Het boeck der kuskens(1930)–Janus Secundus– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Het XII. kvsken Bij Douza Wat ist, ghij Vroukensfier, en maechdekens met eeren, Wat ist, dat u van mij uw aenzichten doet keren? Der Goden overdaet en stell' ick hier niet voort, Veel min enich manier van minnen ongehoort, Gheen Rijmen zult ghij hier getaeckelt ergens vynden. Gheen, die sich niet met eer, zouw mogen onderwynden, School Heer te leesen veur int school de Joncheijt teer, Want ick hier Kuskens slecht iae niet dan zoenen leer, Dits alle mijnen theem, vrij van ingaende dingen Zulx een Poeêt betaemt voor Maechdekens te singhen, Die tot het Choor bekent van Phoebus is bequaem, Maer herwaerts keren ziet heur oren nu te zaem Ionckvrous, en Vrijsters coen, om dat mij bij gevallen Een woortgen van geneucht onnozel is ontvallen. Loopt aen een galghe, loopt, ghij aelhandich gespuijs lonckvrouwen onbescaemt, wiens maechdom is van huijs Ziet hoe veel reinder maecht ons' Aecht haer mach verbogen Die liever heeft een bladt in hair Text omgeslogen Dan hondert int pampier, oic liever met een Boeck, Dat slap is, heeft te doen, dan met een slappe Broeck. Vorige Volgende