Nederduytsche spraakkonst
(1712)–Willem Séwel– Auteursrechtvrijwaarin de gronden der Hollandsche taale naauwkeuriglyk opgedólven, en zelfs voor geringe verstanden, zo ten aanzien der spellinge als bewoordinge, duydelyk aangeweezen zyn
Van de Zelfstandige Naamwoorden.De Zelfstandige Naamwoorden zyn Ga naar voetnoot* Eygene óf Ga naar voetnoot† Gemeene. Een Eygen Naam is die aan één ding alleen gegeeven wordt, als Willem, Jakob, Amsterdam, Rótterdam, Hólland, Engeland, Londen, het Y, de Amstel, de Maaze. Een Gemeen zelfstandig Naamwoord is aan veele dingen gemeen, als, Een Mensch, man, vrouw, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kind, beest, visch, paerd, ós, leeuw, stad, dórp, rivier. Verscheydene Zelfstandige Naamwoorden zyn Oorsprongklyk, van welke andere afgeleyd worden, als
Sommige der Afgeleyde eyndigen in schap, als
Sommige in ist, als
Sommige in dom, als
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veele Zelfstandige Naamwoorden worden afgeleyd van Byvoegelyke, en eyndigen in heyd, als
Sommige eydigen in te, als
Etlyke worden van Werkwoorden afgeleyd, als
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veele die insgelyks van Werkwoorden afgeleyd worden, eyndigen is is, als
Ook worden veele Werkwoorden (gelyk pag. 20. reeds gezegd is) gebruykt als Zelfstandige Naamwoorden, en dan zyn ze van 't Onzydig geslacht; als Het gaan valt haar moeilyk. Veel spreeken vermoeit hem. Haar praaten verveelde my. Het zien gaat het hooren te boven. Het doen gaat voor 't zeggen. De meeste Nederduytsche Naamwoorden konnen in Ga naar voetnoot* Verkleynnaamen veranderd worden, als
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eenige Naamwoorden zyn 'er by ons in 't gebruyk, welker oorsprong elk niet weet, schoon de betékenis daarvan bekend genoeg is; by voorbeeld: Beunhaas is door de gewoonte Hóllandsch geworden; schoon 't eygentlyk een woord is dat te Hamburg t'huys hoort: want daar plagten de Overluyden van 't Kleermaakers Gild somtyds op de jagt te gaan van zulke Haazen, teweeten Snyders-gezellen, die by de luyden in de huyzen gingen naaijen, en, om niet van elk gezien te zyn, op den Beun (dus noemen de Hamburgers een' zólder) gezét wierden, en aan 't werk betrapt zynde, 't ongeluk wel gehad hebben, van den vinger, zo my verhaald is, door die Overluyden gebroken te worden. Hondsvót heeft, vólgens 't verhaal van eenen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geleerden Schryver, deezen oorsprong: Men plagt wel eer zekere overtreeders Honden te doen draagen, tót een teken van schande: dewyl nu over deeze honden een Opziener óf Voogd gesteld was, meent men dat daaruyt de verachtelyke scheldnaam van Hondsvoogd óf Hondsvót ontstaan zy. Knoet schynt afkomstig te zyn van den Deenschen naam Kanut óf Kanutus; en daarom worden de Deenen óf Noormannen veeltyds Knoeten genoemd, op de zelfde wyze als men eenen Westfaalschen Maaijer een Hanneken noemt; want veele van dat slach Johan óf Johanken geheeten zynde, heeft zulks aanleyding gegeeven tót dien Maaijers naam; even gelyk men hier ter stede de Sjouwers veeltyds Jantjes, en de Hoogduytsche Jooden Smousjes noemt, naar den naam van Mousje, (want dus spreeken zy den naam Moses uyt) dien veele van hen draagen. Kerk in 't oud Saxisch Kyrich, in 't Hoogduytsch Kirch, en in 't Engelsch Church, acht men herkomstig te zyn van 't Grieksch Kυριακὴ [Kuriakee] 's Heeren huys. Lyk is misschien by verkortinge uyt het Hoogduytsch