Het boeck der kuskens(1930)–Janus Secundus– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] Het XV. kvsken. Sonet Bij Douza Met zijn peez' achter t'oor de Liefd gespannen stondt, Van meijningh' u een scheut te scencken ongelogen: Als ziend' uw voorhooft gladt, en van zelfs thair gebogen, Dijn oochskens lodderlijck, uw kleijn', en rooder mont, En kaecxkens wit gebloost, en Venus borstkens rondt; Heeft zijn boogh vuijt de vuijst ter zijden neer geslogen, En met een kijndts gelaet flux om den hals gevlogen, Heeft duijzent kuskens dij gegeven in een stondt. Die u van Myrten t'zap, met d'Indische muscaet Tot t diepste van de longh strax hebben aengewaeijt: En bij de Goden al, en Venus heeft geswooren, Dat hij voortaen niet meer u doen zoud' enich quaet. Ist wonder dan, dat zijn uw kuskens zoo zukaet? En dat men (ô wreed') gheen liefd' en ziet orboiren? Vorige Volgende