Landgoed Sint-Gerlach. Kruispunt van culturen in het Land van Valkenburg
(1999)–A.G. Schulte– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het adellijk kloosterIn de eerste jaren van de 18de eeuw werd een begin gemaakt met de bouw van een geheel nieuw klooster. Dat is de verdienste van Franciscus van Cauwenberg, die van 1704 tot 1718 als proost het klooster economisch bestuurde tijdens het prioraat van Sophia van Richelt. Hij moet vrijwel meteen na zijn benoeming aan de slag zijn gegaan. Tijdens zijn bestuur is het oude klooster helemaal vervangen met uitzondering van de kloosterkapel. Bij het bouwhistorisch onderzoek van het gebouwencomplex is van de voorganger van dit 18de-eeuwse klooster naar verhouding betrekkelijk weinig aan het licht gekomen. Voor een compleet beeld blijken de gegevens te fragmentarisch zoals uit de beschrijving van het bodemonderzoek duidelijk naar voren komt. De oude kloostergebouwen zijn kennelijk vrij grondig opgeruimd. Wanneer men bedenkt dat het oude klooster niet volledig in steen was opgetrokken, maar voor een belangrijk deel in vakwerk was gebouwd tegen een stenen muur, waarvan de middenmuur die in de kelder van het proostenhuis is aangetroffen nog een restant is, dan is de bouwcampagne van oud naar nieuw ook heel goed te verklaren.
Rond 1700 stond ten zuiden van de kerk ter plaatse van de proostvleugel - het latere château - de nog volop in gebruik zijnde oude vleugel, deels in vakwerk en deels in steen, zoals blijkt uit het nog in de kelders van het zuidpaviljoen zichtbare muurwerk. De aanwezigheid van vakwerk is op zichzelf niets uitzonderlijks, want bij veel meer kloosters was vakwerk voor 1700 nog heel gewoon. Voorbeelden hiervan trof men zowel op het platteland als in de steden aan. In Maastricht kwam aan de Statenstraat (9-11/11a) in 1988 houtbouw voor de dag, die onderdeel had uitgemaakt van het voormalige Wittevrouwenklooster, maar moest verdwijnen voor de bouw van het muziektheater aan het Vrijthof.Ga naar eind1 Een prachtig nog bestaand voorbeeld is te vinden in het Belgische Kuringen, waar nog een claustrale vleugel van het voormalige Cisterciënserinnenklooster Herkenrode als opslagruimte wordt gebruikt (afb. 44). Het betreft het oostelijke kloosterpand met het verblijf van de zusters, dat is opgesplitst in individuele cellen met achterbouw en tuintjes.Ga naar eind2 In Houthem vormen de zuidmuur van de kerk en de noord-zuid lopende fundering waarop de oude middenmuur in het proostenhuis staat, de oudste
44 Kloostervleugel in vakwerk van het voormalige klooster Herkenrode in Kuringen (B). Opname 1999.
assen die bepalend waren voor de nieuwbouw van het 18de-eeuwse klooster. De bouw begon ter plaatse van de al in het begin van de 19de eeuw afgebroken zuidvleugel. Deze werd met de korte zijde tegen de bestaande kloostervleugel aangebouwd in baksteen en mergel. Met de wijzers van de klok mee is binnen minder dan vijftien jaar het klooster volledig vernieuwd. Respectievelijk verrezen rondom de ten zuiden van de kloosterkerk gelegen pandhof:
Toen proost Van Cauwenberg overleed in 1718 had hij toch nog zo'n vijf jaar in het zuidelijke gedeelte van de nieuwe proosdijvleugel kunnen wonen. Of hij ook al plannen maakte voor een nieuwe kerk is onbekend, maar zijn opvolger proost Franciscus van Pelt die al onder Van Cauwenberg kapelaan was van het klooster, was het grootste gedeelte van zijn termijn (1718-1728) daarmee bezig. Samen met de in 1721 aangetreden priorin Francisca Isabella van Raveschot van Capelle liet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
45 Gezicht op het Sint-Gerlachuscomplex in het midden van de 19de eeuw, penseeltekening in kleur door de amateur-tekenaar Ph.J.G. van Gulpen. Stadsarchief Maastricht.
