Nederduytsche spraakkonst
(1708)–Willem Séwel– Auteursrechtvrijwaarin de gronden der Hollandsche taale naauwkeuriglyk opgedólven, en zelfs voor geringe verstanden, zo ten aanzien der spellinge als bewoordinge, duydelyk aangeweezen zyn
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van de Ga naar voetnoot† Oorsprongkunde.Door de Oorsprongskunde onderscheydt men de woorden in zekereGa naar voetnoot* Spraakdeelen, die by de Nederduytschen negen in getal zyn, en genoemd worden een Lédeken, (Articulus), Naamwoord, (Nomen), Voornaamwoord (Pronomen), Werkwoord, (Verbum), Deelwoord (Participium), Bywoord (Adverbium), tZamenvoegsel (Conjunctio), Voorzetsel (Praepositio), en Tusschenwerpsel (Interjectio). Hiervan zyn de vyf eerste veranderlyk, en de vier laatste meerderdeels onveranderlyk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van de LedekensDe Ga naar voetnoot¶ Lédekens dienen om een onderscheyd te maaken in de Geslachten, en de Ga naar voetnoot‡ Naamvallen, en zyn De, Het, Een. De is van het Manlyk en Vrouwelyk, en Het van het Onzydig geslacht; want men zegt De Man, de boom, de berg; De Vrouw, de zee, de werreld, Het Kind, het wyf, het huys, het schip. Een is van het manlyk, Eene van het vrouwelyk, en Een insgelyks van het onzydig geslacht; want men zegt, Een man, een vogel; Eene vrouw, eene kamer; Een kind, een huys, een schip. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deeze Lédekens zyn onderworpen aan de Ga naar voetnoot* Buyginge, welke eene verandering is van den uytgang eens woords, in zekere Ga naar voetnoot† Naamvallen, die de Latynsche Spraakmeesters in zessen verdeeld, en aldus genoemd hebben, Nominativus, Genitivus, Dativus, Accusativus, Vocativus, Ablativus, waarvoor men op 't Duytsch kan zeggen, de Noemer, Teeler, Geever, Aanklaager, Roeper, Afneemer. Dewyl nu den Geleerden de Latynsche benaamingen best bekend zyn, en de ongeleerden niet zonder nader verklaaring een recht begrip uyt de verduytschte konnen krygen, zal ik mij doorgaans van deeze Latynsche naamen, als konstwoorden, bedienen, geloovende dat ik gemaklyker zal verstaan worden, dan óf ik de Duytsche gebruykte. Ook kan 't den Ongeleerden niet nadeelig zyn, dat zy deeze Latynsche benaamingen (waarvan by de Buyging der Naamwoorden breeder staat gehandeld te worden, om 'er den ongeletterden een rechtmaatig begrip van te geeven) leeren, en zich daaraan gewennen; naardien zy daardoor des te beter deeze óf geene spraakkonstige aanmerkingen van Taalliefhebbers zullen konnen verstaan. Ik kom dan tót de Buyging der Lédekens.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Lédeken Een is alleen van het Eenvoudig getal.
|