Landgoed Sint-Gerlach. Kruispunt van culturen in het Land van Valkenburg
(1999)–A.G. Schulte– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||
293 De kerk gezien vanaf de ingang van het kerkhof, pal vanuit het noorden. Opname 1913.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||
Binnen en buiten de enclavemuurVan kloostertuin tot parkEen van de meest tot de verbeelding sprekende feiten uit de geschiedenis van het tot landgoed omgevormde kloostergoed is de status van enclave die het Gerlachusklooster na het in 1661 gesloten Partagetractaat tot een geestelijk en politiek eilandje maakte in het door de Staten Generaal gedomineerde gebied van het Land van Overmaas. Een muur als grens, duidelijker en beschermder kon het niet. Op die paar bunder ontwikkelde zich het klooster tot een voor Nederlandse begrippen opmerkelijk fenomeen, dat met zijn barokke vormen meer aansloot bij de Zuidelijke Nederlanden en het Rijnlandse en Oostenrijkse cultuurgebied dan bij de Verenigde Provinciën. Welke sporen van verandering zijn er nog in het terrein te vinden? Welke hulpmiddelen staan nog ter beschikking om die vraag te beantwoorden? De beste bron levert Mathias Soiron met zijn plattegrond uit 1781 (afb. 46, 48). Vervolgens zijn er de kaart van Tranchot en Von Mueffling (1803-1820), het kadastraal minuutplan (circa 1840) en wat verspreide, meer recente opmetingstekeningen, schetsen en luchtfoto's (afb. 47).Ga naar eind1 Situatie voor 1781. Feitelijk krijgt men pas een goed beeld van de situatie vanaf 1781. De periode daarvoor blijft vooralsnog tamelijk duister, hoewel Soirons plattegrond toch wel indicaties geeft. In de verschillende waterpartijen die Soiron ‘de vijvers’ noemt, is een oudere structuur te herkennen van een veel kleiner, door een singelgracht omgeven terrein. Het noordelijk deel rond de westelijk van de stiftvleugel gelegen zgn. ‘grasplaats’ heeft een rechthoekige aanleg. De aansluitende zuidelijke waterstrang die om de ‘moeshof’ en langs de ‘hophof’ loopt, wijkt daarvan af. Een en ander houdt mogelijk verband met het grillige regime van de op korte afstand gelegen rivier de Geul. Het op de kaart van 1781 voorkomende waterpatroon lijkt op een fors relict van een vroeger meer ingewikkelde, grotere waterhuishouding. | |||||||||||||||||||||
De kloostertuin in 1781De plattegrond van 1781 laat ook zien dat er een strikte tweedeling was tussen de tuin van de kloosterzusters en die van de proost. Het convent beschikte over een grasplaats voor de deur, die vooral als bleekweide zal zijn gebruikt, twee flinke moeshoven en een grote boomgaard, doorsneden door elkaar recht en diagonaal kruisende paden die samenkwamen bij twee ‘rond-points’. Afgezien van de tuinbouwsels voor ontspanning bij de westmuur was de tuin vooral als gebruikstuin aangelegd. De tuin die zich aan de oostzijde uitstrekte voor de representatieve façade van de woning van de proost bestond voornamelijk uit rechthoekige compartimenten. Aan de oostzijde bij de grote poort was nog een gedeelte, beplant met bomen als ‘wandelplaatse’ ingericht. De tuin van de proost werd aan de zuidzijde begrensd door een 20 voet brede waterstroom evenwijdig aan de voorgevel van de pachthof. Deze tuin had waarschijnlijk iets meer het karakter van een siertuin, hoewel een dergelijk gebruik uitstekend kon samengaan met warmoezerij. Wat de proost wel en de zusters niet hadden, was de ‘hophof’, noodzakelijk voor de bierbereiding. Het brouwen gebeurde in het klooster, waar de ‘boddelarij’ in de zuidvleugel vlak bij het door de proost bewoonde zuidpaviljoen was gesitueerd. | |||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||
294 Dorpsgezicht met boerderijen aan de Provincialeweg in Houthem-St. Gerlach. Opname 1993.
295 Hoeve Provincialeweg nr. 17 in Houthem-St. Gerlach. Opname 1993.
| |||||||||||||||||||||
Het kasteelparkNadat het klooster in particuliere handen was overgegaan, zal er aanvankelijk door de familie Schoenmaeckers slechts een beperkt belang zijn gehecht aan de tuin. De tweedeling die in de kloosterperiode al een feit was, werd alleen maar scherper, omdat zowel in de kloostergebouwen als in de pachthof zelfstandige bedrijven werden gevestigd. Alleen het woonhuis maakte door de aard van bewoning een andere ontwikkeling door. Uit een kadastrale kaart van circa 1840 wordt het terrein voor de proosdijvleugel, de voormalige tuin van de proost, voor de belasting aangeslagen als ‘terrein van vermaak’. De kloostertuin van de zusters onderging in de eerste decennia van de 19de eeuw ook grote veranderingen. Het oude bleekveld werd grotendeels de cour en mesthof van de zich fors uitbreidende boerderij in de stiftvleugel. De watersingels werden gedempt en reduceerden tot greppels. Van de aanwezigheid van de westelijke watersingel trok men profijt door er grote schuren in te plaatsen. Van de boomgaarden met het stervormig lanenpatroon bleef uiteindelijk niets over. Hoewel..., op luchtfoto's lieten de rond-points zich tot aan het eind van de 20ste eeuw door verkleuring herkennen (afb. 47). Successievelijk werd de omgeving van het château weer agrarisch gebied, met een eigen charme. Alleen het ‘terrein van vermaak’ is door de latere kasteelbewoners weer ordentelijk volgens een parkontwerp ingedeeld en van kleine deeltuinen voorzien naast het zuidpaviljoen en op de huiscour, het voormalige pandhofterrein. Voor het huis lag een maanvormige broderie met buxushaagjes, gevolgd door weidse gazons vanwaar men uitkeek op de groene zomen van het afwisselend Geuldal. Een vleugje Franse orde in samenspel met slingerpaden van Engelse landschapsstijl. Het oude hout dat alles had overleefd, speelde heel natuurlijk mee met kleur en lijnenspel. | |||||||||||||||||||||
De nieuwe ‘oude tuin’Toen Matthias Soiron als landmeter voor de laatste proost en priorin het Houthemse kloosterterrein met zijn duimstok afliep, kon hij onmogelijk bevroeden dat zijn tekening na twee eeuwen nog richting- en maatgevend zou zijn en als uitgangspunt zou dienen bij de restauratie. In grote lijnen geven paden en gazons thans weer iets van het oude patroon te zien. Niet ‘een op een’, want de tijden zijn veranderd. Geen hophof meer, maar een parkeerplaats. Geen boomgaard, maar wel een reminiscentie daaraan in de vorm van een stervormige groene paden, een gemaaide structuur tussen gazons vol van veldbloemen. De resten van de beschermende muur langs de Onderstestraat en de schaduw van de nieuw ingeplante bomen langs de paden maken de tuin als vanouds tot een oase van rust en zorgen voor nieuwe luister.Ga naar eind2 Niet alles kon worden wat het eens was, zoals wat is nooit blijvend zal zijn. | |||||||||||||||||||||
De claustrale muur en de toegangspoortenBij het sluiten van het Partagetractaat in 1661 werd ten aanzien van het klooster van Sint-Gerlach bepaald dat het als Spaanse enclave op Staats grondgebied zou voortbestaan.Ga naar eind3 Het accoord hierover werd na moeilijke onderhandelingen op | |||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||
296 Plattegrond van de hoeve aan de Provincialeweg nr. 17. Tekening schaal 1:300, door G.de Hoog Hzn. Collectie RDMZ, Zeist.