hij de oude kloosterkerk vervangen door een nieuw godshuis. Daarin was dankzij een flinke koorpartij en een nachtkoor niet alleen meer ruimte voor de zusters zelf, maar ook de pelgrims die naar het graf van Gerlachus kwamen, gingen erop vooruit.Ga naar eind3 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Plan van het Adelyk Klooster St Gerlach’, een sleuteldocument uit 1781Hoe het klooster er in zijn nieuwe gedaante uitzag, is op te maken uit de plattegrond die de Maastrichtse architect Matthias Soiron in 1781 van het klooster en de andere gebouwen op het terrein binnen de enclavemuur maakte. Dankzij deze - gelukkig van een uitvoerige legenda voorziene - tekening is er zicht op de omvang en functie van de gebouwen en de tuinen (afb. 46-48). Dit kaartbeeld is het enige samenvattende document over het klooster op het toppunt van zijn bloei, maar tegelijkertijd op de valreep van een nieuwe fase in zijn geschiedenis. Om de latere ontwikkelingen en wijzigingen te kunnen volgen, is het nodig om het klooster van meer nabij onder de loep te nemen. Soirons plattegrond blijkt voldoende informatie te bevatten die is over te zetten op de huidige plattegrond van de kerk en de kloostervleugels. Ten behoeve van het bouwhistorisch onderzoek is hiervan dankbaar gebruik gemaakt. Zo is het mogelijk gebleken om uitgaande van het bestaande gebouwencomplex een zeer betrouwbare reconstructie te tekenen van de plattegrond (afb. 49), van de vier buitenaanzichten (afb. 50-53) en van drie van de vier pandhofgevels (afb. 54). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reconstructie van het kloosterMet behulp van deze plattegrond zijn ook de hierboven aangegeven vijf bouwfases van zuidvleugel tot kerkgebouw vrij exact te bepalen. Een rondgang door de verschillende vertrekken die om de kloostergang of het ‘pant’ (8) en de ‘panthof’ (9) zijn gelegen, levert gecombineerd met de geveltekeningen het volgende beeld op. De zuidvleugel (afb. 50) waarmee de bouw van het klooster vrij kort na 1701 startte, bestond uit een begane grond en een verdieping. De inpandige kloostergang - inclusief de hoektraveeën - was acht gewelfvakken lang. Op de verdieping lagen naar alle waarschijnlijkheid kamers aan weerszijden van een middengang. Beganegronds waren in de zuidvleugel een ‘eetplaats voor de Dommestyke’ (24), die ook de zorg voor de proost en de kapelaan hadden, de keuken met een deur naar buiten (25), de boddelarij (26) en de eetzaal of refter (27) voor de zusters | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
46 Plan van het ‘Adelijk Klooster St. Gerlach’ door Matthias Soiron. RAL, Maastricht.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
47 Luchtfoto van het voormalige kloosterterrein. Opname maart 1993, fotomontage.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
48 Plattegrondtekening van het klooster Sint-Gerlach uit 1781 naar opmeting van Matthias Soiron. RAL, Maastricht. Kopie van het origineel, schaal 1:circa 1500, door H. van der Wal.
