Landgoed Sint-Gerlach. Kruispunt van culturen in het Land van Valkenburg
(1999)–A.G. Schulte– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
65 Specificatie van de gekochte ‘bons’, met namen van de verkopers, waaronder als nr. 19 het Clooster van St. Gerlach.
| |
[pagina 75]
| |
Sint-Gerlach na 1786
| |
[pagina 76]
| |
67 Het interieur van de kapel aan de Swalmerstraat in Roermond. Opname 1999.
Norbertinessenklooster van Sint-Gerlach overeind gebleven als een onaantastbaar eiland temidden van de vele beroeringen (afb. 66). Toen na de Vrede van Münster een groot deel van Valkenburg als gevolg van het Partagetractaat in 1661 in Staatse handen viel, was het klooster van Sint-Gerlach op wens der Spanjaarden Spaans - en dus katholiek - gebleven. Na de Spaanse Successie-oorlog ging de souvereiniteit van de enclave over naar de Oostenrijkse Habsburgers. Aan het begin van de achttiende eeuw had het er zelfs naar uitgezien dat het convent een tijd van bloei tegemoet ging. De bouwactiviteiten zijn hiervan het beste bewijs. Maar toen in 1780 keizer Josef II als verlicht despoot de religie dienstbaar ging maken aan zijn politiek en alle contemplatieve kloosterorden werden opgeheven, was het lot van het klooster van Houthem snel bezegeld. Als zovele kerkelijke instituten werd het een slachtoffer van de Verlichting. Houthemenaren die in hun jeugd vol bewondering naar het moderne kerkgebouw hadden opgezien en toen de indruk hadden gehad dat dit Godshuis voor de eeuwigheid was gebouwd, zagen nu hoe de zusters bedroefd wegtrokken, verbannen naar Roermond (afb. 67-69).Ga naar eind2 | |
De VerlichtingDefinities van geestelijke stromingen zijn altijd onvolledig. De Verlichting was een rationalistische stroming in het Europese geestesleven van de achttiende eeuw. De aanhangers wendden zich af van de kerk, verzetten zich tegen het bovennatuurlijke en toetsten godsdienst, zedenleer en staatkunde aan de rede. De wonderlijke ontdekkingen op het gebied van de fysica, de scheikunde en de geneeskunde droegen ertoe bij dat het menselijk verstand de ereplaats kreeg in het leven van de
68 De Caroluskapel, de kerk van het vroegere Kartuizerklooster in Roermond, waarnaar de Norbertinessen in 1786 gedwongen uitweken. Opname 1962.
mens. De verlichtingsideeën waren bovendien reacties op de verstarde opvattingen van het Ancien Régime, dat zijn rechtvaardiging vond in standen, tradities en godsdienst. In deze tijd namen ongeloof en buitenkerkelijkheid dan ook toe op een wijze zoals men die in Europa voordien nooit had gezien. Slechts een dunne bovenlaag nam kennis van de opvattingen van de nieuwlichters. Vorsten, stadsbestuurders, ambtenaren en filosofen waren de nieuwe apostelen. Mensen met een voorkeur voor uiterlijke schijn, vrouwen en mannen met een pruik. De Zuidelijke Nederlanden waren in 1713 als gevolg van de Vrede van Utrecht aan Oostenrijk gekomen. De confrontatie met de nieuwe tijd kon niet lang uitblijven. Toen de verlichte keizer Josef II in 1780 zijn moeder, keizerin Maria Theresia (1717-1780), opvolgde als vorst over deze gebieden, stond niets hem meer in de weg om zijn ideeën ten uitvoer te leggen. De staatsstructuur, het justitiële apparaat, het kerkelijke bestel, alles was volgens hem verouderd. Drastische hervormingen waren zijn doel en de kerk werd zijn eerste hoofdstuk. Alle nutteloze, dat wil zeggen contemplatieve orden zouden, aldus het edict van | |
[pagina 77]
| |
69 De kloostergang rond de pandhof van het Kartuizerklooster in Roermond. Opname 1964.
17 maart 1783 dat handelde over ‘onnodige kloosters in de Nederlanden’, worden opgeheven. De keizer besloot hiertoe uit bezorgdheid voor kerk en staat. De rijkdommen van de kloosters zouden rechtstreeks ten goede komen aan de bevolking, de getroffen geestelijken kregen een pensioen. In de jaren 1783, 1784 en 1785 werden 183 kloosters opgeheven, vooral vrouwenkloosters. De proosdij van Houthem ontsnapte de dans niet: de zusters hoefden weliswaar hun religieuze leven niet op staande voet te beëindigen, maar ze kregen het verbod opgelegd om novicen aan te nemen. Een veroordeling tot de strop op termijn. In 1785 werd dit proces bespoedigd. De zoveelste machtswisseling in enkele generaties tijd werd bewerkstelligd door het verdrag van Fontainebleau. De Staten der Verenigde Nederlanden stonden aan de keizer van Oostenrijk hun bezittingen in Daelhem - met enkele uitzonderingen - af en kregen in ruil ondermeer Oud-Valkenburg, Schin op Geul en Strucht alsmede de enclave Sint-Gerlach. Dat gebeurde onder voorwaarde dat de religieuzen een andere plaats in het Oostenrijkse gebied toegewezen zouden krijgen. Ze kozen voor het kloostergebouw van de Kartuizers in Roermond. Op 6 september 1786 viel het doek in Houthem. Het kloostercomplex bleef onbewoond, onverzorgd en (weldra) onderkomen achter.Ga naar eind3 | |
