Het boeck der kuskens(1930)–Janus Secundus– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] Het XVI. kvsken Bij Douza O ghij, die voor de scoonheid ver Van Phoebe zijt gepresen, Iae helder dan de gulden ster Des morgens opgerezen: Geef mij (lief) duyzent zoenkens heet, Zoo veel', als onverdroten, Geschonken Lesbia' hair Poëet, Oft van hem heeft genoten. Zo veel (zeggh' ick) heilzaem' als ghij, Oft doottelijcke swencken Draecht int gezicht; als ons om dij Hoops, en vreez t'hart doet krenken. Geeft mij zo veel, als lieflicheijts Men op dijn lipkens swerven: En zo veel als men weezlicheijts Uw kaecxkens root ziet verven. Als van vuurpijlen in mijn zij De Liefd geweest is stooker, End' hij noch heeft gespaert voor mij In zijnen gulden kooker. Zoo veel ist dat ick kuskens klam Welck dwers deurt harte dringen, Tot lessingh van mijn dulle vlam Van u zou geern bedingen. [pagina 26] [p. 26] Zo veel ist, dat ick druxkens zacht, (O alderzoetste tergen) Met zyskens binnens monts verpacht U ben bereijt te vergen. Doch laet (lief) deez wat vetkens zijn, Vermengt met minnebeetkens: Niet zonder koveletkens fijn, Niet zonder geile kreetkens: Zulx als het geile duijfken biet Zijn gaeijken zonder kyven, Dan, alsmen 't Zuijde zoelken ziet De stuijrsche vorst verdryven. En steunende' op mijn aenschijn dicht Wilt mij deur vruntscap paijen, Doende' her en derwaerts uw gesicht Heel waterich verdraijen. Aij mij, ick swijm', ick mach niet meer; (Zult hijgende dan spreeken) Ten zij ghij mij deur uw geest weer Een weijnich op gaet queecken. Dan zal ick u met banden stijf Wel smaekelijk omarmen: Iae clevende aen u mont, als klijf, Gaen liefelijck verwarmen: En met een kusken langh', en vet Op nieuws instorten tleven: Ter tijt dat mij den aezem met Int zoenen zal begheven. [pagina 27] [p. 27] Aij mij, ick swijm', ick sterf de doot (Zal mijnen theem dan wezen) Ten zij dat mij uw lipkens root Aennemen te genezen. Dan zult ghij mij met ziel en lijf Wel druckelijck ontfermen, Iae hangend' aen mijn' hals, als klijf Gaen lieffelijck verwarmen. En met een kusken langh', en vocht 'T jong leven weer aenblaezen, Twelck mij strax deur uw zoete locht Met Hebes dranck zal aezen. Laet ons zulx onze groene ieucht Tot tminnespel toerusten: Den tijt zal komen, dat gheen vreucht Ons beijder meer zal lusten. Laet ons dan, eer wij werden veech, Onz tijt deur lust verzaden. Den ouderdom is onder weech Met krenckt, en doot verladen. Vorige Volgende