Leichnamb gesprooten. Dat ik hier misschien zegge, brengt my in gedachte dat ik daarvoor by zekeren Schryver t'elkens geschreeven vinde magschien, als t'zamen getrokken van mag geschien. Schenken in den eygen zin betekent drank ingie- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten in eenen beker, kroes, óf kelk: dóch dit woord wordt immer zo veel in den oneygen zin gebruykt, naamelyk voor begiftigen, gelyk ook de woorden schenkaadje en geschenk, eene gifte beduyden. Spelonk, een bekend woord, komt van 't Latynsch woordt voor Spelunca; dóch zeker Dichter te Amsterdam plagt in plaatse van Spelonken, te schryven Speelhonken; want het schynt dat het woord honk, waarvan de jongens in die Stad zich in 't speelen loopen op straat bedienen, hem nóg zo sterk in 't hoofd speelde, dat hy daardoor dit misselyk woord van Speelhonken verdichtte. Vórst, waarvoor de Hoogduytschers zeggen Furst, kan afgeleyd worden van de Voorste, want dat is hy eenigsins, gelyk princeps, in 't Latyn, als afkomstig van primus, (voor 't welk de Engelschen zeggen the First) ook schynt te betekenen. Jonker is eene t'zamentrekking van jongk heer, gelyk Joffrouw van jongvrouw, waarvoor de Hoogduytschers zeggen Jungfraw en Junfer. Schipper schynt niet oneygentlyk afgeleyd van Schip-heer: En ik heb eenen Boer gekend die op verre nâ de botste niet was, welke plagt te zeggen dat Boer zo veel was als bouw-heer: dóch dit kond ik hem niet toestaan; maar oordeelde dat het quam van bouwer; want een Akkerman is een land-bouwer. Vagabond komt van 't Latynsch woord Vagabundus [een zwerver]. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het woord Vryer, gelykmen eenen ongehuuwden, die nooit getrouwd was, noemt, is eygentlyk iemant die Vryt, dat is, eene vrouwspersoon aanzoekt; en dewyl dit Vryen meest van jongmans geschiedt, noemt men eenen jongeling, schoon hy niet vryt, ook een' Vryer; welk woord men insgelyks zou konnen afleyden van het Engelsch Naamwoord Fryer, dat eenen Monnik betekent, en afkomstig schynt van het Fransch woord Frere [Broêr], gelyk men de Monniken noemt, als Broêr Felix, Broêr Kornelis, enz. Zoen is een kus, want de kinderen, gelyk men weet, zyn doorgaans gewoon hunne verzoening met eene kus te maaken. Rinsch wordt in onze taal gebruykt voor zerp; en heeft zynen oorsprong van Rynsch, omdat de Rynsche Wyn doorgaans van eene zerpe smaak is. Een Vel papiers noemtmen een geheel blad, 't welk afkomstig schynt van een Vel perkament, want dat is in der daad een vel, als zynde van een beest afgestroopt. En Perkament komt van 't Latyn Pergamena, gelyk men by Plinius leest Pergamena charta, het welk zo te bereyden dat het bequaam was om 'er op te schryven, geacht wordt te Pergamum, een' stad in Asie, eerst uytgevonden geweest te zyn. Ledikant komt van 't Fransch Lit du champ [een veld-bed]; gelyk als Koets van 't Fransch Couche. Oogstmaand komt ongetwyfeld van Augustus; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