9 october 1662 bereikt. De oppervlakte van het grondgebied van de kloosterenclave werd in 1686 vastgesteld op 4 bunder, 9 grote en 9 kleine roeden. Het klooster werd als gevolg hiervan met een muur van de buitenwereld afgesloten. Kort daarna is al met de bouw van de muur begonnen. In elk geval berustten de zusters niet in de clausuur, die aanvankelijk een veel kleiner terrein besloeg dan het ommuurde gebied dat in 1781 door Matthias Soiron in kaart is gebracht (afb. 46). In het gedeelte langs de Onderstestraat werd in 1962 door H. van der Wal aan de zuidzijdezijde van de muur, in de beschutting waarvan toen kleine tuintjes lagen, het jaartal ‘1666’ aangetroffen.Ga naar eind4 De gracht of watersingel die op die kaart als de vijver wordt aangeduid geeft feitelijk de oudste west- en zuidgrens aan. De noordgrens werd waarschijnlijk ook door een gracht gevormd. De oostgrens is niet meer precies aan te wijzen. Toen de enclave na het einde van de Spaanse Successie-oorlog bij de Vrede van Utrecht in 1713 onder Oostenrijkse souvereiniteit viel, vond er enige ruil van kloostergronden plaats. Zo is bekend dat in 1751 aan de oostzijde 1 bunder grond werd toegevoegd. Vier jaar later kwam daar aan de westzijde nog 2½ bunder bij. De zusters kregen weliswaar het recht van vrije in- en uitgang en passage over de Staatse gebieden, maar toch was hun bewegingsvrijheid op het kleine stukje grond zeer gering. Een goed beeld van de loop en de lengte van die ommuring geeft de al genoemde plattegrond van Soiron uit 1781. De omtrek van het hele kloosterterrein bedroeg circa 3670 voeten Luikse maat (1 voet = 29,47 cm). De omtrek bedroeg ruim een kilometer, om precies te zijn 1082 m. De muur was opgetrokken in mergel en baksteen, deels in speklagen verwerkt. De poortgebouwtjes en hekposten waren grotendeels in mergel uitgevoerd. Het aantal toegangen was beperkt: een oude en een nieuwe poort bij de proosdijtuin in de vorm van kleine portiersgebouwen. Zij dateerden respectievelijk van ver vóór en kort na 1755. De toegang naar de kerk bevond zich op dezelfde plaats waar nu aan de Onderstestraat hekposten het kerkhof afsluiten. Soiron heeft ze nauwkeurig op de kaart gezet. Andere onderdelen van de muur waren een zomerhuis tegen de westmuur van de tuin van de zusters en twee hoeknissen als minuscule tuinsieraden op de beide westhoeken. Dankzij Soiron is over die verschillende onderdelen iets meer bekend. | |||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||
De Oude poortAan de Onderstestraat op circa 150 m ten oosten van de kerk stond de zogenaamde Oude poort, waarvan alleen bekend is dat er al in 1270 een verharde weg naar toeliep. In dat jaar schonk Walram I van Valkenburg aan de Norbertinessen ‘publicam stratam per quam cotidie per villam predicti Sancti Gerlaci communis fit transitus’, d.w.z. de openbare weg vanuit het klooster van Sint-Gerlach naar het dorp.Ga naar eind5 Deze weg heette in 1688 de Cloosterstraat. Volgens het kadastrale minuutplan van omstreeks 1840 liep hij langs de uit 1668/1720 daterende hoeve ‘Dobbelstein’ naar de landstraat Houthem-Valkenburg. Dat is de huidige boerderij aan de Provincialeweg nr. 17 (afb. 287).Ga naar eind6 Op de tekening van J. van Dijk uit 1791 is links de Oude poort nog te zien. Wanneer hij is afgebroken is onbekend. | |||||||||||||||||||||
De Grote poortDe tweede poort, de Grote poort, bevond zich recht tegenover het proostenhuis in het midden van de korte oostmuur van de immuniteit. Als gevolg van de grondruil in 1751 waarbij de tuin voor de woning van de proost werd vergroot, verviel de Oude poort. De oprijlaan die vanaf de landweg Houthem-Valkenburg naar deze hoofdingang liep, lag door de gewijzigde situatie een stuk oostelijker dan de al genoemde Cloosterstraat. De nieuwe laan moet worden gelokaliseerd westelijk van de boerderij aan de Provincialeweg nr. 17.Ga naar eind7 De Grote poort zal kort na 1752 zijn ontstaan, waarschijnlijk tijdens het prioraat van Maria Judith Isabella de Petersem van Printhagen of haar opvolgster Theresia d'Onate de Gomond, die in 1756 aantrad als priorin. Als bouwheer trad de toenmalige proost Abraham Lindenlauff op die tot na 1757 in functie was.Ga naar eind8 In het begin van de 19de eeuw is ook deze poort afgebroken. Op het kadastraal minuutplan van circa 1840 komt het gebouw al niet meer voor. Wel zijn bij grondwerkzaamheden in 1996 puinsporen van de oostmuur en de Grote poort waargenomen in de vorm van verkleuring in de bodem. Dit fenomeen kon tijdig fotografisch worden vastgelegd (afb. 300). Maar er is meer. Het blijkt dat er zelfs een afbeelding van bewaard is gebleven, die tot nog toe aan de aandacht is ontsnapt. Van de hand van Soiron bevindt zich namelijk in Deel V en X van zijn schetsboeken een viertal tekeningen die de Grote poort tot onderwerp hebben. Uit de annotaties op de bladen bijkt, dat het onmiskenbaar gaat om ‘Verschijdene projecten van poorten geteekent voor te zetten aan den ingang van de adelyke abdy van St. Gerlac / plan van het Portiers Huijsjen’ (afb. 298a). Ook de andere tekeningen laten geen plaats voor twijfel. Op pagina 313 staat een tekening met bijschrift: ‘Project der voorpoort met de portiers Huyskens tot St. Gerlac’ (afb. 298b). Op pagina 299 treft men onder het ontwerp de aantekening: ‘Project der poort te maken voor den inganck van den groten Hof tot St. Gerlach’ (afb. 298c).