De Franse TijdDe omwentelingen volgden elkaar in hoog tempo op. In 1789 brak in Frankrijk de revolutie uit die aanvankelijk slechts voor het land, maar spoedig voor geheel West-Europa een ingrijpende sociale, politieke en bestuurlijke omwenteling teweeg bracht. Op 14 juli 1789 verkeerde heel Parijs in rep en roer. Het gepeupel trok joelend door de straten, bereikte de Bastille, de staatsgevangenis, en nam het oude, slecht verdedigde gebouw in. Wat in oorsprong een burgeropstand was, evolueerde vervolgens tot een omwenteling in geheel West-Europa. De monarchieën vonden een oorlogsverklaring in de brievenbus; de revolutionaire ideeën moesten immers verspreid worden over alle landen. De expansiedrift van de Franse revolutionairen reikte ook tot in onze streken: in 1792 vielen Brussel, Antwerpen en enkele andere Zuid-Nederlandse steden in hun handen. Op 4 november 1794 capituleerde de vestingstad Maastricht, wat de voltooiing betekende van de verovering van het Limburgse gebied. Het gehele territoir tussen de Franse noordgrens, de Rijn en de grote rivieren in Nederland was vóór het jaar 1795 aanbrak, in Franse handen. De burgers van het prinsbisdom Luik en van de Oostenrijkse Nederlanden zouden voortaan als Fransen door het leven gaan. Op 16 mei 1795 (het verdrag van Den Haag) stond de Republiek de Generaliteitslanden af en dat betekende ondermeer dat Houthem onder Frans gezag kwam. De Zuidelijke Nederlanden werden opgedeeld in negen arrondissementen tussen Rijn en Maas. Eén daarvan was het arrondissement van de Nedermaas met als hoofdstad Maastricht. Later zouden er departementen worden ingesteld. In hoeverre de burgers van Houthem de komst van de Franse legers inderdaad als een overwinning voor het volk hebben beschouwd, weten we niet. Zeker is dat de voormalige machtshebbers weinig reden tot juichen hadden. Wat de maatregelen tegen de kerk betreft, op dit gebied was men in Zuid-Limburg heel wat gewend. Hoogstwaarschijnlijk heeft men de Franse vernieuwingen met grote reserve ontvangen, zoals men dat ook met de Oostenrijkse had gedaan. De Fransen experimenteerden onafgebroken op bestuurlijk gebied. In het jaar 1800 kregen de gemeenten (opnieuw) meer bevoegdheden. Er kwam een gemeenteraad - municipaliteit - met een maire aan het hoofd. Houthem maakte voor de eerste keer in de geschiedenis kennis met een vleugje democratie. De eerste burgemeesters van Houthem werden de notaris Martin Jacob Schoenmaeckers, vervolgens zijn vader Jan, rentmeester van de Norbertinessen, en daarna weer de notaris. Notabelen dus, maar wel burgers; aan de hegemonie van de adel kwam een einde. Maar de oprichting van gemeenten en de aanstelling van een burgemeester waren niet de meest ingrijpende zaken. De bewoner van Zuid-Limburg had in de afgelopen tientallen jaren verschillende veroveraars aan zich voorbij zien trekken, Hollanders, Spanjaarden, Oostenrijkers. En nu waren daar de Franse troepen. Deze keer echter deden de opgelegde veranderingen de adem stokken in zijn keel. Met de voorrechten van de adel werd drastisch afgerekend. Heerlijkheden met eigenaren van aanzien - zoals Schin op Geul, Wijlre, Oud-Valkenburg - | |
[pagina 78]
| |
veranderden in gewone dorpen met een gemeenteraad. De schepenbanken verdwenen, een nieuwe kalender werd ingevoerd - waar zich overigens niet iedereen altijd aan hield - en de rechtspraak en wetgeving werden gereorganiseerd. De katholieke bevolking mocht haar christelijke feestdagen niet meer vieren, de Fransen schaften de zondag af en er kwam een rustdag om de tien dagen. Een nieuwe tijd brak aan. De maatschappijstructuur in West-Europa steunde voortaan op de suprematie van de burger. Voor die burger moet het geleken hebben alsof de wereld de andere kant op ging draaien. Met het teruggeven van het feitelijk bestuur aan de kleine gemeenten onder lokale bestuurders werd er een situatie geschapen die kennelijk acceptabel was voor de bevolking. Deze bestuursvorm bleef bestaan tot het vertrek van de Fransen in 1814 en werd daarna door koning Willem I praktisch ongewijzigd overgenomen. Onder dwang werd de plattelandsbevolking een nieuwe tijd binnengeleid. Het Ancien Régime werd opgeruimd, voor altijd.Ga naar eind4 | |
Ziekenverzorging in Sint-GerlachToen Lodewijk XVI in april 1792 de oorlog aan Oostenrijk verklaarde, vormden de Zuidelijke Nederlanden de eerste stap op de weg naar de lang gekoesterde wens van de Fransen: de inlijving van de Republiek. In diezelfde maand reeds trok een Frans legerkorps naar Doornik. In december veroverden de Fransen Roermond en in februari 1793 sloeg een Frans leger onder leiding van generaal Miranda zijn tenten op voor de stad Maastricht. De Franse generaal Lamarlier nam zijn intrek in het leeg staande klooster van Sint Gerlach.Ga naar eind5 Maar de kansen keerden spoedig. Oostenrijkse troepen dreven op Brabantse bodem de Franse indringers terug. Maastricht haalde opgelucht adem en Houthem zag de Franse troepen vertrekken. Het leeg staande Gerlachuscomplex werd in gebruik genomen door het Staatse leger, aanvankelijk als magazijn, nadien als veldhospitaal. In de loop van het jaar 1793 werd de situatie in de veldhospitalen in Maastricht zo zorgwekkend, dat aan uitbreiding absoluut niet te ontkomen was. De eerste zieken en gewonden werden in januari 1794 naar het voormalige klooster in Houthem gebracht. Vonden er aanvankelijk rond de 140 zieke en gewonde militairen een onderdak, het gebouw bleek zo geschikt, dat het aantal verpleegden snel toenam. In juni verbleven er 413 zieke en 164 gewonde militairen in Houthem, niet alleen soldaten uit het Staatse leger maar ook Franse krijgsgevangenen. Wat de aanwezigheid van zoveel vreemdelingen voor de bewoners van het kleine Houthem heeft betekend, is niet meer te achterhalen. Was die toename van het aantal mannen een bron van inkomsten of een bron van overlast? Vast staat, dat de verpleegde militairen als gevolg van de nadering van alweer een front, eind juni 