't manlyk. Daarentegen zyn de Elve, Schelde, Loire, Seine, Maas, Merwe, Vecht, vrouwelyk. Van 't Vrouwelyk geslacht zyn (1) alle naamen van Afgodinnen, Vrouwen, en de benaamingen van haare bedieningen en bedryven, als Juno, Venus, Judith, Elizabet, Geertruyd; Moeder, Dóchter, Moeije, Zuster, Snaar, Bestemoer, Maagd, Koningin, Naaister, Bruyd, Hoer, Boerin, Pry, Scheuk, Hex, Kól, dóch Wyf is van het Onzydig geslacht; en evenwel is het niet inschikkelyk, dat men zoude zeggen, Het wyf heeft zyne kinderen geslagen, als men'er haare ey- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||
gene door verstaat; want zyne heeft opzigt op eens anders, en zoud op haar mans voorkinderen konnen gepast worden: en om deeze ongerymdheyd voor te komen, acht ik ook dat de Heer Hooft schreef, Een meysken in 't twintigste jaar haars ouderdoms. Immers is 't woord Paar Onzydig, en nógtans zyn er gevallen, dat het wanschikkelyk zoude weezen het Betrekkelyk Voornaamwoord, dat 'er achter vólgt, in 't Eenvoudig getal en in 't Onzydig geslacht te stellen, als, Dit deugdzaam paar (teweeten Man en Vrouw) volhardde in weldoen tót het eynde hunner dagen: want hier te zeggen zyner, komt my ongerymd te voore. 2. Veele Veld- en tuyn-gewassen, alsmede bloemen, en eenige vruchten, als Rógge, tarwe, garst, geers, biet, pieterseli, kervel, latuuw, salie, look, nippe, dille, kool, kerse; Roos, leeli, tulp, angelier; Neut, kars, bey óf bes. 1. Van 't Onzydige geslacht zyn het Aardryk, en veele van deszelfs deelen, als Het Land, veld, bosch, woud, veen; Oosten, Westen, Zuyden, Noorden. 2. De naamen van Landen, Steden, en Dórpen, als Italie, Engeland, Vrankryk, Hólland, Rome, Londen, Parys, Amsterdam, Amsterveen, Ouwerkerk, Diemen, Buyksloot, Heemstede, Heyloo. Hiervan is uytgezonderd de Haage, en evenwel zegt men Het vermaakelyk 's Graavenhaage. Dóch hoewel men zegt, Het vruchtbaar Engeland, het vólkryk Hólland, het magtig Amsterdam, het | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||
beschaafd Europa, echter is het veel tegenspraak onderworpen, als men zegt Europa koestert boven andere werrelddeelen de Geleerdheyd in zynen schoot: ik zou liever zeggen, in haaren schoot. 3. De naamen der Metaalen, als, Goud, zilver, koper, yzer, tin, lood, quïkzilver, speauter. 4. De Verkleynde Naamwoorden, als Manneken, wyfken, meysje, mandtje, huysje, paerdtje, scheepje, vogeltje, kind, kalf, veulen, lam, kuyken. Evenwel moet men zeggen Het vrouwtje beschreyde haaren man; Het meysje zette haare kap, en niet zyne. 5. Woorden van getal, als Het Duyzend, het Honderd, het Vyftig, het Vyfentwintig, het Dozyn, het Paar, en het Schók (zynde een getal van zestig): Dóch Snees, voor twintig genomen, schynt zo wel Vrouwelyk als Onzydig. 6. Byvoegelyke Naamwoorden voor Zelfstandige gebruykt, als Het Rond, het Recht, het Wit, het Zwart, het Rood, het Hól. 7. Werkwoorden als Naamwoorden gebruykt, als Het Eeten, het Drinken, het Werken, het Zingen, het Springen, het Danssen. 8. Bywoorden, als Naamwoorden gebruykt, als Het Ja, het Neen, het Vroeg, het Laat, het Heden, het Gisteren. Dóch hier van is uytgezonderd Mórgen; want men zegt De mórgen. 9. Werkwoordelyke Naamwoorden beginnende met Be, Ge, Ver, als Bederf, Bedryf, Be- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||
