Het boeck der kuskens(1930)–Janus Secundus– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] Het XVII. kvsken. Sonet Bij Douza Zulck een zoet blosken, als Aurora smorgens schout In rooskens purperroijt, deur shemels sweet ontlooken; Men in dijn lipkens vindt, vroeg morgens, als gezooken Ick deez heb al den nacht met kuskens menichfout. Beschanst zij ronstom zijn met wit, recht als ontvout Sich in eens maechs hant blanc een Pensee versch gebroken; Oft oyck een laete Kers onder de rijp gedooken, Als Somer ende Lent blijckt teffens op een hout. Laes, dat ick u altoos, als op heur beste maeten, End heetst uw kuskens zijn, moet met den son verlaeten. Spaert deez blij verve doch, tot mij uw bijzijn oijt Weerom verghun de nacht; oft zo u tuschen tijen Raickt ijemant met zijn lel, godt geef, dat dit schoon root Strax bleker, dan mijn wang, moet werden, deur zijn vrijen. Vorige Volgende