297 Poortgebouw van het voormalige klooster Hocht in Lanaken (B).
| |||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||
298 In het derde kwart van de 18de eeuw zijn er diverse plannen gemaakt om bij de ingang van het kloosterterrein een poortgebouw met allure te bouwen. Drie bladen met nietuitgevoerde ontwerpen, gemaakt door M. Soiron naar tekeningen van J.J. Couven. RAL Maastricht, Handschriften inv. nr. 96 (Soiron), Deel V, p. 315, 229 en 313.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||
299 Plattegrond en vooraanzicht voor de te maken ‘poort aen de hof’, de zgn. grote poort met twee portiershuisjes. Tekening van M. Soiron. RAL Maastricht, Handschriften inv. nr. 96 (Soiron), Deel X, p. 194.
Slechts een van de vier ontwerpen is te combineren met de plattegrond van de Grote poort op het kloosterplan van 1781 en de hiervoor al genoemde puinsporen. Dat is ook het meest eenvoudige, opgenomen in Deel X van Soirons gebundelde schetsen. Op pagina 194 staat het ‘Plan en Elevation voor de te makene poort aen de hof der abdij te St. Gerlac // Int achter om portiers Huysje’; dit is het ontwerp dat moet zijn uitgevoerd (afb. 299). Alle tekeningen zijn voorzien van de naam ‘Mat. Soiron’, maar dat wil niet zeggen dat hij de ontwerper is. Het zijn typische Couven-creaties waarin pilasters, kuiven, mansarde-kappen en ingesnoerde ronde hoeken de hand van de Akense architect verraden. Soiron heeft kennis kunnen nemen van de door J.J. Couven gemaakte ontwerpen die waarschijnlijk in het kloosterarchief aanwezig waren. Soiron zelf komt zeker niet als inventor in aanmerking. Daarvoor was hij in of kort na 1752 met een leeftijd van 4 jaar beslist - zelfs als wonderkind - nog veel te jong. | |||||||||||||||||||||
De Kercke PoortAan de Onderstestraat zijn nog delen van de immuniteitsmuur bewaard gebleven, in 1941 sterk gerestaureerd en deels zelfs volledig herbouwd.Ga naar eind9 Een gedeelte treft
300 Tijdens terreinwerkzaamheden in de zomer van 1997 waren sporen van de voormalige oostelijke hoofdingang door verkleuring nog duidelijk zichtbaar. Opname 1997.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||
301 De ‘Kercke Poort’, aan de Onderstestraat, getekend door M. Soiron, naar een tekening van J.J. Couven. De toegangsweg naar het kerkhof van de zusters en de hoofdingang van het kerkgebouw werd door deze poort afgesloten. De poort is in deze vorm uitgevoerd. RAL Maastricht, Handschriften inv. nr. 96 (Soiron), Deel V, p. 297.
men nog aan als afscheiding van de vroegere kloostertuin en nog circa 30 m als noordmuur van het kerkhof. In Deel V van Soirons schetsboeken bevindt zich op p. 297 ook een geveltekening van de ‘Kercke Poort’, die de pelgrims toegang gaf tot de kloosterkerk. Deze poort is in ongewijzigde vorm ook nog te zien op de tekening van J. van Dijk (afb. 64). De rondbogige doorgang kon met houten vleugeldeuren worden afgesloten. Het belangrijkste sierelement vormde het rondbogige timpaan. De kloostermuur liep met een curve tegen de beide posten omhoog. | |||||||||||||||||||||
De claustrale muurDe muur die de vroegere boomgaard langs de Onderstestraat afschermde, heeft over een lengte van circa 30 m de tijd getrotseerd na ingrijpende restauraties in 1942 en 1997. In 1997 is het westelijke muurfragment in een wat lagere vorm doorgetrokken in oostelijke richting. Van de westelijke enclavemuur rest niets meer, evenmin van de op de noord- en zuidwesthoek gebouwde hoekoplossingen in de vorm van uitgebouwde muurnissen. Aan de zuid- en oostkant is de muur volledig verdwenen. De sloop daarvan vond al plaats ten tijde van de familie Schoenmaeckers of Corneli. Bij de herbouw van de pachthofschuur stootte men bij graafwerkzaamheden echter op de fundering van een gedeelte van de verdwenen zuidmuur. Deze fundering liep diagonaal door de grote schuur van de pachthof (afb. 316). Uit het verloop bleek dat de 18de-eeuwse pachthof voor een deel buiten de oorspronkelijke ommuring is gebouwd. Het brede toegangspad dat vanaf de grote weg naar de kerk leidde, was eveneens afgesloten door een iets terugliggende afsluitbare poortdoorgang, geflankeerd door concave flankmuren als overgang naar die aan de straat. Kerkvolk en pelgrims konden niet op het eigenlijke kloosterterrein komen, omdat dit kerkpad aan weerszijden ook nog eens van hoge muren was voorzien. In deze parallel aan elkaar lopende muren waren twee hoge posten opgenomen die toegang gaven tot de tuin van de proost en die van de zusters. Ze bestaan nog en geven toegang tot het open plaatsje voor de sacristie en het jongere gedeelte van het kerkhof bij de nieuwe pastorie. De oostelijke is op een kleine hardstenen doorgang na dichtgebouwd; de andere is voor de helft gereconstrueerd. | |||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||
302 Ontwerp voor halfrond uitgebouwde nissen op de ‘extremitijten’ i.c. de westelijke buitenhoeken van de immuniteitsmuur, getekend door M. Soiron. Rechts: Tekening door M. Soiron van een zomerhuis, geïnspireerd op het werk van J.J. Couven. Een dergelijk zomerhuis stond midden tegen de westmuur in de as van de kloostertuin. RAL Maastricht, Handschriften inv. nr. 96 (Soiron), Deel V, p. 383.