al zo wel als een groene mey afkomstig schynt van de maand Majus. Belhamel noemt men iemand die zich eenen roervink toont; en heeft zynen oorsprong van eenen Hamel dien men eene bel óf schel aan den hals hangt, opdat hy der kudde tót voorganger diene. Brief wordt afgeleyd van brevet, en dit van 't Latynsch woord Breve [kort]; want hoewel sommige brieven lang vallen, nógtans schynt het eene van de eygenschappen der brieven te zyn, kort te weezen. 't Graauw wordt genomen voor 't schuym des vólks; want voortyds was 't heel gemeen dat de deftigste burgers, uytgenomen sommige kloosterlingen (want men vindt gemeld van Graauw-Monniken) in 't zwart gekleed gingen: dewyl nu de slechtste soort der menschen minst in 't zwart gekleed, en veeltyds in 't graauw gedóst was, schynt de benaaming van't Graauw daarvan afkomstig. Het woord Oordeel schynt herkomstig van het oud Saxisch woord Ordael, óf zo sommige het spellen, Ordeal, met welke benaaminge men voor eenige eeuwen noemde de proef die iemand doen most om zich van de blaame eener misdaad, waaraan hy niet schuldig was, te zuyveren, 't zy zulks geschiedde door blindelings en bloots voets over gloeijende kouters te gaan, óf door een gloeijend yzer in zyne bloote hand negen voetstappen verre voort te draagen, zonder door den brand be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeerd te worden; óf door den naakten arm, tót den elleboog toe, in eenen ketel met ziedend heet water te steeken, zonder zich te schroeijen; welke laatste manier van schuldzuyvering in de oude Nederlandsche, inzonderheyd Vriesche Wetten, Ketelvang genoemd wordt. Ketter, de schendnaam waarmede de Onroomschen van de Pausgezinden gebrandmerkt worden, moet men afleyden van 't Grieksch woord Καθαρὸς [Katharos] Zuyver; want zulke die zich van de Roomsche Kerke en haare onreynigheyd, afzonderden, wierden dan van de Kerkelyken spótswyze Cathari, óf Zuyvere, genoemd, welke benaaming met der tyd in Ketters veranderd is. Op dezelfde wyze noemden de Bisschoppelyken in Engeland, ten tyde van de Koninginne Elizabet, die vroome lieden, welke de Kerk daar te lande van het overblyfsel der Roomsche plegtigheden poogden te zuyveren, Puriteynen. Kraalen noemt men gemeenlyk zekere glaze knópjes met een gaatje daardoor, om aan eene snoer te rygen, zynde dîe benaaming afkomstig van Koraal, waarvan men naar allen schyn eerst zulke gegaate knópjes gemaakt heeft, en welke men nu evenwel, tót onderscheydinge van de glaze kraaltjes, Bloed-kraalen noemt. Dus noemen de Engelschen alle slechte kraalen Beads, naar de Gebedekettingkjes der Roomsgezinden, die in de Engelsche taal den naam van Beads voeren, zynde, gelyk ieder weet, kraalsnoertjes, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarmeê men de gebédekens by 't getal opzegt, en Gode (zo 't geoorlófd is dus te zeggen) toetelt. En dewyl dusdaanige kettingkjes wel 'eer 't gemeen handgebaar van meest alle menschen waaren, heeft men in vervólg van tyd in Engeland allerleye kraalen Beads genoemd. Vierschaar betekent open Gerechtshóf, 't welk, vólgens 't gevoelen van zekeren Schryver, zo genoemd zoude zyn naar de vierderleye persoonen, waaruyt zulk een gerechtshóf bestaat, teweeten de Aangeklaagde, de Advokaaten, de Schout; en de Schepenen. Kruyn is een geschoorene haair Kroon óf krans; dewyl die nu op het hoofd, en alzo aan 't opperste deel des lighaams is, zo noemt men den tóp van eenen boom óf berg, insgelyks eene kruyn, 't welk afgeleyd schynt van 't Latynsch Corona, gelyk men in 't Duytsch ook wel zegt, De kroon van een' boom. Kruk komt ongetwyfeld van 't Latynsch woord Crux [een kruys]. Borst te gebruyken voor een persoon, als een Jong borst, een Braaf borst, is niets nieuws; want men leest by Virgilius, Aen. 2. Juvenus, fortissima frustra pectora …. quae sit rebus fortunà videtis. Kits is een Engelsch vaartuyg van een byzonder maaksel, om snel te konnen zeylen, en wordt van de Engelschen genoemd Ketch, óf vólgens onze uytspraak ketsj', 't