1794 naar veiliger oorden werden vervoerd. Een korte maar onaangename periode - het gebouw had aanzienlijke schade opgelopen - was achter de rug. Vermoedelijk waren de vertrekken van het hospitaal verdeeld over het proostgebouw en het stiftgebouw. Het stiftgebouw heeft in deze hospitaalperiode ingrijpende bouwkundige veranderingen doorgemaakt. De cellen van de nonnen werden uitgebroken om grote ziekenzalen te maken. In 1996 lokaliseerden onderzoekers drie privaten in het proostgebouw, wat het vermoeden wettigt dat er afzonderlijke toiletten voor manschappen en voor officieren waren ingericht. Datzelfde jaar kwamen grote hoeveelheden scherven van Keuls-Rijnlands steengoed tevoorschijn, versierd met bloemmotieven en kennelijk eveneens afkomstig uit de periode van het hospitaal. In de westvleugel van het klooster, waar zich in later jaren de koeienstal van boer Erens bevond, stond een grote oven. Bouwkundig onderzoek in het jaar 1996 geeft overigens goede grond aan de veronderstelling dat de zuidvleugel lang nà de ‘hospitaal-jaren’ werd afgebroken. Het eeuwenlang gesloten vierkant (kloosterkerk - stiftgebouw - zuidvleugel - proosdij) werd pas omstreeks 1830-'35 geopend.Ga naar eind6 | |
Confiscatie van nationale goederenIn het begin van de Oostenrijkse tijd had het klooster van Houthem geen problemen met de buitenwereld. De zusters Norbertinessen verwierven net als in het verre verleden aanzienlijke bezittingen aan huizen en gronden. Het door een muur omgeven klooster was een waar staatje in de staat en niet alleen in kerkelijk opzicht. De priorin, ‘Madame’, verkeerde als vrouwe van adel met wereldlijke gezagsdragers op voet van gelijkheid. | |
[pagina 79]
| |
Wie aan deze verhoudingen een einde wil maken - uit democratische overwegingen bijvoorbeeld - maakt zich meester van de kerkgebouwen, de kloosters, de gelden en de landerijen. Naar het voorbeeld van de Oostenrijkers ging de Franse overheid aan de slag. De ondergang van de kloosterorden werd in twee etappes georganiseerd. In september 1794 werden de religieuze orden opgeheven; in november 1797 alle kapittels, seminaries en vrouwelijke en mannelijke lekenverenigingen. Met deze laatste groep bedoelde men de onderwijs- en verzorgingsorden die nog niet door een wet waren getroffen. Een wereld van tragiek ging achter deze maatregelen schuil; ze betekenden ook het einde van een eeuwenoude wereld van nietbeschouwende kloosterorden. De goederen werden tot Frans domein verklaard en spoedig - nog in 1797 - volgde de openbare verkoop. Deze verkoop van nationale goederen wijzigde de situatie vooral op het platteland ingrijpend. Pachters kregen de mogelijkheid om eigenaar te worden van de grond die ze soms generaties lang in dienst van een heer hadden bewoond en bewerkt. Maar ook rijke Maastrichtenaren zagen kans om ‘zwarte’ goederen in bezit te krijgen. Pastoor Frans Roemers kocht het buitengoed van de Witte Vrouwen in Scharn. Kasteel Betlehem kwam in handen van de Franse betaalmeester Montainier. Wijnhandelaar Hermans, notaris Van Gulpen, accijnsontvanger W. Bleron en diens zoon kochten grote aantallen landbouwpercelen. De goederen werden ingezet voor driekwart van de geschatte waarde of als er geen waarde was geschat, voor vijftien maal de jaaropbrengst. Het aanzien van Limburg veranderde als nooit tevoren (afb. 65). Als een soort schadevergoeding ontvingen leden van opgeheven instituten een aantal pensioen- en teruggavebonnen die inwisselbaar waren om - bijvoorbeeld - nationale goederen terug te kopen (23 juni 1797). Niet alle geestelijken overigens aanvaardden de bonnen. Speculanten kochten ze van de gedupeerden voor lage prijzen en kwamen via stromannen in bezit van goederen van kerkelijke herkomst. De geestelijken (proost en kapelaan) van de kloostergemeenschap Sint Gerlach die sedert 1786 in Roermond verbleef, verzamelden voor circa 146.000 livres aan bonnen. | |
Het klooster onder de hamerDe verkoop van het voormalige Norbertinessenklooster in Houthem begon in het voorjaar van 1797. Eerst haalden de Fransen de laatste meubels en de klokken weg en daarna sloten ze de deuren voorgoed. Het kapitale complex omvatte de abdij, bestaande uit het conventsgebouw, de proostwoning, de kerk en de binnenplaats, verder de tuin, de weiden en de vijvers, alles tezamen rond de zeven bunder, door een muur omgeven; bovendien een pachthoeve met 105 bunders land en weide. Het geheel kwam op 12 april onder de hamer voor een geschatte waarde van circa 100.000 livres. De livre was inmiddels in waarde gedaald. Een consortium met als voorman Jos Cousturier kocht namens ondermeer de leden van de voormalige kloostergemeenschap voor de prijs van 200.100 livres het gehele complex. Het gezelschap bestond uit een aantal zusters van Sint-Gerlach, de proost, de kapelaan en diverse anderen. Het werd al snel doorverhandeld. Op 22 juni van hetzelfde jaar kwam het geheel in handen van Mathias Sleypen uit Amby. Zijn naam komt in vele akten voor waarin aankopen van Franse goederen worden vastgelegd. Hij ontwikkelde zich tot een van de belangrijkste grootgrondbezitters van Zuid-Limburg in de jaren negentig van de achttiende eeuw. In 1797 werd Mathias Sleypen derhalve de eerste particuliere bezitter in de geschiedenis van Sint-Gerlach. | |