‘Plan van het Adelijk klooster St. Gerlach’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ondergebracht. Deze vleugel was als enige in zijn geheel onderkelderd zoals uit het bodemonderzoek naar voren kwam. Na het gereedkomen van de zuidvleugel in 1706 werd een begin gemaakt met de haaks hierop aansluitende westvleugel, het woon- en werkdomein van de zusters, hier verder aangeduid als stiftvleugel (afb. 51). Deze vleugel werd op dezelfde wijze opgezet met inpandige kloostergang en slaapverdieping. Het westelijke gewelfvak van de zuidvleugel werd de zuidwesthoek van de in de richting van de kerk door te trekken kloostergang. Westelijk van de ingang lagen de diverse vertrekken, die allemaal dezelfde breedte hadden. De kamer op de zuidwesthoek liet men ten opzichte van de zuidvleugel wat verspringen, zodat daar een risaliet ontstond. Hoewel de fundering voor de hele stiftvleugel ineens is gelegd, is het opgaande werk in drie fases tot stand gekomen. Inwendig waren alleen de kamers op de zuidwesthoek onderkelderd. De indeling zag er volgens Soiron beganegronds als volgt uit. Gerekend vanaf de zuidwesthoek tot aan de ingangspartij: een kamer (28), vervolgens ‘een kleen kamerken’ (29), waarschijnlijk de vertrekken van de priorin. Dan volgde een ‘groote kamer’ (30), vervolgens de school (31) en de ‘Capittels kamer’ (10). Ten noorden hiervan lag de hoofdingang, bestaande uit een vestibule met trappenhuis die in het verlengde lag van de langs de kerk lopende kruisgang (9). Noordelijk van de vestibule lagen nog een ruime hoekkamer (11) en een iets smaller vertrek (12) tegen de westmuur van de kerk. Op de verdieping van de stiftvleugel bevonden zich de cellen voor de nonnen. Zij lagen in twee rijen, gescheiden door een over de hele lengte doorlopende gang. De gang werd verlicht door grote vensters op de verdieping in de smalle kopgevels van de stiftvleugel (afb. 50 en 52). In 1708 was deze vleugel in elk geval gereed en daarmee waren de kloosterzusters riant en stevig onder dak.Ga naar eind4 Had proost Frans van Cauwenberg goed voor het woongerief van de nonnen gezorgd, nu werd het de hoogste tijd om ook aan zichzelf en de kapelaan te denken. Aan het representatieve aspect diende de nodige aandacht te worden besteed. Met de bouw van de proostvleugel (afb. 53) die in 1713 gereed kwam, werd dat ruimschoots ingehaald. De onbekende bouwmeester ontwierp hiervoor een langgerekte eenbeukige woonvleugel met verdieping en vooruitspringende hoekpaviljoens. Het middengedeelte werd bekroond door een gebogen fronton en de zijpaviljoens door driehoekige timpanen. De achter de gevel gelegen vertrekken werden aan de pandhofzijde geruggesteund door de oostelijke arm van de kloostergang. Deze was hier in tegenstelling tot de twee kloostervleugels niet inpandig, maar sloot zonder verdieping aan tegen de noord-zuid muur die in de plaats kwam van de stenen wand van het laatmiddeleeuwse vakwerkklooster. De pronkfaçade omvat twaalf venstertraveeën. Er waren in de kloosterperiode twee ingangen direct naast de hoekpaviljoens. De noordelijke gaf toegang tot het gedeelte, waar twee zeer ruime spreekkamers (17 en 19) aan weerszijden van een smalle vestibule (18) waren gesitueerd. De zuidelijke deur kwam uit in de brede vestibule (21) van de proostenwoning. Het woongedeelte van de proost omvatte een grote zaal (20) in het terugliggende middengedeelte en diverse privévertrekken in het zuidpaviljoen, met name de eetkamer (22) en een kabinet (23). Op de verdieping zal de indeling grotendeels zijn herhaald. Vast staat in elk geval dat de slaapvertrekken, waaronder ook die voor de gasten, op de verdieping lagen. De façade is in een opzicht wel heel opmerkelijk. Door het even