gryp, Behelp, Bejag, Beklag, Beraad, Bescheyd, Bestél, Betoog; Gebak, Gebied, Gebraad, Geding, Gedreun, Gefluyt, Gegons, Gehak, Geboor, Geklag, Geklap, Gelach, Gemaal, Gemor, Gepiep, Gequél, Gerammel, Geroep, Geruysch, Gesnap, Gestél, Getreur, Gevecht, Gewas, Gezwél: Verblyf, Verdék, Vergift, Verhaal, Verloop, Verstek, Vervólg, Verwyt, Verzét. Dóch Verkoop is Manlyk. De Kóppelwoorden vólgen in 't geslacht doorgaans de enkele, (maar nógtans wyken zy 'er somwylen van af); als De doek, de droogdoek, de zweetdoek: dóch Doek, als het lynwaad betekent, is Onzydig, als Het Neteldoek, het Kameryks-doek: Ook wil het gebruyk dat men zegt, Het schorteldoek. Voorts zegt men De Vrouw, de mensch, en het Vrouwmensch; het Wicht (een kind) en De Booswicht: Zo is ook Handschoen vrouwelyk, hoewel men Schoen manlyk gebruyken mag. Kaak is Vrouwelyk, maar Blaaskaak Mannelyk. Borst is Vrouwelyk, dóch als men 'er een Manspersoon door verstaat, als Een braaf borst, dan is het Manlyk, zo wel als Adelborst. Tredt is Mannelyk, en Hertredt Vrouwelyk. Dus zyn Hagel en Boot Manlyk, en Jan-hagel en Pakketboot Onzydig. De woorden Dwang, Slag, Val, zyn Manlyk; maar Bedwang, Beslag, Geval, Verval; heeft het gebruyk gewild dat Onzydig zyn; hoewel men noopende deeze laatste woorden zou konnen zeggen, dat de Voorkleefsels Be, Ge, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||
en Ver, die eygenschap hebben, dat zy de Naamwoorden Onzydig maaken, gelyk reeds aangetoond is. Hóf, als 'er een tuyn door verstaan wordt, is manlyk, en nógtans is Kerkhóf onzydig. Men wil dat Gódsdienst van 't manlyk geslacht zy, omdat Dienst manlyk is; maar men zou konnen goedvinden dat iemand zeyde De waare Gódsdienst is heylig, hy neygt ons tót aandacht, zyn vermoogen is groot? Zou 't niet beter Duytsch weezen, en ruym zo wel met de eygenschap des woords overeenkomen, te zeggen, Zy neygt ons tót aandacht, haar vermoogen is groot? Even zo merk ik 't woord Vreede ook aan, hoewel my niet onbekend is dat men somtyds zegt en schryft, De Gód des vreedes. Aldus is ook Toets zo wel manlyk als vrouwelyk; want men zegt, Iemand op den toets zetten, en Iets ter toetse brengen. Oorlóg hebben sommige, even als 't Latynsch woord bellum, voor Onzydig genomen; maar het klinkt my zeer vreemd in 't oor; en dat het in onze taal gevoeglyker in 't manlyk geslacht gesteld wordt, dunkt my dat uyt het woord Kryg af te leyden is: want aldus vindt men ook in 't Latyn dat Ensis zo wel van 't manlyk geslacht is als Gladius, en dat Humus en Papyrus zo wel vrouwelyk gebruykt worden als Terra en Charta; Ook is Virus zo wel van 't onzydig geslacht als Venenum. Alhoewel ik nu veele Naamwoorden, op den voorgang van Hoofd en Vondel manlyk acht, nógtans wil ik de genen die eenige daarvan liefst | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||