welk zy ook wel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spellen Catch, dat eene greep betekent; en schynt deeze naam hieruyt ontstaan te zyn, dat men zulke vaartuygen tót Kapers gebruykt heeft, welker werk het is andere schepen te grypen óf neemen, en die daarom niet oneygentlyk grypschepen by ons zouden konnen genoemd worden. Dat Erf óf Erve, vólgens de bedenkinge van zekeren zeer geleerden en verstandigen man, wel herkomstig kon zyn van 't Latynsch Arvum, komt my niet onwaarschynelyk voor; dóch dan zoud het Werkwoord Erven, myns oordeels, afgeleyd zyn van 't Naamwoord Erve, daar dit anders van 't gemelde Werkwoord afkomstig kon weezen; nademaal ook de Engelschen een erfgoed, uyt landeryen bestaande, Hereditaments noemen, naar 't Latynsch woord Haereditas; even gelyk de Latynen zodaanig eene erve, óf eene hófstede, Heredium noemden. Bastaard is van de Leden der Kamer in Liefde bloeijende, aangemerkt als iets dat niet naar het pit, maar naar de bast aardt, en derhalve wel voor onecht mag gehouden worden. Avontuur oordeelden zy afkomstig van Avond en uur, als óf men zeyde, Gód geeve u deezen dag een goed avondt-uur, dat is, geluk. Peyloot is door hen afgeleyd van peylen met het lood; Bankét van Bank en eet, en Banketteeren van bankét en teeren; dóch andere achten dat dit eygentlyk eene verdraaijing is van 't Fransch woord Banquetter. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Makelaar is iemand die mákelt, dat is, eenen koop tusschen twee partyen bemiddelt en sluyt: want dat is de betekenis van het werkwoord maakelen, 't welk by sommigen geacht wordt uyt maaken te spruyten, willende dat men maakelen zoud aanmerken als dikwils maaken, omdat 'et het werk eens Maakelaars is, dikwils eenen koop te maaken, óf dilwils over en weêr te loopen. Dóch wat daarvan zy, laat ik berusten. Ondertusschen heeft men, al over de veertig jaaren geleeden, gezien, dat 'er waaren, die gansch geen kennis van de eygenschap onzer taale hebbende, zulken koop-middelaar eenen Maak-klaar noemden; en hoewel my zeer wel heugt dat het toen al van verstandigen belacht wierdt, nógtans hebben etlyke sederd in deeze misselyke bewoordinge zulk een gevallen gekreegen, dat zy 'er niet alleen in biljetten, maar zelfs op de pósten hunner deuren, meê gepronkt hebben; zonder, zo 't schynt, te begrypen, dat Makelaar afgeleyd wordt van Makelen, even als Kakelaar van kakelen. Maar dus gaat het somtyds, dat wantaal stand grypt, niet alleen onder 't graauw, maar ook by luyden van opvoedinge, als onder andere 't belachlyke loopje, Dat ik wel weet, om van andere taalzótternyen niet te reppen. De naam Karel óf Kaerle, gelyk men oulings plagt te schryven, schynt een dapper man te betekenen; en hiervan noemt men eenen wakkeren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
man, óf eenen fórsen vent, een' Kaerel. Dit woord Vent is by ons een smaadige benaaming, alhoewel het Friesch woord Feint niets haatelyks by de Friesen schynt te behelzen. De eygen naamen, Dirk, Allard óf Ellert, Frederik, Herman, Leenard, Rykerd, Reyner óf Reynier, Robert, Volkert, Wouter, Zeeger, schynen afgeleyd van Dier-ryk, Eel-hart, Vreede-ryk, Heer-man, Leen-aard, Ryk-hart, Reyn-hert, Roô-baerd, Volg-aard, Woud-heer, en Zeeg-heer. De naamen Geerlóf, Koenraad, en Warnar, óf zo de Ridder Hooft zegt, Warenar, verklaaren zich zelve. Heyltje, een vrouwenaam, schynt van Heyl afkomstig te weezen. Stank betekent tegenwoordig eenen quaaden reuk; maar eertyds was 't maar een reuk, vólgens deeze bewoordinge, welke men wil over de vyf honderd jaaren oud te zyn; Zich mich nah thir, so louphen wir in themo stanke thinere salvon, dat is, Trek my na u, zo loopen wy in den reuk uwer zalve. 