aantal vensters loopt de midden-as uit op een muurdam. Dat valt in eerste instantie niet zo op, omdat het gebogen middentimpaan waarop proost Van Cauwenberg zijn familiewapen liet afbeelden, zich breed maakt over vier vensters. Het even aantal nodigt uit tot allerlei speculaties over de ‘tweedeling’ van de verantwoordelijkheden tussen proost en priorin. Het ligt ons inziens meer voor de hand deze unieke symmetrie terug te voeren op de beschikbare gevelbreedte. De maat lag vast tussen twee vaste punten, respectievelijk door de buitenhoek van de zuidvleugel en de zuidmuur van het nog niet vernieuwde kerkgebouw. Wie goed kijkt ziet dat het noordpaviljoen bij de kerk er ook iets krapper bijstaat dan het zuidpaviljoen. Dankzij het risaliet aan de zuidkant was daar iets meer speling. Het dak van het proostenhuis was lager dan dat van de stiftvleugel en van de zuidvleugel, als gevolg van het feit dat de eenbeukige proostvleugel veel ondieper was dan de kloostervleugels met hun inpandige kloostergang. Als slot van de bouwcampagne is de noordelijke kruisgang gebouwd tegen de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
49 Plattegrond van het 18de-eeuwse kloostercomplex. Reconstructie op basis van maatvaste opmetingsresultaten uit circa 1995 en op de indeling van het kloostercomplex naar een globale plattegrond van architect Matthias Soiron uit 1781. De nog bestaande historische bouwsubstantie is in een dichte arcering aangegeven; de verdwenen delen zijn grover gearceerd. Tekening, schaal 1:400, door A. Warffemius, 1998.
zuidmuur, een verbindingsgang tussen de stiftvleugel en de proostvleugel. Omstreeks 1715 was daarmee het bouwproject van proost Van Cauwenberg voltooid. Het nieuwe klooster zal een sterk contrast hebben gevormd met de oude kerk. De herbouw daarvan was de verdienste van Franciscus van Pelt, die onder proost Van Cauwenberg als kapelaan aan het klooster verbonden was. In een periode van vijf jaar werd de oude kerk vervangen door het huidige gebouw. In 1725 hadden de leidekkers de kap gereed, een jaartal dat ze kunstig zichtbaar maakten in de dekking. De bouwgeschiedenis wordt in hoofdstuk 11 uitvoerig beschreven. Soiron tekende als bijzonderheid midden in de kerk (14) de plaats van ‘het graf van den H. Gerlacus’ (15) aan, en duidt verder de afgescheiden ruimte aan de westzijde onder het nachtkoor van de zusters aan als ‘den onder-Coor of bidplaats’ (13). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toelichting bij de reconstructietekeningen van de gevelsUitgangspunt voor de reconstructietekeningen is de plattegrond die tijdens het bouwhistorisch onderzoek werd vervaardigd. Hoewel er zowel uit- als inwendig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veel is gewijzigd, bleek het toch mogelijk de door Soiron getekende indeling grotendeels terug te vinden. Op de door A. Warffemius gemaakte reconstructie van de plattegrond (afb. 49) is in de arcering aangegeven wat er nog aan opgaand muurwerk uit de aanleg van 1700-1725 over is en wat is gereconstrueerd op basis van Soirons tekening en archeologisch bodemonderzoek. Het wegens de latere herindeling gesloopte muurwerk dat op Soirons plattegrond voorkomt, is aangevuld. De dichte arcering geeft de nog bestaande delen van het muurwerk aan en de grove arcering is reconstructie. Dankzij de reconstructietekening is het mogelijk om de verschillende ruimtes in maatzuivere verhoudingen te zien en te vergelijken met de huidige situatie. Ook van de gevels aan de veldzijden en aan de pandhof kon de kloosterfase worden getekend door het aanvullen en elimineren van wijzigingen en toevoegingen uit latere periodes. De gevolgde werkwijze en gemaakte keuzes vragen om enige toelichting.
