Het boeck der kuskens(1930)–Janus Secundus– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] Het VII. kvsken Bij Douza Met hondert kuskens hondertmael, Met hondert duijst (Lief eele) Iae duijzent kuskens duijzentmael, En duijzentwerf zo veele, Als aende Locht men sterren ziet, Of droppels inden Rhijne, Zoud' ick, zonder ophouden ijet, Deez' oogskens crijstallijne, Met t montlijn klein, En kaecxkens rein Gestadelijck wel kussen: Mair als ick vast Op deez gepast Mijn brandt neem voor te blussen; En t aenzicht dijn Dicht op het mijn Met minnebeetkens pranghe, Als zeggh' ick stijf Met ziel en lijf Aan u bestorven hanghe; Werdt mij, schoon lief, (Ach bitter grief) [pagina 11] [p. 11] Benomen gansch het lichte Der oogskens rein, En t montlijn klein, Oick missen moet tgezichte Van tzoet' gelach Twelck, als den Dach Men ziet den mist verdryven; En met een vlucht Deur d'ijdel lucht Zyn gulden wagen drijven; Zulx oick mijn smert Heel van mijn hart Doet met een swenck wech strijcken; End al tgezucht, Met traenen vucht Van longh', end' oogen wijcken, Gezicht, en mont, oh wat geschil Es tuschen u gerezen! Zoud' ick dan ijemant ijet te wil In dit stuck kunnen wezen? Of oick tot een metvrijer ijet Zelfs Iovem mogen lijden, Als men mijn oogen ialours ziet Mijn lippen wederstrijden? Vorige Volgende