als vrouwelyk willen gebruyken, niet bestryden; want onaangezien men Brief acht manlyk te zyn, evenwel konnen 'er gevallen weezen, dat het immer zo voeglyk schynt, dat woord als vrouwelyk te gebruyken, als Ik gaf den boer de brief; dewyl het Ledeken den, hier tweemaal zo kort op malkanderen komende, eenige hardigheyd zoude baaren, welke men voorkomt, als men zegt de brief in stede van den brief. Het zelfde kan men ook zeggen van het woord Brand; want hoewel men onbeschroomd mag zeggen Den brand blusschen, nógtans kan ik het niet quaad keuren dat men, om hardigheyd te vermyden, zegt Het schip wierd in de brand geschooten. Behalve de reeds gemelde régelen, heb ik in 't tzamenstellen van myn Woordenboek waargenomen, dat 'er veele woorden zyn, welker geslachten men aan hunne uytgangen kennen kan; naamelyk: Alle Zelfstandige Naamwoorden, betékenende den doener óf bedryver van iets, en uytgaande in ER, IER, óf AAR, zyn van 't Manlyk geslacht, als Amptenaar, Aanhanger, Aanlókker, Aalmoessenier, Bakker, Brenger, Daader, Eeter, Geever, Handelaar, Hengelaar, Hovenier, Makelaar, Kiezer, Kruydenier, Leeraar, Leezer, Maaker, Maakelaar, Néemer, Prediker, Queller, Roeijer, Slaaper, Slager, Tapper, Tuynier, Visscher, Vechter, Wagenaar, Yveraar, Zinger. Die in STER uytgaan, zou men moogen | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||
zeggen, dat van 't Vrouwlyk geslacht zyn, als Bedelaarster, Braister, Naaister, Gaapster, Vryster, Voedster; maar daar zyn ook eenige van 't Manlyk geslacht die in ster eyndigen, als Meester, Heester, Hoester, Mester, Taster, dóch noopende deeze drie laatste, dewyl ze van de werkwoorden hoesten, mesten, tasten, afgeleyd zyn, konnen zy de st niet derven; en om een hoestend vrouwmensch te betékenen, moet men spellen Hoestster. Alle Naamwoorden uytgaande in HEYD, zyn van 't Vrouwelyk geslacht, als Argheyd, behendigheyd, dankbaarheyd, eenzaamheyd, felheyd, gierigheyd, heyligheyd, kuysheyd, loosheyd, maatigheyd, néderigheyd, plompheyd, quaadheyd, rekkelykheyd, snoodheyd, vryheyd, waarheyd, zaligheyd, zedigheyd, enz. Naamwoorden van Werkwoorden afgeleyd, en eyndigende in ING, zyn van 't Vrouwelyk geslacht, als Aandryving, Aanlókking, Behuyzing, Bétering, Dwaaling, Ettering, Flikkering, Gaaping, Handeling, Inbeelding, Kastyding, Leezing, Leuning, Meeting, Naavólging, Persing, Quelling, Reyniging, Ruyling, Soorteering, Timmering, Wyking, Zwymeling. Dóch eenige die in LING uytgaan, zyn van het Manlyk, óf van het Gemeen geslacht, te weeten beyde manlyk en vrouwelyk, als Aankomeling, Edeling, Leerling, Stedeling, Sterveling, Uytwykeling. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Naamwoorden uytgaande in SCHAP, zyn veeltyds van 't Vrouwelyk geslacht, als Boodschap, blydschap, Broederschap, Eygenschap, Gemeenschap, Maatschap, Meesterschap, Ridderschap, Rekenschap, Vriendschap, Vroedschap. Evenwel zyn 'er ook van dien zelfden uytgang verscheydene van het Onzydig geslacht, als Admiraalschap, Apostelschap, Burgerschap, genootschap, gereedschap, landschap, maagschap, Priesterschap, Schoutschap, zwagerschap. Die in RY óf NY eyndigen, zyn van 't Vrouwelyk geslacht, als Avery, Afgodery, Bakkery, Boevery, Droogery, Gastery, Guytery, Huyghelery, Jaagery, Kancelery, Kraamery, Specery, Talmery, Tovery, Verwery; Gekkerny, Jókkerny, Spótterny, Slaaverny, Zótterny. Die