Zuidgevel. De reconstructie van de buitengevel van de zuidvleugel is gebaseerd op de maat van het penant tussen de vensters aan de zuidzijde van het stiftgebouw, waarvan nog slechts een klein gedeelte (anderhalve venstertravee) over is (afb. 50). De maten zijn exact gelijk aan die van de westgevel van de stiftvleugel, wat overtuigend bleek bij het uitzetten op de zuidgevel. In de zuidgevel van de westvleugel kon het brede gangvenster gereconstrueerd worden. De afmeting hiervan kwam overeen met de bindroedenmaat van de kerkvensters. Dit brede venster bevond zich aan beide einden van de middengang op de verdieping van het stiftgebouw. In de zuidvleugel was maar één toegang, namelijk tot de keuken. De zuidgevel van het proostenhuis (rechts) vertoont grotere vensters met een rijkere omlijsting. Tussen de vensters ventilatiegaten, die verband hielden met de gemakken erachter. Vanaf de zolder van het proostenhuis was er een verbinding naar de zolder boven de zuidvleugel. Dat kon worden aangetoond aan het verloop van de afgezaagde kepers in de kap. Westgevel. De westgevel had in zijn oorspronkelijke staat twee lange reeksen van smalle kloostervensters (afb. 51). De hoofdtoegang tot het klooster bevond zich hier. De vensterreeksen zijn afgeleid van de aanwezige exemplaren en verder doorgezet in het noordelijke gedeelte dat in 1875 is afgebroken, maar in 1996 weer is herbouwd. Alle latere wijzigingen zijn weggelaten. Dakkapellen en schoorstenen waren hier niet te reconstrueren, omdat de aanwijzingen daarvoor ontbraken. Het noordelijk dakschild is afgeleid van de dakmoet tegen de westmuur van de kerk en komt precies overeen met de dakheling van het stift. Dit is ook het geval bij de gereconstrueerde zuidvleugel. Oostgevel. De voorgevel van het proostenhuis bezat een kleinere ruitverdeling in de vensters (afb. 53). Op de plaats van de later ingebroken deuren - de twee 19de-eeuwse terrasdeuren en de deur naast de kerk - zijn de oorspronkelijke vensters weer gereconstrueerd. De reconstructietekening vertoont dus alleen de twee oorspronkelijke deuren met bovenlicht. Omdat het proostenhuis lager was dan de beide stiftvleugels steken het oostelijk dakschild van de zuidvleugel en de nok van de westvleugel boven het proostenhuis uit. De aansluiting van het stiftdak tegen de kerkmuur staat niet op de tekening. Het was duidelijk een zelfstandig gebouw. De schoorstenen die op de tekening van J. van Dijk (afb. 64) staan afgebeeld, zijn weggelaten omdat er op de plattegrond van Soiron geen schouwen zijn aangegeven. De dakkapellen die zijn getekend komen ook bij Van Dijk voor en bevinden zich nog op dezelfde plek. De noordgevel. De noordgevels zijn weergegeven in de toestand van na 1727, toen de nieuwe kerk voltooid was (afb. 52). De noordgevel van de westelijke stiftvleugel kon gereconstrueerd worden op basis van opgegraven funderingen en bouwsporen tegen de westgevel van de kerk. Het grote venster ter verlichting van de doorlopende bovengang, dat ook op het processie-vaantje staat, correspondeert met het nog aanwezige oorspronkelijke gangvenster aan de zuidzijde. De plattegrond en opstand van de kerk zijn grotendeels gelijk aan de huidige vorm. De toegang bevindt zich op dezelfde plaats, met de deuromlijsting in de tweede travee van de noordgevel. Alle latere aanbouwsels zoals de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
50 Reconstructie van de zuidgevels van het kloostercomplex. In de thans grotendeels verdwenen zuidvleugel waren o.m. de refter, de keuken en de bottelarij ondergebracht. De naar voren uitspringende hoekpaviljoens behoren respectievelijk tot de stiftvleugel uit 1706 (links) en de proostvleugel uit 1713 (rechts). Tekening, schaal 1:400, door A. Warffemius, 1998.