Les nouveaux richesIn Rolduc speelde zich een bijna identiek verhaal af. De in 1104 gestichte abdij werd in 1793 door Franse troepen belegerd. Altaren werden omver gehaald, kostbaarheden werden meegenomen; het klooster werd een kazerne en de kerk een paardenstal. Op 15 december 1796 verlieten de laatste koorheren de abdij. In 1797 werd het complex verkocht. De kloosterlingen en een aantal vrienden wisten het geheel weer in handen te krijgen, maar werden toch gedwongen weer te vertrekken. De laatste abt, Petrus Joseph Chaineux, vertrok in 1804. De bouwvallen van het kasteel van Valkenburg, in 1672 door troepen van stadhouder Willem III verwoest, kwamen op gezag van het Franse bestuur op 5 augustus 1798 onder de hamer. Eigenaar werd Henri Bleron uit Maastricht. Hij betaalde 5000 Franse franken - ofschoon de schatting slechts 600 bedroeg - en | |
[pagina 80]
| |
verkocht het geheel aan Maximiliaan de Hoen, bewoner van Kasteel Schaloen in Oud-Valkenburg. Niets en niemand bleef gespaard in Limburg. De Franse troepen bezetten in oktober 1794 de rijksabdij in Thorn; het voorname adellijke vrouwenstift werd opgeheven. In Maastricht was de situatie niet minder tragisch. De Sint-Servaaskerk werd in de jaren 1792 tot 1797 gebruikt als graanopslagplaats en daarna als fouragemagazijn. In februari 1797 maakte men een aanvang met de verkoop van de bezittingen van het kapittel van Sint-Servaas. Bij de kopers waren vader en zoon Bleron die ook bij de koop in Valkenburg aanwezig waren. Habets schrijft over deze aankopen door burgers: ‘Deze onverwachte veilingen bragten eene groote verandering in het sociaal leven te weeg. De verbeurtverklaringen die menig oud geslacht troffen en de oneindig talrijke bezittingen der kloosters en der kerken, verrijkten menigeen zeer gemakkelijk en verplaatsten al spoedig de magt die rijkdom geeft’.Ga naar eind7 De burger zag hoe er een nieuwe bezittende klasse ontstond - ‘les nouveaux riches’, de nieuwe rijken. Door hun grootgrondbezit en door hun groot kapitaal gingen ze de nieuwe maatschappelijke toplaag vormen die op haar uitgestrekte bezittingen kon leven in de stijl van de grandseigneurs van weleer. Zonder heerlijke rechten, maar rijk en machtig. Niet meer de mensen van adel hadden de macht in handen, maar de rijken.Ga naar eind8 | |
Een ondernemend tweetalTwee ondernemende mannen speelden een dominerende rol in zowel de vele overdrachten van goederen in de regio als in de opbouw van een nieuwe communiteit in Houthem. Het waren Mathias Sleypen, geboren in 1729 in Amby, en de 17 jaar jongere, in 1746 in Raer onder Meerssen geboren Johannes Schoenmaeckers. Mathias Sleypen, gehuwd met Maria Sophia Banens, kwam in 1773 in bezit van het Sibber Huis. Hij was een bemiddeld man, wijnhandelaar te Maastricht en bewoner van de Withuishof te Amby. Bij akte van 22 juni 1797 kocht hij - zie boven - het voormalige Norbertinessenklooster te Houthem. Een jaar later, op 7 mei 1798, overleed hij te Amby.Ga naar eind9 Johannes Schoenmaeckers was gezworen landmeter, schout en secretaris der vrije rijksheerlijkheid Berg en Terblijt, secretaris der heerlijkheid Strucht en rentmeester van het klooster Sint Gerlach. Hij was gehuwd met Anna Elisabeth Pluymakers en overleed, 64 jaar oud, te Houthem op 18 februari 1811 (afb. 70).Ga naar eind10
70 Grafsteen van de rentmeester Jean Schoenmaeckers, staande tegen de kerkmuur in Houthem-St. Gerlach. Opname 1996.
Johannes (Jean) Schoenmaeckers kwam in bezit (‘voor de religieuzen’) van ondermeer de volgende goederen uit het voormalige kloosterbezit: de hof van Raer, pachthoeve De Heek, Hoeve Printhagen in Beek, de Tiendhof in Oirsbeek, de Walemerhof te Schin op Geul en een aantal landerijen. Uit de akten blijkt dat het merendeel van de goederen van de zusters van Houthem werd teruggekocht door Jos Cousturier en Johannes Schoenmaeckers. Misschien is laatstgenoemde in 1794 of 1795 in de voormalige proosdij gaan wonen. Toen de Fransen in het jaar 1800 een aanzienlijk burger zochten voor de post van maire van Houthem, kreeg zijn zoon Martin Jacob deze functie, maar Jean volgde hem reeds een jaar later op. Mathias Sleypen en Jean Schoenmaeckers geraakten in de jaren negentig door familiebanden met elkaar verbonden en zouden een soort ‘imperium’ stichten dat zijn weerga in Zuid-Limburg niet kende. In 1792 trouwde Maria Anna Sibylle Sleypen met Martin Jacob Schoenmaeckers en in 1795 trad Anna Philippina Sleypen in het huwelijk met Johan Balthasar Schoenmaeckers, twee dochters van Mathias Sleypen met twee zoons van Jean Schoenmaeckers. Geld en goederen vloeiden samen in één familie. | |
Het echtpaar SchoenmaeckersNa de dood van Mathias Sleypen in 1798 ging het voormalige klooster van Houthem over op zijn dochter Sibylle en schoonzoon Martin Jacob Schoenmaeckers, in Amby gedoopt op 4 juni 1768. Het echtpaar ging in de woning van de proost wonen en zorgde ervoor dat het complex aan een nieuw hoofdstuk in zijn geschiedenis kon beginnen. Martin Jacob en Sibylle gingen betrekkelijk rationeel om met het geheel. De stiftsgebouwen werden pachthoeve. Het kerkgebouw werd een paar jaar later afgestoten. Rond het jaar 1800 stortte een gedeelte van het gewelf in het kerkgebouw in. Dat was niet zozeer het gevolg van | |
[pagina 81]
| |
71 Akte ondertekend door Napoleon Bonaparte waarin de schenking door M.J. Schoenmaeckers van de voormalige kloosterkerk van Sint-Gerlach aan de burgerlijke gemeente wordt goedgekeurd. Collectie C. Oostwegel, Houthem, afkomstig uit de nalatenschap van H.J.J. Philippens.