't Gebeurt ook wel dat een woord, door 't gebruyk, van zyne eygentlyke betékenisse verandert, gelyk Boelhuys, waarvoor men te Amsterdam doorgaans zegt Erfhuys, dat is een huys alwaar men de boedel óf erfenis der overleedenen by openbaare opveylinge verkoopt: Dóch by de Boeren is 't gebruykelyk, als zy verkooping van koeijen by opveylinge houden, zulks Boelhuys van koeijen te noemen; en Boelhuys houden, is, Een openbaare veyling aanstellen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het woordtje Quansuys schryven sommige quanswys, dóch zonder eenige eygenschap: 't komt my waarschynelyk voor, dat het zynen oorsprong heeft van 't Latynsch quasi ceu, 't welk een ongeletterde gehoord, en de betékenis daarvan begreepen hebbende, in quansuys, zo 't schynt, veranderd heeft, op dezelfde wyze als men zegt Kolikompas voor Colica passio. Een Amery, waarvoor Dr. L. Meyer in zynen Woordenschat zegt Amering, en het verklaart eene vonk te zyn, en derhalve voor een oogenblik óf zeer luttel tyds te konnen genomen worden, is in Noord Hólland een zeer gemeen woord, en Iets in een amery doen heeft dezelfde betekenis als de Amsterdamsche spreekwyze Iets in een ommezien doen. Dóch dat Amery eene vonk zoude betekenen, heb ik nooit konnen bemerken: maar dat het van eene bekende benaaminge afkomstig is, schynt by my t'eenemaal buyten twyfel te weezen: want wie begrypt niet, als 't recht ingezien wordt, dat amery eene tzamentrekking is van Ave Mary óf Ave Maria, de gemeene benaaming van zeker bekend gebédeken der Roomsgezinden, die wel eer den tyd by 't opzeggen van dusk een gebédeken, óf by een ander dat by den naam van Miserere bekend is, plagten af te meeten: want men vindt in oude Medicynboeken wel, dat 'er voorgeschreeven wordt, iets een Miserere lang op 't vuur te laaten kooken. Op dezelfde wyze acht ik dat dit woord Amery t'zamengetrokken is, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als Cicero, de Divinat. lib. II. zegt, dat Terripavium in Terripudium, en dit eyndelyk in Tripudium veranderd wierdt; óf gelyk A. Gellius, Lib. XVI. c. 6. te verstaan geeft, dat het woord Bidentes geoordeeld wierdt van biennes zynen oorsprong te hebben. Men heeft in onze taale ook eenige woorden, die schoon ze oneygentlyk, en in zichzelve tegenstrydig schynen, echter door 't gebruyk gewettigd zyn, als een Zilver-Ooryzer, een Koper-Strykyzer, een Hals-Neusdoek, een Handschoen, (waarop de Heer Konstantyn Huygens zeyde, dat men een Schoen al zo wel mogt noemen een Voet-want), een Peperhuys, een Rósbaar, schoon die niet van róssen (dat is paerden), maar van menschen gedraagen wordt. Wyders een Huysman, 't welk een Landman betekent, en alzo t'eenemaal afwyk van Huysvrouw, waardoor men niet alleen eene Getrouwde vrouw, maar ook de Eygenarés van een huys verstaat. Hierby zoud ook in aanmerkinge konnen komen de figuurlyke spreekwyze, Van het geloove schipbreuk geleeden. Over zulke oneygentlykheden, als Zilver-ooryzer, enz. worden wy somtyds van de Engelschen belacht, daar nógtans hunne eygene taal van diergelyke uytrégeligheyd niet vry is: want zy noemen eenen Zak-inktkoker, omdat die meestendeels van hoorn gemaakt zyn, an Inkhorn, en schoon 't een zilvere is, heeten zy die echter a