51 De westgevel van de lange stiftvleugel met de zalen op de begane grond en de kloostercellen op de verdieping, gedeeltelijk doorgetrokken tot voor de westgevel van de kloosterkerk. Reconstructietekening, schaal 1:400, door A. Warffemius, 1998.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
52 De noordgevel van de kloosterkerk en de gereconstrueerde smalle kopgevel van de westelijke stiftvleugel. Reconstructietekening, schaal 1:400, door A. Warffemius, 1998.
53 De oostgevel van de proosdij met rechts daarvan de koorsluiting van de kloosterkerk. Reconstructietekening, schaal 1:400, door A. Warffemius, 1998.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
54 Drie van de vier gevels aan de pandhof, respectievelijk aan de west-, noord- en oostzijde. Tekening, gebaseerd op de plattegrond van Soiron en in het werk aangetroffen bouwsporen.
verwarmingsruimte, de grafkelder en de sacristie van later datum zijn weggelaten. Er is nog een groot verschil, de toren met een door een spitsje op tamboer bekroonde, gekoepelde achtkant. Deze vorm is ontleend aan een tekening van Matthias Soiron, opgenomen in een van zijn schetsboeken (afb. 213).Ga naar eind5
Pandhofgevels. Op basis van de tekening van Soiron en de opmetingstekeningen zijn ook drie van de vier gevels aan de pandhof gereconstrueerd. De stiftvleugel en de zuidvleugel hadden beiden een inpandige kloostergang met daarboven kleine kloostercellen, waarvan de smalle kloostervensters boven de rondbogige raam- en deuropeningen lagen die de kloostergang verlichtten. Met name de pandhofgevel van de westvleugel bevatte voldoende aanwijzingen - een ware lappendeken aan bouwsporen - om in combinatie met de plattegronden van begane grond en slaapverdieping tot een getrouwe weergave te komen. De reconstructie van de zuidelijke pandhofgevel is achterwege gebleven, omdat hiervan geen opgaand werk meer over was. Voor een betrouwbare reconstructie van de verdiepingloze verbindingsgang langs de zuidmuur van de kerk zijn voldoende aanwijzingen gevonden. Tegen de muur tekenden zich de muraalbogen af en ook over de elkaar opvolgende dakconstructies, waarvan de tweede fase is getekend, bestaan geen twijfels. De kloostergang tegen het proostenhuis had evenals de noordgang geen verdieping. De gang was slechts door vensters verlicht. Alleen de gangen in de kloostervleugels hadden doorgangen naar de pandhof. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De oude economiegebouwen, de pachthof en de tuinenTen zuiden van het onder de proosten Van Cauwenberg en Van Pelt volledig vernieuwde klooster stond een aantal bijgebouwen, die samen de oude economie vormden. Soiron heeft ze op een enkele ruimte na allemaal benoemd, zodat men een aardig beeld krijgt van de functies en de daar verrichte bedrijvigheid. De gebouwen stonden parallel aan elkaar op een door een muur en een deel van de watersingel of ‘viver’ afgesloten terrein. Er waren twee bakovens (32 en 33), waarvan er een buiten de afgesloten hof lag en tevens als washuis dienst deed. Waarschijnlijk werd het ovenvuur hier meteen benut voor het koken van water. Er waren twee koeienstallen (34 en 41) en twee paardenstallen (40 en 42) waarvan er een bestemd was voor reizigers. Voor de koetsen en wagens was er een remise (38). Een van de bedrijfsruimtes deed dienst als brouwerij en er was ook nog een aparte werkplaats en een ‘kamer voor de meijden’ (35 en 39). Het kloosterterrein was geheel ommuurd en door een muur in twee gescheiden tuinen verdeeld die van enige tuinbouwsels waren voorzien. Deze komen in hoofdstuk 15 aan de orde. Dat geldt ook voor het nieuwe economiegebouw, dat in 1759 als een grote kloosterboerderij met een enorme tiendschuur ten zuidoosten van het klooster werd gebouwd. Voor deze in hoofdstuk 16 uitvoerig behandelde pachthof werd een beroep gedaan op de Akense architect Johann Joseph Couven.