Ten slotte was er nog een kleine doorgang naast de pachthof die naar het veld leidde. Geen echte poort maar een hek tussen hoge posten. Twee doorgangen in de muur dateren van na de kloosterperiode. Een is de toegang die naar de voormalige boerderij leidt langs het huidige appartementencomplex aan de Norbertinessenhof. Deze dateert in oorsprong uit de Franse periode toen het klooster als hospitaal werd gebruikt. Bij de uitbreiding van het oude kerkhof met een nieuw gedeelte aan de westkant is in het oude muurgedeelte aan de Onderstestraat een doorgang met posten en hekwerk gemaakt. Verder heeft de lange muur nog een extra onderbreking. Het is een recente passage om de gazons voor de appartementen wat bereikbaarder te maken.
303 Tot in de jaren vijftig stond in de tuin van Onderstestraat nr. 9 nog een ruïneus restant van een van de twee hoeknissen van de claustrale muur. Deze thans verdwenen nis markeerde de noordwesthoek van de Oostenrijkse enclave. Opname ca 1950.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||
304 Tekening door M. Soiron van de marmeren schouw in het zomerhuis van het klooster. RAL Maastricht, Handschriften inv. nr. 196 (Soiron) Deel X, p. 156.
| |||||||||||||||||||||
HoeknissenOp de plattegrond die Soiron in 1781 van het kloosterterrein vervaardigde, zijn de westelijke hoeken van de claustrale muur naar buiten toe rond uitgebouwd. Het zijn feitelijk hoekversterkingen die het nuttige met het aangename verenigden. Hoewel de legende van de plattegrond geen aparte functieaanduiding vermeldt, is het duidelijk dat zij optisch betekenis hadden als afsluiting van de diagonale lanen in de kloostertuin die wordt vermeld als ‘den boomgaard sierlijk beplant met haagen en alderhand fruytboomen’. Het zijn een soort tuin-wachthuisjes. Dankzij Soirons notitie op een tekening op p. 383 in Deel V van zijn schetsboeken hoeft daar geen twijfel over te bestaan. Op het aan de onderkant afgesneden blad staat: ‘Nichen staende op de 2 extremitijten van de weyde van 't klooster St. Gerlac door de architect Couven opgemaekt’ (afb. 302). Ook hier een bewijs voor Couvens werkzaamheid voor het klooster. Van deze nissen heeft er een het als kleine ruïne nog lange tijd volgehouden. In de collectie van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg bevindt zich een foto van een begroeid muurrestant, waarop nog net iets van de inwendig gebogen hoek waarneembaar is. Op de achtergrond is de mergel zijgevel te zien van het nog bestaande huis Onderstestraat nr. 9 (afb. 303). Het nu verdwenen restant is te lokaliseren in de particuliere tuin van genoemde woning. | |||||||||||||||||||||
Een ZomerhuisIn het midden van de westelijke enclavemuur stond in de kloosterperiode een tuinhuis, dat door Soiron wordt betiteld als ‘een kostelijk Somerhuijs’. Het lag in de middenas die tussen de twee boomgaarden liep. Vanuit de ‘Capittels kamer’ en het ernaast gelegen schoollokaal in de stiftvleugel hadden de zusters een mooi doorzicht naar dit zomerhuis. Soiron tekent weliswaar een dergelijk tuinhuis op hetzelfde blad als de bovengenoemde hoeknissen, maar het is niet duidelijk of hier het Houthemse exemplaar is bedoeld. Als bijzonderheid tekent Soiron hierbij aan: ‘Zomerhuis / Toscan breed 22 Ionic breedt 16 2/3’. Hoe dan ook, als bouwer van het zomerhuis komt Couven opnieuw in aanmerking. Dat idee wordt nog versterkt door de tekening van een schoorsteenmantel, waarbij Soiron noteerde: ‘Marbere schouw zoo als dezelve in het Nieuw Zomerhuis te St Gerlac gemaect is’ (afb. 304). Gezien de afmeting van de schouw moet het wel om het zomerhuis van de zusters gaan en niet om het veel kleinere ‘somerhuijs’ dat in de tuin van de proost in ‘den grooten hof’ bij de Oude poort stond. Een sterk verwant exemplaar is in de grote salon van het château aanwezig (afb. 412). | |||||||||||||||||||||
Kerkhof, grafstenen en mausoleumHet huidige kerkhof beslaat twee grote percelen gelegen tussen de noordmuur van de kerk en de Onderstestraat. Het begin was heel wat bescheidener van omvang. In het derde kwart van de 18de eeuw werd buiten de kerk begraven op een klein kloosterkerkhof direct voor de hoofdingang van de kerk. Op de plattegrond die | |||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||
