Nederduytsche spraakkonst
(1712)–Willem Séwel– Auteursrechtvrijwaarin de gronden der Hollandsche taale naauwkeuriglyk opgedólven, en zelfs voor geringe verstanden, zo ten aanzien der spellinge als bewoordinge, duydelyk aangeweezen zyn
Van de Ledekens.DE Ga naar voetnoot¶ Lédekens dienen om een onderscheyd te maaken in de Geslachten, en de Ga naar voetnoot‡ Naamvallen, en zyn, De, Het, Een. De is van het Manlyk en Vrouwelyk, en Het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het Onzydig geslacht; want men zegt De Man, de boom, de berg; De Vrouw, de zee, de werreld; Het Kind, het wyf, het huys, het schip. Een is van het manlyk, Eene van het vrouwelyk, en Een insgelyks van het onzydig geslacht; want men zegt, Een man, een vogel; Eene vrouw, eene kamer; Een kind, een huys, een schip. Voorts staat aan te merken dat deeze Ledekens doorgaans onafscheydelyk zyn van de Naamwoorden; want op de vraage, Wat is dat? antwoordt men, Een mensch, Een beest, Een man, Een paerd, Een vogel, Een visch, Een boom, Een berg, Een huys, Een schip, Een rivier. De zee, De markt, Het raadhuys: Dóch woorden die een zeker menigte betekenen, als Land, Water, Sneeuw, Hagel, Yzer, Koper, Tin, vereyschen geen Ledeken. Op de zelfde wyze wordt op de vraage, Wat heeft hy te koop? geantwoord, Koorn, Wyn, Olie, Bier, Hout, Meel, Boter, Vleesch, Visch, Kaas: maar van enkelde, spreekende, zegt men Een visch, Een Kaas: want woorden die een enkeld ding betekenen, konnen de Ledekens niet ontbeeren; en 't zou ten hoogsten ongerymd zyn, te zeggen, Daar was kind; óf Hond heeft het gedaan; maar men moet zeggen, een kind, en De hond. Dan in 't meervoudige kan men de Ledekens somtyds achterlaaten, als, Menschen hebben 't gedaan; en Zy queeten zich als mannen. Evenwel zyn 'er ook Naamwoorden die men in 't Eenvoudige zonder de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lédekens somtyds gebruyken kan, als Armoede zoekt list. Overvloed heeft hem bedurven. Rykdom is voor menig eenen gevaarlyk. Vertwyfeldheyd heeft 'er hem toe gebragt. Dus zegt men ook, Het is nu zomer. 't Was Winter. Hy legt op stroo. Insgelyks zegt men, Tin smelten; Kalk mengen; Meel beslaan; Salaa verleezen; Hooi op doen; Wyn drinken; Melk kooken; Zyde winden; Wol spinnen; Linnen weeven. By eygene naame van menschen komen de Ledekens zelden te pas; want hoewel men zegt, David versloeg den Reus, nógtans mag men niet zeggen den Goliath, 't en waare daar een Byvoeglyk Naamwoord by quam, als, den trótsen Goliath; dóch men mag wel zeggen, Deeze was de Christus. Zo zegt men ook, Engeland is magtig ter zee, en Het vruchtbaar Engeland. Onder de eygene naamen moet men ook stellen GOD, 't en waare men 'er eenen valschen Gód door verstond; evenwel zegt men, De Gód des Hemels en der aarde, om hem van andere Goden te onderscheyden. Deeze Lédekens zyn onderworpen aan de Ga naar voetnoot* Buyginge, welke eene verandering is van den uytgang eens woords, in zekere Ga naar voetnoot† Naamvallen, die de Latynsche Spraakmeesters in zessen verdeeld, en aldus genoemd hebben, Nominativus, Genitivus, Dativus, Accusativus, Vocativus, Ablativus, waarvoor men op 't Duytsch kan zeggen, de Noemer, Teeler, Geever, Aanklaager, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Roeper, Afneemer. Dewyl nu den Geleerden de Latynsche benamingen best bekend zyn, en de Ongeleerden niet zonder nader verklaaring een recht begrip uyt de verduytschte konnen krygen, zal ik my doorgaans van deeze Latynsche naamen, als konstwoorden, bedienen, geloovende dat ik gemaklyker zal verstaan worden, dan óf ik de Duytsche gebruykte. Ook kan 't den ongeleerden niet naadeelig zyn, dat zy deeze Latynsche benaamingen (waarvan by de Buyging der Naamwoorden breeder staat gehandeld te worden, om 'er den ongeletterden een rechtmaatig begrip van te geeven) leeren, en zich daaraan gewennen; naardien zy daardoor des te beter deeze óf geene spraakkonstige aanmerkingen van Taalliefhebbers zullen konnen verstaan. Ik kom dan tót de Buyging der Lédekens.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Lédeken Een is alleen van het Eenvoudig getal.
|