in E uytgaan, dóch nu al veel zonder die e geschreeven worden, als Aake, Aarde, beeke, bresse, eere, maage, maate, penne, reyze, vreeze, weete, zyn van 't Vrouwelyk geslacht. Veele Naamwoorden in TE en DE uytgaande, zyn insgelyks van 't Vrouwelyk geslacht, als Diepte, dikte, drukte, engte, geboorte, gedaante, gemeente, gewoonte, gestalte, grootte, Groente, hoogte, hitte, krankte, laagte, lengte, liefde, moeite, naauwte, scherpte, sterkte, steylte, stilte, ziekte; Bende, bede, koude, weelde, meede, reede, steede, schreede, treede, zeede, vreede; alhoewel men vreede, gelyk reeds gezegd is, ook als manlyk gebruykt, en zegt De Gód des | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||
vreedes; maar óf dit goed is, staat nóg te beslechten: dóch Boode is manlyk. Maar ook veele van den zelfden uytgang, zyn van 't Onzydig geslacht, als Eynde, Gebeente, gebergte, gebloemte, geboomte, geboefte, gedarmte, gedeelte, gedierte, geraamte, gesteente, gesternte, gestoelte, gevogelte; voorts Geleyde, geweyde, gesmyde. Naamwoorden uytgaande in IE óf I, zyn van 't Vrouwlyk geslacht, als Baalie, fali, foeli, griffie, histori, kevi, malie, menie, oli, predikacie, schali, staatsi, trali: dóch Evangeli is Onzydig. Die in NIS eyndigen, zyn van 't Vrouwelyk geslacht, als Behoudenis, belydenis, betékenis, beeldtenis, besnydenis, erfenis, ergernis, erkentenis, gelykenis, gevangenis, kennis, ontroerenis, ontsteltenis, schennis, vergeetenis, vergiffenis. Dóch hiervan zyn uytgezonderd, Getuygenis, en Vonnis, welke 't gebruyk wil dat van 't Onzydig geslacht zyn: want men zegt Het getuygenis was waar. Het vonnis is geveld. Die uytgaan in SEL, zyn van het Onzydig geslacht, als Aanhangsel, aanlóksel, afspruytsel, beduydsel, beginsel, beletsel, beschutsel, bórduursel, druksel, gebroedsel, insteeksel, maaksel, naaisel, olisel, schepsel, soudeersel, verdichtsel, tooisel, verfoeisel, voegsel, weefsel, zweemsel: dóch hiervan zyn uytgezonderd, Fronsel, geessel, styfsel, die van 't Vrouwelyk geslacht zyn. Naamwoorden welker uytgang is in DOM, zyn | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||
veeltyds van 't Onzydig geslacht, als Bisdom, Christendom, Heydendom, Heyligdom, Hertógdom, Joodendom, Menschdom, Pausdom, Vórstendom. Dóch hiervan zyn uytgezonderd Eygendom, maagdom, ouderdom, rykdom, vrydom, wasdom, weedom, welke van 't Manlyk geslacht zyn; hoewel 't laatste moogelyk ook voor Vrouwelyk zou konnen doorgaan. Naamwoorden eyndigende in Ment, zyn van 't Onzydig geslacht, als Bannissement, Element, Regiment, Testament. Veele eenlédige Naamwoorden, hebbende den klank van UYT, zyn van 't Vrouwelyk geslacht, als Duyt, fluyt, kuyt, kluyt, luyt, ruyt, schuyt, spruyt, tuyt; dóch Buyt, en stuyt, zyn Manlyk. Die de klank hebben van OUT óf OUD zyn van 't Onzydig geslacht, als Goud, hout, mout, smout, woud, zout; dóch Mout, als 't eene melkbak óf kalkbak betékent, en Brouwt, zyn van 't Vrouwelyk geslacht. Etlyke welker laatste letteren zyn OT, zyn van 't Onzydig geslacht, als Kót, lót, rót, (als 't eene bende, óf verrótheyd betékent,) schót, slót, vlót: Dóch Mót, pót, sprót zyn Vrouwelyk, Spót is manlyk, en Strót kan zo wel voor Vrouwelyk als Manlyk genomen worden. HOF als 't een Vórstenhóf, Lóf als 't groen loof, en Stóf, als 't stuyfsel betékent, zyn van 't Onzydig geslacht; dóch Hóf (een tuyn), lóf | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||