M. Soiron in 1781 vervaardigde is dat terrein van circa 40 × 60 voet (Luikse maat) aangegeven onder nr. 16. Het perceel lag in het verlengde van de bemuurde toegangsweg die vanaf de poort aan de Onderstestraat naar de ingang in de noordmuur van de kerk liep. Het was vanaf de straat niet zichtbaar, omdat de kleine begraafplaats door een muur met twee hekposten van het brede toegangspad werd afgescheiden. Waarschijnlijk werden de nonnen hier zonder veel uiterlijke ‘pompe’ ter aarde besteld. Er zijn geen grafstenen of restanten van gedenktekens uit die periode bewaard gebleven. Na de overgang van kloosterkerk tot parochiekerk is de nog bestaande begraafplaats opnieuw in gebruik genomen en zijn de kasteelbewoners hier te ruste gelegd. Het kerkhof is toen naar het oosten vergroot met een gedeelte van wat ten tijde van de zusters ‘den grooten hof’ werd genoemd. De tekening die Van Gulpen maakte van het exterieur van de kerk pal vanuit het noorden toont de omvang van de vergrote begraafplaats (afb. 66). De westmuur op de erfscheiding met de ‘Moeshof’ is onveranderd en alleen van een toegangspoort voorzien. De oostmuur is drie kerktraveeën oostelijker opnieuw opgetrokken en eveneens van hoge stenen hekposten voorzien die toegang geven tot de verkleinde ‘groten hof’. Op het kerkhof staan geen grafmonumenten, alleen een kerkhofkruis en een zerk tegen de westmuur. Een hekwerk duidt de plaats aan waar de kasteeleigenaars werden begraven. Waarschijnlijk lagen hier de 19de-eeuwse stenen die nu tegen de kerk en het mausoleum staan opgesteld. De stenen die de herinnering aan de nieuwe kasteelheren levend houden, zijn van de oorspronkelijke begraafplek weggenomen en verticaal opgesteld. Op deze wijze zijn drie grafzerken van leden van de families Schoenmaeckers en Corneli bewaard gebleven. (afb. 305).Ga naar eind10
1. De oudste zerk voor het echtpaar Schoenmaeckers-Pluymakers, formaat 187 × 102 cm, is opgenomen in de bakstenen scheidingsmuur tussen het mausoleum van de familie Corneli en de hoge mergelstenen hekpost. De steen is binnen de omranding aan het hoofdeinde versierd met een kruis tussen twee palmtakken en in de onderste hoeken een zandloper en een schedel met beenderen, alles vrij primitief gebeeldhouwd (afb. 70).
De graftekst luidt: ci gisent 2. Tegen de zesde travee van de kerkmuur twee zerken. De steen aan de rechterkant was oorspronkelijk vrijwel identiek aan de voornoemde zerk, maar is aan de onderkant ingekort zodat van het zandloper- en doodshoofd-embleem nog maar een randje over is. De steen, formaat 149 × 102 cm, staat op een geprofileerd basement en is met een dito deklijst beschermd (afb. 72). Het opschrift luidt: ici repose | |||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||
305 De noordmuur van de kerk en de scheidingsmuur met het mausoleum en de herplaatste grafstenen voor leden van de families Schoenmaeckers en Corneli. Opname 1993.
Martin Jacques was de zoon van Jean Schoenmaeckers en Maria Elisabeth Pluymakers.
3. Links van de voornoemde zerk staat de uit 1866 daterende grafsteen voor Elisabeth Schoenmaeckers, formaat 154/110 × 72 cm (afb. 73). De op een plint geplaatste hardstenen zerk is aan de bovenzijde driehoekig van vorm en afgedekt met een waterlijst. De steen draagt de volgende inscriptie: d.o.m. Elisabeth Schoenmaeckers, rentenierster, was de dochter van mr. Martin Jacques Schoenmaeckers en M.A.G. Sleypen, en de echtgenote van Joannes Franciscus Antonius Josephus Hubertus Corneli.
Het meest in het oog springende funeraire monument op het kerkhof is de grafkelder die werd gebouwd in opdracht van de familie Corneli. De aanleiding vormde de dood van Albert Corneli, de enige zoon van Frans Corneli en Elise Raikem. Hij overleed 20 januari 1877 op 19-jarige leeftijd in de aan de Middellandse zeekust gelegen plaats Menton en werd zeven dagen later bijgezet in het familiegraf in Houthem. In 1888 zou het mausoleum dat de kasteelheer tegen de kerk wilde bouwen een ernstig conflict opleveren tussen de toenmalige pastoor Joannes Sigismundus Beckers en de familie Corneli.Ga naar eind11 Het bakstenen gebouwtje bestaat uit een overwelfd open middengedeelte met twee lage vleugels waarin de kisten van de overledenen zijn bijgezet. Rond de toegangsboog is de gevel versierd met een gestileerd | |||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||
306 Het mausoleum van de familie Corneli tegen de noordzijde van de kerk. Opname 1993.
bladornament en een klimmend fries langs de flauwe dakhelling. Een hardstenen kruis bekroont het zadeldak (afb. 306). Op het mausoleum is het familiewapen Corneli aangebracht, een kruk van rood, vergezeld van een vijfpuntige ster, een roos en een hart, geplaatst 2 en 1. Aan de voorzijde zijn tegen de lage zijvleugel hardstenen platen aangebracht onder een geprofileerde waterlijst. Voor het mausoleum liggen aan weerszijden lage platte grafkelders die met grote hardstenen platen zijn afgedekt. Het geheel wordt omgeven door een smeedijzeren hekwerk, dat een ouder hek vervangt dat bovenop de rand van de platte zerken stond.Ga naar eind12 Inwendig is de ruimte overkluisd door een bakstenen gewelf op natuurstenen ribben en muraalbogen. Tegen de achterwand is een halve tombevormige marmeren grafkist op leeuwenpoten geplaatst, op de schuine zijde voorzien van een inscriptie die betrekking heeft op de ontvallen zoon. albert corneli
307 Interieur van het mausoleum van de familie Corneli. Op het reliëf de beeltenis van de in 1881 op 19-jarige leeftijd in de Franse badplaats Menton gestorven Albert Corneli. Opname 1993.