de ziekenhuisperiode en het gebruik als magazijn dan wel van de te grote spatkrachten van de kerkkap op het muurwerk. Onder Frans bestuur was notaris Martin Jacob Schoenmaeckers lid der centrale Administratie van het Kanton Meerssen en later lid van Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg. Hij was ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. De staatsgreep van Napoleon in 1799 en het Concordaat van 1801 brachten vrijheid van godsdienst, openstelling van kerkgebouwen en een nieuwe indeling van bisdommen, maar niet de door de zusters van Houthem gehoopte teruggave van de bezittingen. Alle goederen werden tot blijvend bezit verklaard van degene die ze op dat moment in eigendom had. De zusters zagen alle hoop op een eventuele terugkeer naar Houthem in rook opgaan, droegen hun goederen over aan Martin Jacob Schoenmaeckers en namen genoegen met een lijfrente van 2000 franken per persoon. De akte kwam tot stand in 1803. In datzelfde jaar bleek de populariteit van Napoleon ook in Limburg. Bij zijn bezoek aan deze gewesten werd de eerste consul van de Franse Republiek door de bevolking van Maastricht met gejuich ontvangen en het jaar daarop hervatte men onder klokgelui de erediensten in de Sint-Servaas in Maastricht. Het herstel van de vrijheid van godsdienst had van Napoleon een volksheld gemaakt. Alle leed van (bijvoorbeeld) de zusters van Houthem ten spijt. In 1808 ondertekende Napoleon in zijn legerkamp in Bayonne de akte waarin het echtpaar Schoenmaeckers verlof werd verleend om de voormalige kloosterkerk in Houthem te schenken aan de gemeente (afb. 71). De schenking vond plaats op 30 augustus. Het kerkgebouw zou uitsluitend bestemd mogen worden voor de katholieke eredienst. Ook het kerkhof, de voormalige begraafplaats van de zusters voor de ingang werd erbij gevoegd. In 1809 is men begonnen met het daar begraven van overleden parochianen. Misschien wilde Martin Jacob zijn blazoen een beetje oppoetsen door deze schenking, want zich verrijken door de aankoop van kerkelijke goederen was uiteraard geen heldendaad. Mogelijk is ook dat de grootgrondbezitter met het gebouw gewoon geen weg wist. Nog datzelfde jaar kocht Schoenmaeckers van vijftien nog in Roermond levende kloosterlingen de preekstoel, het orgel en een | |
[pagina 82]
| |
72 Grafsteen van Martin Jacob Schoenmaeckers (1768-1851), staande tegen de kerkmuur in Houthem-St. Gerlach. Opname 1996.
aantal ornamenten die vroeger in de kloosterkerk hadden gestaan. Zij werden in het kerkgebouw herplaatst.Ga naar eind11 Het ernstig beschadigde gewelf van de kerk werd in de jaren 1808 en 1809 hersteld en bijgeschilderd door een zekere Hermans. Aan de zuidzijde van het kerkgebouw vóór het oksaal hing men tegen het frescoschilderwerk een schilderij op doek van de Heilige Martinus, dat afkomstig was uit de voormalige parochiekerk, gelegen te Vroenhof. Ook de toren werd hersteld. Bij gelegenheid van de schenking en ingebruikname plaatste men in de kerk het volgende chronogram: AeDes GerLaCI Versa In paroCHIaLeM (1808).Ga naar eind12 Aanvankelijk had de pastoor ten oosten van het kerkgebouw gewoond, later kreeg hij een ruim huis naast de kerk. Burgemeester Jean Schoenmaeckers gaf namelijk in 1810 aan pastoor Hermans verlof om het noordelijk deel van de stiftvleugel, dat tegen de westmuur van de kerk aansloot als pastorie te betrekken. In 1808 werd ook de bereikbaarheid van het kerkgebouw aanzienlijk verbeterd door de verbreding en verharding van de grindweg die van Meerssen naar Valkenburg leidde. Martin Jacob Schoenmaeckers liet de gehele ommuring rond het kloosterterrein afbreken; slechts een gedeelte langs de Onderstestraat bleef staan. Daar was al in de hospitaalperiode een nieuwe ingang gemaakt, waarvan de later in de stiftvleugel ondergebrachte boerderij profijt had. De grote schuur werd gebouwd in 1831, andere stallen en schuren van de pachthoeve in 1834.Ga naar eind13 Martin Jacob Schoenmaeckers overleed op 22 oktober 1839. Zijn grafsteen is te zien op het kerkhof bij de Gerlachuskerk (afb. 72). Zijn vrouw Maria Anna Sibylle stierf in 1851.Ga naar eind14 | |
De familie CorneliNa het overlijden van notaris Martin Jacob Schoenmaeckers kwam het complex in handen van hun oudste dochter, Anna Elisabeth (Betsy) Walburga, geboren in 1793 en in 1829 gehuwd met Antoine Joseph François Corneli, zoon van Jan Hendrik Corneli, drossaard van Wijlre. Het echtpaar had twee zonen: François, geboren in 1830 en Joseph, die vier jaar jonger was. Meteen na erving zorgde het tweetal voor restauratie van het interieur van het proostenhuis, dat voortaan ‘het kasteel’ ging heten. De tuinen en het park kregen een opknapbeurt. Bovendien werd een nieuwe kerkweg aangelegd omdat de oude bij het park werd getrokken. Een aantal oude huisjes werd daarvoor gesloopt. Aan de nieuwe kerkweg bouwden Antoine Corneli en Walburga Schoenmaeckers een kapelanie en een huis dat als gemeentehuis ging dienen en op de eerste verdieping een schoollokaal bevatte. Bovendien liet het paar in 1855 een woning bouwen aan de weg naar Meerssen, waarin een herberg werd gevestigd, het latere Hotel Geuldal, thans van de aannemer Coppes. In 1857 werden de eerstgenoemde woning en de kapelanie aan de gemeente overgedragen. Men kan zeggen dat Antoine Corneli het aanzien van de omgeving van het complex Sint-Gerlach in de jaren vijftig van de negentiende eeuw heeft bepaald en wel voor lange tijd. De voornaamste relikwieën van het voormalige Gerlachusklooster bevonden zich tot 1841 nog steeds in de kerk van het Kartuizerklooster in Roermond. In dat jaar kreeg het de bestemming van klein-seminarie en daarom werden de relieken toen teruggebracht naar Houthem-St. Gerlach. Duizenden mensen waren op 30 augustus 1841 in Houthem samengestroomd om de triomfantelijke intocht gade te slaan. Meer dan vijfduizend personen namen deel aan de processie die de relikwieën van de kantonnale kerk van Meerssen naar Houthem bracht. Pastoor Eijcken zelf droeg de buste van Gerlach. De harmonie begeleidde de hoogmis die na aankomst in Houthem werd opgedragen.Ga naar eind15 De reliekschrijn van Sint-Gerlach die in 1841 weer in het midden van de kerk was geplaatst, werd in 1868 bij gelegenheid van een plechtige reliekentoning opnieuw geopend en in de toen opgemaakte inventarislijst kan men lezen dat er zich ondermeer een aantal beenderen van de Houthemse heilige in bevond, zijn tuniek en singel, een aantal relieken van andere heiligen en een drietal kruisjes van bedevaartgangers. De relikwieën werden onder grote belangstelling tentoongesteld en daarna plaatste men de kist onder de tombe van een nieuw altaar, achter in het kerkgebouw.Ga naar eind16 Walburga Corneli-Schoenmaeckers die in 1866 overleed, had al haar goederen in Houthem bestemd voor haar beide zonen François en Joseph. Hun vader Antoine stierf in 1872 in Rimburg en werd daar ook begraven (afb. 73). | |
[pagina 83]
| |
73 Grafsteen van Anna Elisabeth Walburga Corneli-Schoenmaeckers († 1866), staande tegen de kerkmuur in Houthem-St. Gerlach. Opname 1996.