(prys), zyn Manlyk; en stóf (stóffe), Vrouwelyk. Die den klank van OND hebben, zyn van alle geslachten; want Mond is Manlyk, Wond is Vrouwelyk, Bont, en verbond zyn Onzydig: Stond wordt als Manlyk en Vrouwelyk gebruykt. Veele andere eenlédige Naamwoorden heeft men insgelyks getracht onder Régelen te brengen; dóch die men daarvan uytzondert, zyn bykans zo veel als de regelmaatige: want hoewel Dag, Slag, Smak, Tak, Bek, Drek, Rók, Stók, Boeg, Ploeg, Balk, Valk, Balg, Kelk, Kólk, Stank, Schonk, Tronk, Reuk, Buyk, Steek, Manlyk zyn; echter zyn, Stag, Vlag, Klak, Vlak, Plek, Slek, Klók, Lók, Kroeg, Voeg, Kalk, Talk, Galg, Melk, Wolk, Bank, Lonk, Vonk, Spreuk, Kruyk, Week, Vrouwelyk; en Hek, Dak, Pak, van 't Onzydig geslacht. En schoon Dam, Ham, Last, Mast, Klap, Stap, voor Manlyk doorgaan, nógtans zyn Pram, Wam, Quast, Tast, Kap, Lap, Vrouwelyk, gelyk ook Lat, Mat, onaangezien Gat, Vat, Onzydig zyn. En hoewel Kerk en Kruk Vrouwelyk zyn, nógtans zyn Werk, Zwerk, Stuk Onzydig. Hierom zal ik geen meer voorbeelden van dusdaanige woorden bybrengen. Alle Werkwoorden van de Ga naar voetnoot* Onbepaalende wyze, die als een Naamwoord worden gebruykt, zyn van 't Onzydig geslacht, als Het gaan ver- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||
veelde my: Het eeten viel'er schraal; Het drinken is zuur: Dat spreeken was haar niet aangenaam. Het was een stout bestaan. Hy deed alles naar zyn eygen believen. De Byvoeglyke Naamwoorden, zo men die, als reeds gezegd is, voor Zelfstandige gebruykt, zyn van 't Onzydig geslacht, gelyk als Het plat, het vlak, het recht, het wit, het naauw van de Straat; dus zegt men ook, Het Fransch, het Engelsch, het Duytsch, op zyn Spaansch. By deeze Régelen kan nóg gevoegd worden, dat om een Manlyk Naamwoord, 't zy van hoedaanigheyd óf bedryvinge, in een Vrouwelyk te veranderen, men zich van de uytgangen IN, STER, ES, óf ESSE bedient; by voorbeeld, Om de woorden Man, Vrind, Beer, Leeuw, Paauw, Kooper, Maaker, Praater, Bedelaar, Vryer, Leeraar, Meester, Martelaar, in 't Vrouwelyk te veranderen, zegt men Mannin, Vrindin, Beerin, Leeuwin, Paauwin, Koopster, Maakster, Praatster, Bedelaarster, óf Bedelaarés, Vryster, Leeraarés, Meestresse, Martelaaresse. Hierby mag men voegen,
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Evenwel zyn sommige Naamwoorden, ten aanzien van deezen regel, onregelmaatig, als
Dóch 't is aanmerkelyk dat dit woord Hoen van 't Onzydig geslacht is. Nademaal 'er nu zeer veele Naamwoorden in onze taale gevonden worden, die geensins onder eenige vaste regelen betrekkelyk zyn, en welker geslacht derhalve door de régelen hiervoore neêrgesteld, niet kan worden aangetoond, zo heb ik deeze vólgende Lyst daarvan gemaakt, en alhier ingevoegd, zullende evenwel moogelyk hier en daar nóg wel een woord ingesloopen zyn, het welk onder de Régelen behoort. |
|