Silver-Inkhorn. Een Hoefyzer heet by hen Horseshoe, dat is een Paer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de-schoen. Eenen Messemaaker noemen zy a Cutler, en een Zwaerdveeger wordt by hen genoemd a Sword-Cutler, als óf men zeyde Een Zwaerde-messemaaker. Eenen Vroedmeester noemt men by hen a Man-midwife, dat is, een Man-vroedvrouw, ja zy zeggen ook Midwived, dat is, Gevroemoerd, in plaats van Ter werreld gebragt. Als een wand met marmere plaaten bekleed is, noemen zy 't Wainscotted with marble, dat is, Met marmer wagenschót beschooten, Zy achten 't ook eene armoede onzer taale, dat wy zeggen Manneken en Wyfken, spreekende van beesten; en zy bedenken niet eens, dat zy eene Vrindin noemen a Woman-Friend, dat is eene Vrouw-vrind. Een Neef heet by hen a He-Cousin, dat is, een Hy-kozyn, en een Nicht noemt men a She-Cousin, dat is, eene Zy-kozyn. Ook noemen zy eenen Kater, tót onderscheydinge, a He-cat (een Hy-kat), en eene Kat, a She-cat, dat is, eene Zy-kat, Meer diergelyke byzonderheden, als a Buck-Cony, voor een' Rammelaar, en a Doe-Rabbet voor eene Voedster, ('t wyfje van een konyn); als ook Cock-sparrow (een Haan-musch) voor 't Mannetje van een Musch, gaa ik voorby. Terwyl ik nu van de eygenschap der woorden handele, schiet my in den zin, dat 'er geweest zyn, die, om zuyver Duytsch te schryven, zich somtyds al te vies getoond hebben, en zich niet bedienen wilden van de woorden Exempel, Filosoof, Poëet, Poëzy, Glorie, Scepter, Troon, ach- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tende dat het beter luydde, daarvoor te zeggen, Voorbeeld, Wysgeer, Dichter, Dichtkunde, Heerlykheyd, roem, óf luyster; Ryksstaf, Rykszetel. 't Is waar, eenige deezer Duytsche woorden konden somtyds met goede voeglykheyd gebruykt worden: en dat ik geen Voorstander van Onduytsche óf Basterd-woorden ben, geeven myne schriften genoeg te kennen; dóch van woorden die 't Neêrduytsch burgerrecht genoegzaam verkreegen hebben, mag men zich onbeschroomd bedienen: want als men al te naauw wilde ziften, waarheen dan met Anker, Angstig, Beest, Dubbel, Fakkel, Górdyn, Graan, Heer, Jók, Kalk, Kamer, Kelder, Kelk, Kerker, Kist, Klaar, Kroon, Kruys, Korst. Kryt, Lelie, Letter, Lyn, Molen, Muys, Poort, Penne, Plant, Pond, Purper, Recht, Regel, Roos, School, Tapyt, Uyl, Vat, Venster, Vlam, Vlók, Wal, Wan, Weduwe, Wyn, Butter, Kaas, Zak, Zók? 't en waare men vaststelde dat de Latynen eertyds de woorden Anchora, Anxius, Bestia, Duplex, Facula, Cortina, Granum, Herus, Jocus, Calx, Camera, Cella, Calyx, Carcer, Cista, Clarus, Corona, Crux, Crusta, Creta, Lilium, Litera, Linea, Mola, Mus, Porta, Penna, Planta, Pondus, Purpura, Rectum, Regula, Rosa, Schola, Tapetum, Ulula, Vas, Fenestra, Flamma, Floccus, Vallum, Vannus, Vidua, Vinum, Butyrum, Caseus, Saccus, Soccus, van het Duytsch ontleend hebben, 't welk ook niet gansch on- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarschynelyk is. De woorden Deur en Lamp zouden dus doende ook geen Duytsch zyn; want het Grieks daarvoor is θύρα (thura) en λαμπάς [Lampas]. Ja zelfs 't woord Oogst acht ik, gelyk hier voore reeds gezegd is, dat van de maand Augustus zynen oorsprong heeft. En Keyzer komt van Caesar, waarvoor de Grieken schreeven Κάισαρ [Kaisar]. Het woord Kunne, dat by sommige voor nieuw aangezien, en by de Friesen gewraakt wordt, is al oud; want Melis Stoke heeft dus opgezongen:
Ga naar voetnoot* Des Hertogen Diederix dochter van Zassen,
Van edelen conne wt gewassen.