De oudste zoon François was in 1856 burgemeester van Houthem geworden en volgde zijn vader op als bewoner van het kasteel. Een jaar later huwde hij in de kerk Saint-Jean in Luik met Elise Marie Antoinette Raikem. Het echtpaar kreeg een zoon Albert. François' broer Joseph trouwde met Anna barones van Heemstra. Hij overleed in 1887, zijn weduwe een jaar later en beiden werden bijgezet in Houthem. In de jaren zeventig werden er in en rond de kerk nogal wat activiteiten ontplooid. In 1872 en 1873 werd het interieur van het kerkgebouw in zijn geheel overgeschilderd door J. Stroucken en J. van den Dijck. Dat werk werd bekostigd door de Maastrichtse industrieel Petrus Regout (1801-1878) die op latere leeftijd diverse, voornamelijk Maastrichtse kerken liet profiteren van zijn ruime schenkingen. Jos Habets is over deze verfwerkzaamheden nogal verbolgen. ‘De gehele fresken werden nu in eens door werklieden overschilderd die de kunst uitmuntend verstonden om dat wat nog goed was, door kladwerk te vervangen’.Ga naar eind17 In 1874 was het huis dat de parochie in dat jaar van de gemeente in huur had als pastorie, zo in verval geraakt, dat de parochie besloot om zelf een pastorie te bouwen aan de Onderstestraat (het huidige pand nr. 18). Het huis kostte zevenduizend gulden en kwam gereed in 1875. Het chronogram boven de deur luidt als volgt: ‘FabrICa DIVI GerLaCI Me ConstrUXIt’: ‘De kerkfabriek van Gerlachus heeft mij gebouwd’.Ga naar eind18 In hetzelfde jaar werd het deel van het klooster dat in gebruik was geweest als pastorie, afgebroken en werd ook het Gerlachusbeeld in de westwand van het kerkgebouw geplaatst. Albert, enige zoon van François Corneli en Elise Raikem, stierf in 1877 in de Franse badplaats Menton op 19-jarige leeftijd ten gevolge van een borstkwaal. Hij werd bijgezet in de wellicht dat jaar tegen de noordgevel van de kerk gebouwde grafkelder, waarin ook later zijn ouders zijn bijgezet. Hoe de kerk er in 1883 uitzag, is te lezen in een beschrijving van dominee J. Craandijk, die tijdens zijn ‘Wandelingen door Nederland’ in Houthem terecht kwam. De Gerlachuskerk was voor hem een ‘vrij nieuw gebouw’. ‘Uitwendig is de kerk van Houthem door haar bouwstijl niet opmerkelijk’, was hij van mening. Maar ‘hare roode muren, met witte pilasters afgezet, vormen een goed geheel met het vriendelijk en bloeijend landschap, in welks midden haar koepeltorentje oprijst’. In 1897 werd een drietal frescoschilderingen in de kerk vervangen door nieuwe olieverfschilderingen van de hand van Herman Bröcker. Burgemeester François Corneli behoorde in 1892 tot het kleine groepje muziekliefhebbers in Houthem dat ervoor zorgde dat de zangvereniging Orphée, opgericht in 1864 maar in de jaren tachtig een sluimerend bestaan leidend, weer tot bloei kwam. Corneli was tot zijn dood voorzitter. Bij zijn overlijden in 1903 kwam het landgoed in handen van zijn weduwe Elise Raikem die in 1904 naar Luik vertrok waar zij in 1909 overleed. In 1903 schonk de burgerijke gemeente Houthem, die sedert 1808 nog steeds eigenaresse van het gebouw was, de parochiekerk aan de parochie.Ga naar eind19 | |
De familie De Selys de FansonDe dood van Elise Corneli-Raikem betekende het einde van het tijdperk Corneli in Houthem. Joseph noch François Corneli hadden een directe erfgenaam en het landgoed kwam in bezit van hun nicht Maria Georgine Elisabeth Corneli, geboren in 1840 en weduwe van de in 1887 in Singapore overleden Robert baron de Selys de Fanson. Hun zoon Robert, geboren op 31 maart 1861 op kasteel Erenstein te Kerkrade werd in 1909 eigenaar van Sint-Gerlach (afb. 74). Zijn moeder kocht een woning in Broekhem en overleed hoogbejaard in 1932. Robert baron de Selys de Fanson, president van het Hoog Gerechtshof te Luik en gehuwd met Louise Eugénie Ernestine de Woot de Trixhe, verhuisde in 1910, een jaar na de overdracht, naar Houthem. In de jaren tussen 1909 en 1913 werd het ouderwetse ‘kasteelgebouw’ aangepast aan de eisen van de moderne tijd. Er kwamen nieuwe ramen en bovendien werd een uitbouw gemaakt op de plek waar het oostelijk gedeelte van de zuidvleugel had gestaan. Ook de wijnkelder onder de vestibule stamt uit die jaren. De betimmering en de spiegel in de zogenoemde ‘groene kamer’ dateren van hun gouden huwelijksfeest in het jaar 1932. Barones Louise Eugénie zou in 1934 overlijden, baron Robert in 1946.Ga naar eind20 Uit het huwelijk De Selys de Fanson-De Woot de Trixhe werden twee zonen geboren: Michel (1883-1961) en Florent (1884-1941) (afb. 74). Michel die ongehuwd | |
[pagina 84]
| |
74 Portretten van Robert de Selys de Fanson (1861-1946) en zijn beide zonen Michel (1883-1961) en Florent (1884-1941). Michel (rechts), tweevoudig ingenieur, bleef ongehuwd en woonde permanent op het château Sint-Gerlach. Florent (midden) was in Belgische diplomatieke dienst en onder meer geaccrediteerd in Riga, Warschau en Stockholm. Opname 1996.