Omlijst door een op neogotische zuiltjes geplaatste veellobbige boog is een reliëf aangebracht waarop drie engelen een jonge man met de herkenbare gelaatstrekken van Albert Corneli uit het graf opnemen en ten hemel voeren. Het is een zichtbaar gemaakte uitbeelding van de na elke uitvaart-mis gezongen eeuwenoude absoute sequens: ‘In paradisum deducant te angeli’. | |||||||||||||||||||||
ReliëfIn de linker zijmuur van het mausoleum is aan de buitenzijde een neogotisch reliëf opgenomen met de voorstelling van een engel als halffiguur tussen ornamentaal bladwerk. Het in mergel uitgevoerde en omlijste reliëf, formaat 51 × 92 cm, is mogelijk een onderdeel van een verdwenen grafmonument. De steen is ingeklemd tussen de hardstenen latei van een dichtgemetselde toegang tot de grafkelder en de houten daklijst (afb. 307). Links naast de toegang staat een bronzen kist op leeuwenpoten met aan het voeteneinde een gekroond wapenschild, voorzien van de spreuk: diou garde honour guide | |||||||||||||||||||||
De GerlachusputHemelsbreed op ruim 400 m ten oosten van het koor van de kerk staat de Gerlachusput op de z.g. Putbeemd. Het puthuisje bestaat in zijn huidige vorm uit een in mergelblokken opgetrokken in- en uitwendig zeszijdig bouwsel, afgedekt met een tentvormig dak (afb. 310). De eigenlijke putschacht is gemetseld en hersteld in baksteen.Ga naar eind13 | |||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||
Zowel de wanden als de dakpartij zijn opgebouwd uit blokken mergel, waarvan de hoek- en dakblokken tijdens het werk op maat zijn bijzaagd en glad geschaafd. Dat proces komt goed tot uitdrukking in de verwerking van de steen met sterke naadloze hoeken. Inwendig is in de wanden van het puthuisje een houten balk met haaks daarop een dwarsbalkje opgenomen waaraan het putwiel was bevestigd. In de loop der tijd zijn er verschillende herstellingen uitgevoerd, waarbij over de mergelsteen een huid van cement is aangebracht die door de tand des tijds weer is aangevreten. Een geprofileerde lijst vormt de overgang van de wanden naar het tentdak. De bekroning wordt gevormd door een staand beeldje van Gerlachus. Dat beeldje is feitelijk een verkleinde versie van het grafbeeld op de tombe in de kerk. De baardige eremiet draagt over de pij een korte mantel met scapulier en over zijn borst hangt het Jerusalemkruis. Het huidige puthuisje is moeilijk met zekerheid te dateren, maar is waarschijnlijk midden 19de-eeuws werk. De overigens grotendeels dichtgeworpen ei-vormige putschacht is een paar eeuwen ouder. Volgens de bedevaartstraditie is dit de in 1599 herontdekte bron waar Gerlach het water putte dat op wonderbaarlijke wijze in wijn werd veranderd. De put past binnen de verhaaltraditie van herontdekking en de nieuw leven ingeblazen Gerlachusverering. Dat hij ook materieel laat 16de-tot vroeg 17de-eeuws is, lijkt de putvorm te bevestigen. Archeologisch onderzoek van de putinhoud zou veel duidelijkheid kunnen verschaffen.Ga naar eind14 De put staat op een aparte kavel, vanwaar men een prachtig zicht heeft op de voormalige kloostergebouwen en de Pachthof. Dat stukje grond lag buiten de enclavemuur. De grond was later eigendom van de kasteelheer, die het heeft geschonken aan de parochiekerk.Ga naar eind15 Omdat de put zo'n bijzondere plaats inneemt bij de Gerlachus-verering is er regelmatig onderhoud aan uitgevoerd. Een grote beurt kreeg hij in 1972, het jaar waarin de 800ste sterfdag van Sint-Gerlachus werd herdacht.Ga naar eind16 Aan herstel herinnert de inscriptie op de lateibalk van het puthuis: | |||||||||||||||||||||
GeschiedenisIn 1599 werd op aandringen van de toenmalige bisschop van Roermond, Willem Hendrik van Cuyck - Cuyckius - die een grote devotie had voor de H. Gerlachus in Houthem de put opgespoord, waar het zogenaamde wijnwonder - de transfiguratie van water in wijn - kort voor Gerlachus' dood in het jaar 1156 zou hebben plaats gevonden.Ga naar eind17 De bron van Gerlachus - ook wel de ‘fontein’ genoemd - was mede als gevolg van
308 Gerlachus en de priester Rutger bij de put, waar water verandert in wijn.
Wandschildering door J.A. Schöpf. Opname 1994. | |||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||
