Het boeck der kuskens(1930)–Janus Secundus– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] Het VIII. kvsken Bij Douza Wat dulheit onbedacht Heeft u zo ver gebracht, Om myn tongh zonder vieren Dus bloedich te schossieren? En met dyn scerpe tanden Deez brengen (laes) tot schanden? Ist u dan niet genoch, Dat ghij mij spaed, en vroch, Zoo veel van dijn quetsuijren, Inwendich doet bezuijren, Welck men, uuijt d'oogskens dijn Geiaecht dweers deur de mijn, Ons thart bij naer ziet kloven: Ten zij ghij daerenboven Noch met uw beeten tandich Dit lidt derft maicken brandich? Deez (zeggh ick) deez mijn tonghe, Daer ick dijn lof met zonghe: Daer met ick daghen langhe, En nachten over banghe: Daer met ick tsavonts laet, End' als de Son opgaet, Uw eer hebb' uuijtgemeten. Dit is (hebt ghij t vergheten?) [pagina 13] [p. 13] Dit is dat spraecklick lidt, Dat all deez leekens wit, Dat dit goutgheel kruijs hair, Dat deez twee lichten klair, En deez uw rooder mont, En deez twee borstkens rondt Van u, Neaera schoon, Ver boven shemels troon, Voor Iovis vrijerijen, Niet zonder veel benijen, Deur zijn stemm' heeft verheven. Die u (zeggh ick) mijn leven, Die u mijn gaijken schoon, Mijn hemelsche Dioon: Die u alleen mijn heijle, En mijn wit duijfken gheijle, Mijn peuselken, mijn vreucht, End al mijns harts geneucht, Mijn troost, mijn toeverlaet, Mijn zoete honichraet, Venus ten spijt alommen Heeft niet ontzien te nommen. Of ist dit zelve, ziet, Dat u doet schreumen niet, Deez t aendoen zulcken spijt, Dien ghij verzekert zijt, Dat op u t gheener stondt, Hoe swaer van u gewondt, [pagina 14] [p. 14] Kan zijn gestoort zo zeer, Of zal altijt met eer, Alleen niet dit kruijs hair, Oft licht van d'oogskens clair, Of deez u rooder mont, Met deez twee borstkens rondt; Mair dit gebit oick fier, Twelck hem bracht int dangier, En tandekens hoomoedich, Onder zijn lipkens bloedich In t midden van myn lyden Iae stervende belyden? En van deez beenkens slachtich Oick in zijn doot gedachtich, Het loff, weerd om berispen, Half staemlende uuijtlispen? O groot, aldeur geacht Des schoonheijts fiere pracht! Vorige Volgende