bleef, leidde een teruggetrokken leven. Toen hij op zevenenzeventigjarige leeftijd overleed, werd hij niet in het familiegraf bijgezet, maar ter aarde besteld op het kerkhof, waar een simpel kruis zijn graf markeert (afb. 75). Florent trouwde met de Française Madeleine baronesse Leboeuf de Montgermont, geboren in 1893. Hij zou de bewoner van het landgoed worden. Na zijn dood als gezant in Stockholm in 1941 werd hij bijgezet in de familiekelder in Houthem. Madeleine overleefde haar man geruime tijd. In 1977 stierf zij te Brussel op de leeftijd van 83 jaar. Ze werd bijgezet in de grafkelder van het kasteel Fanson in Xhoris, het stamslot van het geslacht De Selys, dat is gelegen vlakbij het Ardennenstadje Aywaille. Het huwelijk van Florent Selys de Fanson en Madeleine Leboeuf de Montgermont werd gezegend met vier kinderen. Florent bekleedde verschillende gezantschappen, zodat de kinderen ver van Houthem het levenslicht zagen. De oudste dochter Ghislaine, geboren in 1919 in Stockholm, overleed betrekkelijk jong in 1943. Het tweede kind Robert, ook daar geboren in 1921, werd slechts twee maanden oud. Op 8 november 1925 werd in Warschau weer een zoon geboren, die eveneens de naam van Robert kreeg. Daarna volgde dochter Thérèse die op 2 augustus 1928 in
75 Grafkruis ter nagedachtenis van Michel baron de Selys de Fanson (1883-1961) op het kerkhof van Houthem-St. Gerlach, links van het toegangspad. Opname 1996.
Riga ter wereld kwam. De situatie tijdens de Tweede Wereldoorlog was waarschijnlijk niet in alle opzichten rooskleurig. De oude baron Robert en zijn zoon Michel bleven op het kasteel wonen. Hoogstwaarschijnlijk verslechterde de financiële situatie van de beide baronnen toen drastisch. Financieel geldverkeer werd door de Duitsers onmogelijk gemaakt. Enerzijds deed het gerucht de ronde dat Michel een rolletje speelde in het verzet, anderzijds vertelde men ook wel over zijn sympathieën voor de bezetter. Bij de bevrijding van Zuid-Limburg in september 1944 denderden Amerikaanse tanks het kerkhof op. Het landgoed had gelukkig de oorlog goed doorstaan. Nadat baron Robert in 1946 was overleden, nam het aantal personeelsleden af. Ook het gebouw begon gebreken te vertonen. Het was de vraag of de ongehuwde baron Michel dit alles in stand zou kunnen houden. Toen hij in 1961 overleed, volgde zijn jonge neef Robert hem op als eigenaar van het landgoed (afb. 76). Het vruchtgebruik bleef in handen van zijn moeder, Florents weduwe, baronesse Madeleine Leboeuf de Montgermont. De verhouding tussen Robert en zijn zus Thérèse was bepaald niet vriendschappelijk te noemen. Baron Robert zou als de laatste bewoner van Sint-Gerlach voor de geschiedenis van het landgoed de meest importante figuur worden. Na de dood van baronesse Madeleine in 1977 zou Robert overigens niet lang meer van zijn landgoed genieten. Na een kortstondige ziekte blies hij, 53 jaar oud, op 23 juli 1979 te Ukkel zijn laatste adem uit. Hij werd ter aarde besteld in Xhoris. In Houthem houdt een straatnaam de herinnering levend aan de familie De Selys. | |
Een testament met gevolgenTwee weken voor zijn overlijden schreef baron Robert zijn uiterste wilsbeschikking. Bij opening op 21 september 1979 bleek de kerk Notre Dame de Dieupart in | |
[pagina 85]
| |
76 Robert baron de Selys de Fanson (1925-1979) de laatste baron die het landgoed Sint-Gerlach in eigendom had en het bij testament legateerde aan het R.K. kerkbestuur van de parochie van Sint-Gerlachus te Houthem.
Aywaille de enige erfgename met de verplichting een aantal legaten uit te keren. Baron Robert legateerde aan de parochie van Aywaille al zijn bezittingen in Houthem gelegen ten noorden van de Provinciale Weg van Meerssen naar Valkenburg. Aan de parochie Houthem-Sint Gerlach schonk hij zijn bezit ten zuiden van de Provinciale Weg, zowel gronden als gebouwen, onder de verplichting Heilige Missen te doen lezen voor zijn zielerust en die van zijn familie. Het kerkbestuur aanvaardde het haar toegewezen deel van de erfenis op 27 september 1979.Ga naar eind21 Dit enorme legaat betekende voor het kerkbestuur van Houthem het begin van een complexe juridische en administratieve procedure om de erfenis daadwerkelijk en tegen zo laag mogelijke kosten in bezit te krijgen. De Belgische staat berekende zeventig procent successierechten. De parochie zag zich genoodzaakt een lening aan te gaan. De baron was zeker niet overmatig rijk geweest. Bovendien was vóór de dood van baron Robert het verval van het landgoed niet meer te stuiten. Spoedig zou blijken dat het parochiebestuur tegen deze omvangrijke erfenis niet was opgewassen. In feite nam de parochie een schuldenlast op de schouders. | |
Een stoet plannenAl in januari 1980 benaderde Van Alphen Vastgoed het kerkbestuur met het aanbod om op de terreinen van het landgoed een golfbaan te ontwikkelen. Het zou niet het enige voorstel blijven. Gegadigden met plannen - soms doordacht, soms niet - verschenen met de regelmaat van de klok. Het meest spraakmakend was het in 1984 door de Valkenburgse horeca-groothandelaar Van Renes samen met de Valkenburgse burgemeester Paul Gilissen gelanceerde plan om op het terrein een golfbaan aan te leggen. De restauratie van de gebouwen zou gerealiseerd worden uit de opbrengsten van het golfproject. Voordat Houthem in twee kampen van voor- en tegenstanders dreigde uiteen te splijten, ketste het plan af op problemen met de pachter van de gronden. Een aantal bestemmingsplannen kwam in de belangstelling en raakte vervolgens in de vergetelheid. Naast een golfbaan kwam een drafrenbaan voor paarden in zicht. Een schoonheidsinstituut legde vergaande plannen op tafel. Een bejaardenhuis deed hetzelfde. Er zou een instituut voor fysiotherapie worden ondergebracht, ook een museum leek niet onmogelijk. Zelfs een religieuze orde toonde vergaande belangstelling. Een notoir bedrieger diende zich aan en viel na korte tijd door de mand. De in het voorjaar van 1985 benoemde pastoor J. Keulers deed, in samenwerking met het kerkbestuur en een parochiële werkgroep, het enige wat zinvol leek voor een vraagstuk waarvan de oplossing de kracht van het dorp - zeker in financiële zin - te boven ging: een beroep doen op externe expertise. In 1986 startte Coumans Bureau voor Planontwikkeling en Project-management een vooronderzoek naar de mogelijkheden. De nieuwe bestemming zou niet strijdig mogen zijn met het culturele en religieuze karakter van het landgoed. De terreinen en de omgeving moesten zoveel mogelijk ten dienste komen van de gemeenschap. | |