309 De Gerlachusput bij de Putbeemd, getekend door Ph. van Gulpen. Stadsarchief Maastricht.
de oorlogsperikelen tijdens de tegen de Spaanse koning gevoerde vrijheidsstrijd al ruim 60 jaren buiten gebruik. Zij zou in vergetelheid zijn geraakt. Het klooster had het door de troebelen materieel zwaar te verduren gehad. De priorin Maria Tzevel had haar nood geklaagd bij Cuyckius die haar aanraadde om op zoek te gaan naar de fontein. De bron zou meer dan alleen water kunnen opleveren. Op Hemelvaartsdag van het jaar 1599 ging de rentmeester van het klooster, Wijnand Balthazar na een korte slapeloze nacht, in gezelschap van de daarvoor in alle vroegte uit zijn bed geporde knecht Aert Naelens, op zoek naar de plek van de put. Het ‘dauwtrappen’ had uiteindelijk succes, want na de nodige steekproeven en wat graafwerk in de beemd kon op aanwijzing van de hoogbejaarde knecht de put worden gelokaliseerd. In het klooster werd de blijde boodschap met vreugde ontvangen. Omdat bisschop Cuyckius op het kasteel in Valkenburg verbleef, kwam hij vier dagen later met het nodige gevolg naar het klooster Houthem, waar een dankdienst werd gehouden. ‘Alle priesters hebben zich langs hem neer geworpen voor het altaar en riepen en loofden God door een ootmoedige bede dat door de voorspraak van de heilige het geloof bewaard mocht blijven’. Daarna trokken de nonnen met priesters en proost, gevolgd door de bisschop die door edelen was omringd, naar de bron. En allen dronken van het water. Het illustere gezelschap omvatte zo'n vijfentwintig personen, onder wie ‘inclytus Waltherius Hoen, Anthypatus totius territorii Valckenburgensis’, de edele Wolter Hoen, sedert 1597 als voogd en stadhouder der lenen de hoogst geplaatste van het land van Valkenburg.Ga naar eind18 Nadat de put was teruggevonden, spoorde Cuyckius de proost van het kloosterErasmus Ghoye (Ghoyaeus) aan een levensgeschiedenis van de heilige te laten verschijnen, gebaseerd op de reeds bestaande oude levensbeschrijving of Vita S. Gerlaci. Ghoye gaf aan dat verzoek gehoor en droeg zijn werk aan de bisschop op. Hij geeft in zijn beschrijving een verslag hoe de put is teruggevonden en vertelt ook dat bisschop Cuyckius, nadat hij dat bericht had vernomen, bijna spoorslags samen met o.m. de pastoors van Valkenburg, Hulsberg en Venlo naar het klooster kwam. Opmerkelijk is dat enige dagen later de ziek geworden Catharina Tzevel, de subpriorin en nicht van Madame, door het drinken van water uit de put genas. Ook bisschop Cuyckius die een paar maanden met zijn gezondheid sukkelde, knapte meteen weer op. Dit alles bewees dat de wonderen de wereld nog niet uit waren en dat in het begin van de 17de eeuw met de ontdekking van de bron een nieuwe impuls werd gegeven aan de Gerlachus-verering. Bij de Vrede van Münster werd geen definitieve beslissing genomen over de verdeling van de landen van Overmaas. Het Partagetractaat maakte Houthem tot Staats gebied. Het klooster vormde als enclave een uitzondering. Een en ander krijgt een definitieve en stricte afgrenzing bij de bouw van de muur rond het kloosterterrein van de zusters. De put nu lag juist buiten de muren van de immuniteit op Staats grondgebied.
Dit en andere verhalen werden geschreven in een in 1665 onder de titel ‘Het leven van den selighen Gerlachus’ verschenen afzonderlijk geschrift over het terugvinden van de bron, waar op wonderbare wijze tot driemaal toe water in wijn zou zijn veranderd. De auteur is Johannes Ludovicus van Craywinkel, een kanunnik van het Norbertijnenklooster Tongerloo. De schrijver was vicaris en onderproost van het bij Mechelen gelegen Norbertinessenklooster ‘Leliën-Dael’. Hij nam daar een vergelijkbare positie in als die door proost Cleophas Kegel, een uit Floreffe afkomstige kanunnik, in Houthem-St. Gerlach werd bekleed. De volgens Craywinkel weer op gang gekomen bedevaart naar Sint-Gerlach concentreerde zich voor een belangrijk deel op de put buiten de kloostermuren. Het contact met het klooster, waar de H. Gerlachus in de kerk begraven was, lag uiteraard gecompliceerd in een periode waarin de katholieken in hun vrijheid van openbare godsdienstuitoefening waren beknot. Die put buiten de muren was voor de bestuurders een steen des aanstoots. De herontdekking roept onwillekeurig de vraag op of er niet welbewust een contrareformatorisch offensief mee werd ingezet. | |||||||||||||||||||||
De put in de beeldtraditieDe Gerlachusput vertoont, ongeacht de echte ouderdom - een vorm die naadloos aansluit bij een traditie. Er ligt ongetwijfeld een zekere documentaire waarde besloten in oudere afbeeldingen waarop de put voorkomt en waarvan sommige | |||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||
310 De Gerlachusput op circa 400 m ten oosten van de kerk. Het mergelstenen puthuis is bekroond door een beeld van de heilige kluizenaar, 1999.
zelfs exact gedateerd zijn. Op een devotieplaatje uit 1737 - verschenen kort na het jaar waarin de nieuwe kerk door abt Leonard Jansen uit Knechtsteden werd gewijd - staat de Houthemse patroon naast een eenvoudige ronde put met een houten afdakje om de katrol te beschermen. De door de schilder Schöpf gekozen putvorm uit 1751 heeft een monumentalere uitstraling. Schöpfs voorstelling van Sint-Gerlachus met de priester Rutger bij de waterput vertoont namelijk een vierkante uit mergel opgetrokken put met een aedicula-vormige nis-achtige achterwand waarin het putwiel hangt (afb. 308). De vorm vertoont enige verwantschap met de afbeelding in de uit 1745 daterende, aan priorin Maria de Petersem de Printhagen opgedragen uitgave ‘La Vie et Miracles de S. Gerlace’ (afb. 18). Ook op latere devotieprentjes, die volgens oude kerkelijke gewoonte zijn ‘geraakt aan den Overblijfsels van den H. Gerlacus eremyt van Houthem’ vindt men dit bouwsel terug. Het tafereel is alleen uitgebreid met wat vee, want per slot van rekening is, zoals het randschrift aangeeft, Gerlachus ‘Patroon tegen de besmettelijke Ziekten zoo wel van Menschen als Beesten’.Ga naar eind19 Een redelijk betrouwbare afbeelding van de Gerlachusput is die van de tekenaar Van Gulpen (afb. 309). In zijn schetsboek tekende hij evenwel twee putgebouwtjes, beide zonder aanduiding van de lokatie. Onder de put die wordt bekroond met een Gerlachusbeeldje noteerde hij: ‘nouveau puit de St Gerlach’. In vormgeving benadert dit bouwsel de nog bestaande put in de putbeemd. Aangenomen dat Van Gulpen de situatie in Houthem in of kort na 1841 - het jaar van de terugkeer van de relieken van de ridder-kluizenaar - ter plaatse opnam, betekent dit dat de put al vóór die tijd de huidige vorm bezat. Datering omstreeks 1840 is een onweerlegbare ‘terminus ante quem’. De andere put, die Van Gulpen zelf waarschijnlijk nooit heeft gezien, maar heeft overgetekend van een oude afbeelding of een van de talrijke devotieprentjes was, te oordelen naar de tekening, een puthuisje met pyramidaal tentdakje en hijsinrichting (touw met katrol). Dit bouwsel wordt door Van Gulpen aangeduid als ‘Puit de S. Gerlach’. We zijn geneigd dit putje dichter bij het klooster te zoeken. Tijdens de opgravingswerkzaamheden zijn ten zuiden van de châteauvleugel verschillende veel oudere putten te voorschijn gekomen. Een daarvan komt veel meer in aanmerking als oorspronkelijke Gerlachusput dan die in de Putbeemd, met name de binnen een vierkant puthuis aangetroffen ronde put bij het zuidpaviljoen van het proostenhuis.Ga naar eind20 Een en ander neemt niet weg dat het verhaal van de herontdekking als impuls voor de herleving van de pelgrimage betrekking heeft op de ‘nieuwe put’. Het beeldje op de tekening van Van Gulpen is niet hetzelfde dat nu op het tentdak van de Gerlachusput staat. Het is wat barokker dan het huidige exemplaar. | |||||||||||||||||||||