Voor Heusheyd zegt de gemelde Rymkronykschryver Hovescheyd, waarvoor wy somtyds zeggen Hoofsheyd, als afkomende van hoofsch, voor 't welk men ook zegt, hóflyk. Voor 't woord deeden, vind ik by den meergemelden Stoke, daaden, want dus luyden zyne woorden, Ga naar voetnoot† Dat de Vriesen dus dit daden. Van dit daden schynt het woord daad afkomstig. Dóch dat wy nu deeden zeggen, schynt van het Hoogduytsch thäten te komen. Plek voor plaats, is te Haarlem gemeener dan in andereHhóllandsche steden; en evenwel schynt het inschikkelyk, te zeggen, Een mooije plek lands, waarvoor men in 't Engelsch met dezelfde be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woordinge zegt. A fine spot of ground. Het is heel gemeen dat men Hoofddeel stelt voor Kapittel; maar ik zeg liever Hoofdstuk, gebruykende Hoofddeel voor Caput rerum, óf Praecipua pars, waarvoor men in Duytsch ook kan zeggen Hoofdpunt. Somtyds bestaat men de naamen van uytheemsche steden te verduytschen, 't welk men liever mogt laaten; want voor Canterbury te zeggen Kantelberg komt my zeer blaauw voor: immers waare het nóg beter te zeggen Kanterburg. 't Is eens gebeurd dat iemand my berispte, omdat ik Yarmouth schreef in stede van Jarmuyden, 't welk zyns oordeels de naam was, dien men aan die stad in 't Duytsch geeven most: maar deeze sneedige berisper (die al voor lang na de eeuwigheyd is gegaan) wist niet dat als men dit woord recht verduytschte, men dan zeggen most Jarmonde, naar den naam van de rivier Yare, even gelyk men hier te lande, een stédeken leggende aan de Merwe, tegen over den mond van den Yssel, Ysselmonde noemt; en Dendermonde een stédeken gelegen in Vlaandre, ter plaatse daar 't riviertje de Dender in de Schelde loopt. Veele Naamwoorden die voordeezen altoos in E eyndigden, worden nu zonder byvoeginge van die e geschreeven, als
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En waarom zou men, dewyl 't gebruyk zulks gewettigd heeft, in den Ga naar voetnoot* eersten Naamval niet schryven Bed, Beek, Biecht, Begraavenis, Mand, Vrouw, Wol, Wolk, Zaak, in plaatse van Bedde, Beeke, Biechte, Begraavenisse, Mande, Vrouwe, Wolle, Wolke, Zaake, welke beter in andere Ga naar voetnoot† Naamvallen passen? want hoewel het een lamme taal schynt, te zeggen De wolke is verdreeven, echter is het goed Duytsch, als men zegt, De duysterheyd der wolke: Zo zegt men ook zeer wel, De staatsi der begraavenisse; De klem der zaake: Uyt het (óf uyt den) bedde opgestaan: Water uyt de beeke. De Engelschen hebben hun gebruyk daar ontrent ook veranderd; want zy plagten te schryven Clocke, streete, pumpe, distresse, chylde, mynde, penne, waarvoor men nu schryft Clock, street, pump, distress, child, mind, penn. Waarom dan in het gebruyken van deeze E in den Noemer, onze Voorouderen meer gevólgd, dan in ave, ane, doene, gelyk men ten tyde van Melis Stoke schreef, en waarvoor men nu schryft, af, aan, en doen? te meer nóg als men aanmerkt, dat, schoon het eenigsins inschikkelyk mogt schynen, sommigen Naamwoorden van het Vrou- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welyk geslacht die laatste e te laaten behouden, het nógtans in het Onzydig en Manlyk geslacht geen voorspraak dulden kan; als blykt in de woorden, Bedde, Profeete, Zoone: want men mag niet zeggen, Des bedde; des Profeete; des zoone; maar Van het bedde óf des beds; des Profeets óf des Profeeten; des zoons. En zeker Melke in den Nominativus luydt niet minder vreemd dan vólke; alhoewel 't geen onvoegelyke taal is, als men zegt, Van den vólke verstooten. Ook schynt het veel eer Walsch dan goed Nederduytsch, te zeggen De ooge, de oore, voor Het oog, het oor. Dóch het woord Schaare [tróp] kan de e niet wel derven. Maar Reede wordt by de keurigste kenners onzer taale geschreeven voor Sermo óf oratio, en Reden is by hen ratio; alhoewel sommige achten dat Reden zo wel die beyde zaaken kan betékenen als 't Grieksch woord λόγος, onaangezien Vondel niet t'onrecht in zyn Koning David in Ballingschap Absalon doet zeggen, Die rede schynt bekleet met schyn van rype reden. |