‘Behoud Sint Gerlach’De Stichting Behoud Sint Gerlach nam in 1988 de werkzaamheden van de werkgroep over. Deze stichting kwam in 1990 tot een overeenkomst met Camille Oostwegel, Houthemenaar en eigenaar van de holding ‘Camille Oostwegel ChâteauHotels & Restaurants’, die zijn schouders onder het project van de eeuw in Houthem zou gaan zetten. Als restaurateur van de waterburcht Erenstein in Kerkrade en Château Neercanne bij Maastricht en bovendien als zoon van Houthem, was hij de man die als het ware voorbestemd leek voor deze herschepping van Sint-Gerlach. Als kwajongen had hij rond Sint-Gerlach en op de hooizolder van de pachthof gespeeld en toen al droomde hij dat hij er ooit kasteelheer zou worden.Ga naar eind22 | |
GerlachusjaarIn de zomer van 1990 vierde Houthem het feit dat Gerlach 825 jaar geleden was overleden. In 1965 was geen gelegenheid geweest voor de viering van het achtste eeuwfeest van zijn sterfdag. Het kerkgebouw was toen danig overhoop gehaald in verband met een langdurige restauratie. En zo kon het gebeuren dat men de 825-ste sterfdag van de ‘Heilige van het Geuldal’ vierde. Op 4 januari, op de vooravond van zijn feestdag, vond tijdens een sobere plechtigheid de opening plaats van de | |
[pagina 86]
| |
Familierelaties en bezitslijn van het klooster na de confiscatie in 1797 | |
[pagina 87]
| |
77 De heer en mevrouw Oostwegel-van Uden tijdens de uitreiking van het Diplôme van Europa Nostra door prins Hendrik van Denemarken te Parijs op 28 januari 1999.
reliekschrijn van de kluizenaar. Eerder was hij geopend bij de terugkeer van de relieken uit Roermond in 1841 en later nog eens in 1869, in 1929 en in 1958. Als hoogtepunt van de viering van het Gerlachusjaar 1990 trok op Tweede Pinksterdag een ommegang door de straten van Houthem. Een zevental door groepen uitgebeelde taferelen uit het leven van de heilige, gevolgd door het zilveren borstbeeld en de reliekschrijn werden gadegeslagen door duizenden belangstellende gelovigen. Behalve het Gerlachusjaar vierde Houthem de zekerheid, dat het monumentale landgoed was gered en een glorieuze toekomst tegemoet ging. | |
Een droom kwam uitDankzij de overeenkomst met Camille Oostwegel bereikte het jarenlang slepende verhaal van pogingen en plannen, van mislukkingen en successen, van teleurstellingen en triomfen, na vijftien jaar zijn glorieuze hoogtepunt (afb. 77). Aan de wensen van het kerkbestuur werd voldaan. Voor het totale complex werd een bestemming gevonden. Plotseling pasten alle stukjes van de legpuzzel in elkaar. Zij bestonden uit een restaurant, een hotel en een aantal hotelappartementen, te vestigen in het château en de kloostervleugel, de hoeve en de pachthof. Voor het kerkelijke gebruik een nieuwe pastorie, een aparte Gerlachuskapel en een katecheseruimte, een schatkamer en een processiegang. Twee investeerders, ‘Camille Oostwegel ChâteauHotels & -Restaurants’ en de projectontwikkellingsmaatschappij ‘De Vechtse Slag’ uit Dalfsen onder de directie van de heer Maarten Cuppen zorgden - gesteund door een aanzienlijke stroom subsidiegelden - voor een sluitende begroting. Wat velen al die jaren voor onmogelijk hadden gehouden, werd werkelijkheid. Nadien verliep alles in een onwaarschijnlijk tempo. De finale overeenkomst tussen de diverse partijen - het kerkbestuur, de Stichting Behoud Sint Gerlach, het Bisdom Roermond, de Vechtse Slag en Camille Oostwegel- vond plaats in juni van het jaar 1994. De Stichting Behoud Sint Gerlach kon terugtreden. Op 12 januari 1995 legde B.J.M. baron van Voorst tot Voorst, Commissaris der Koningin in Limburg, de eerste steen, wat de start betekende van de gigantische restauratie van het oude landgoed. Ze stond onder leiding van architect ir. P.A.M. Mertens die al in de jaren zestig en zeventig betrokken was bij de restauratiewerkzaamheden van de Gerlachuskerk. Hoofdaannemer was Van de Ven uit Veghel. | |
Bodemonderzoek en restauratieDe gigantische verbouwingen en restauraties van het Gerlachus-complex in de jaren negentig hebben een niet aflatende stroom onderzoeksactiviteiten in gang gezet. Nadat de Technische Universiteit Delft van de opdrachtgevers tot de restauratie in 1993 reeds de gelegenheid had gekregen om bouwhistorisch onderzoek te verrichten, ging er ook een archeologische campagne van start. Ze worden uitvoerig in diverse hoofdstukken beschreven. Professionele medewerkers van de Technische Universiteit in Delft en van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg werkten hier samen met een aantal zeer enthousiaste leden van de Archeologische Werkgroep Valkenburg en de Heemkundevereniging Houthem.Ga naar eind23 Tegelijkertijd kwam het natuurgebied rondom het landgoed als natuurproject ‘Ingendael’ tot ontwikkeling. Het voornemen van de overheid om in het kader van het plan Ruimtelijke Ordening Mergelland het gehele Geuldal tussen Valkenburg en Meerssen om te vormen tot een natuurgebied, zorgde voor een perfecte aanvulling van wat Sint-Gerlach te bieden had. In de zomer van 1996 bereikten de bouwers het hoogste punt en de eerste ingebruikname van het complex vond betrekkelijk geruisloos plaats op 1 maart 1997, in afwachting van de officiële opening. Die werd een half jaar later verricht op 15 september. Het betekende het begin van een nieuwe fase in de eeuwenoude historie van het landgoed Sint-Gerlach. De vervulling van een droom, niet alleen van Camille Oostwegel maar die van geheel Houthem. |
|