De Gerlachuskapel
311 Het Gerlachusaltaar in de kerk. Detail uit een tekening van Ph. van Gulpen, zie afb. 262.
De Sint-Gerlachuskapel op het kruispunt van de Onderstestraat en de weg naar de Geulhemer molen is een uit mergel opgetrokken, rondbogig afgedekte, vrij ondiepe nis met aan de frontzijde een klassiek hoofdgestel waarop een door een kruis bekroond timpaan (afb. 312, 313). In de nis staat een altaar met gebogen tombe en een mergelstenen retabel met een beeld van de H. Gerlachus voor de eik die hem als woning diende. Op de driesprong met de Sint-Gerlachusstraat waar de kapel is geplaatst, stond volgens het kadastraal minuutplan van circa 1840 een wegkruis. De wegkapel stamt uit het derde kwart van de 19de eeuw. Tot de bouw ervan is in 1870 besloten.Ga naar eind21 In de kapel werd een ouder beeld geplaatst dat al in het kerkje in Vroenhof had gestaan en volgens de Voorloopige Lijst uit 1786 zou dateren. ‘In het kapelletje van St. Gerlacus een stenen altaar Lodewijk XVI; een gepolychromeerd beeld (1786) van St. Gerlacus. Als schampstenen voor deze kapel dienen twee onderste boven geplaatste Naamse stenen (XVIIIa), volgens opgave afkomstig van het stift’.Ga naar eind22 Het altaar in de kapel is afkomstig uit de Gerlachuskerk, waar in 1872 nieuwe zijaltaren werden geplaatst (afb. 311). Het houten beeld is rond 1977 vervangen door een kopie in gebakken klei en kreeg een veilig onderkomen op het Gerlachusaltaar achter in de kerk. De schampstenen met vruchtmotieven die voor de basementen van de pilasters zijn aangebracht, zijn 18de-eeuwse bouwfragmenten, naar men mag aannemen afkomstig van het stift of een van de tuingebouwen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||
312 De Sint-Gerlachuskapel aan de Onderstestraat, 1993.
Onderhoud en herstel Op 8 november 1948 richtten de voorzitter en de secretaris van het kerkbestuur van de Sint-Gerlachusparochie zich tot de Minister van OK&W met het verzoek om een subsidie te willen toekennen voor het herstel van de wegkapel. De kerkbestuurders waren hiertoe aangespoord door de actieve Jonkheid van Houthem en de plaatselijke afdeling van de Katholieke Actie. De situatie waarin de kapel verkeerde was penibel. Daar ook van deskundige zijde was vernomen dat bij strenge winter de mogelijkheid niet uitgesloten was dat de vorst grote vernielingen zou aanrichten, had men besloten om op de valreep voor het invallen van de winter de benodigde herstelwerkzaamheden te laten uitvoeren. ‘Gedacht werd om op den 20sten november a.s. te beginnen’, zo schreef men de minister. Reden om hem te verzoeken ‘met de beslissing de grootst mogelijke spoed te willen betrachten’. Om een en ander scherp te stellen werd in het officiële verzoekschrift nog even nadrukkelijk verwezen naar de omschrijving in de Voorloopige Lijst van Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst. De omschrijving van de uit te voeren werkzaamheden geeft aan dat men - ofschoon zo kort voor de winter - niet over een nacht ijs wilde gaan:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||
313 De Sint-Gerlachuskapel aan de Onderstestraat. Plattegrond en gevelaanzichten, schaal 1:150, naar opmetingstekening van R. Kwee door A. Warffemius, 1998.
Er werd ook een kostenbegroting meegezonden opgesteld door de Firma Reijntjens-Heynens uit Valkenburg (Koningswinkelstraat 70). De planning was wel heel kort bemeten en de herstelbeurt werd in 1948 dan ook niet uitgevoerd. Wel werd er voor het jaar daarop een subsidie toegekend. Wanneer de directeur van het Rijksbureau op 13 juni 1949 aan de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg voorstelt om een subsidie in de herstelwerkzaamheden te verlenen, is dit bedrag gereduceerd tot f 500, -.Ga naar eind23 De hoogte van dat bedrag was gebaseerd op een door de rayonarchitect van Monumentenzorg uitgebracht rapport. Deze meende dat de monumentale waarde van de wegkapel nogal gering was, zoals blijkt uit zijn opmerking: ‘Nevenvermeld kapelletje wordt in de Voorloopige Lijst slechts genoemd, omdat er een altaar en een beeld in ondergebracht zijn, welke enige kunsthistorische waarde hebben. Het bouwwerkje op zich heeft geen monumentale waarde’.Ga naar eind24 Bij schrijven van 4 juli 1949 kon aan de Valkenburgse firma Reijntjens het werk worden opgedragen en werd op 11 oktober een begin gemaakt met de uitvoering. In 1950 volgde nog een schilderbeurt. In 1977 is opnieuw herstel aan de kapel uitgevoerd.Ga naar eind25 Waarschijnlijk is toen het beeld vervangen door een replica. Achter de kapel staat de Oranjeboom. Op de hardstenen plaquette, formaat 40 × 60 cm, tegen de achterkant van de kapel staat de tekst: deze boom is geplant ter herinnering aan de geboorte van prinses beatrix 31 januari 1938 |
|