Bijgebouwen aan de hof:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op zoek naar bouwmeestersVan de kloostergebouwen die voor 1700 in Houthem hebben gestaan, zijn geen afbeeldingen bekend. De oudste afbeelding is het processievaantje waarop de voorgangster van de huidige kerk summier staat afgebeeld. Het vaantje is in elk geval jonger dan 1708, het jaar waarin de stiftvleugel werd voltooid die rechts tegen de westgevel van de kerk aansluit. Wie de bouwmeester was, is niet bekend bij gebrek aan archivalische bewijsstukken. Zelfs op stilistische gronden zijn er nauwelijks aanknopingspunten. De stiftvleugels vertonen de typisch Maaslandse renaissance stijl en zijn zeker voor het begin van de 18de eeuw zeer traditioneel van opzet. Voor de pronkfaçade van het proostenhuis zijn al evenmin duidelijke aanknopingspunten te vinden. Deze gevel heeft veel meer allure, maar ook hier zijn geen frappante parallellen in de omgeving te vinden. Daar komt bij, dat het proostenhuis een naar verhouding betrekkelijk vroeg voorbeeld is van een schuchtere Zuid-Nederlandse barok. In vergelijking met andere kloosters in het Rijnland en het Maasgebied ligt de door proost Van Cauwenberg ter hand genomen en binnen anderhalf decennium volledig gereed gekomen nieuwbouw in de voorste linie. De architect kan uit Aken of omgeving komen. De deurpartijen in de façade met de typische ‘oreillons’ en gesneden bovenlichten komen zowel in de kloosterarchitectuur als in de woonhuisbouw in het eerste en tweede kwart van de 18de eeuw voor. Behalve in Aken zijn er prachtige voorbeelden van te vinden in de regio Eupen en Malmédy. Met name de Akense architect Laurenz Mefferdatis (1677- na 1744) paste het motief toe. Zijn naam in dit verband noemen is vooralsnog volkomen speculatief. Toch werkte hij ook in het Zuid-Limburgse land, met name in Vaals en omgeving. Zo is het oorspronkelijke plan van het voormalig landhuis ‘De Esch’ in Vaalsbroek van zijn hand.Ga naar eind6 In een studie over de Abdij Burtscheid is Hans Königs eens nagegaan bij welke adellijke nonnenkloosters ingrijpende verbouwingen zijn uitgevoerd dan wel tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nieuwbouw is overgegaan. Hij verwijst ook naar het door Mefferdatis gebouwde Ursulinenklooster in Aken en diens verbouwing van de Karmelitessenkerk aldaar in 1739.Ga naar eind7 E.Ph. Arnold die als kenner bij uitstek van de Akense bouwkunst al in 1930 op Mefferdatis als kerkenbouwer wees, noemt behalve de al bovenvermelde gebouwen ook de in 1714 begonnen kerk Sankt Peter in Aken en de Nicolaaskerk in Eupen, waarvan zelfs een door Mefferdatis ondertekend contract uit 1721 bewaard is gebleven. Daaraan kan nog worden toegevoegd de kerk van Würselen bij Aken, alsmede een tweetal Akense kapellen, de Loretokapel aan het koor van de Nicolaaskerk en de Rochuskapel in de tuin van het Kapucijnenklooster. De bouw van de kloosterkerk van Sint-Gerlach zou heel goed in het oeuvre van Mefferdatis als bouwmeester van kerken kunnen passen.Ga naar eind8 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Adellijke Stiften in het Rijn- en MaasgebiedEen overzicht van nieuwbouw en verbouwingsactiviteiten (afb. 55).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De rol van Johann Joseph CouvenNa 1750 werd er opnieuw een explosieve activiteit ontplooid. Aan de Zuid-Duitse schilder Johann Adam Schöpf werd de opdracht verleend om de kerk te decoreren. Uitbreiding van het kloosterterrein door grondruil, maakte het mogelijk om een nieuwe ecomomie, de pachthof te bouwen. Voor die nieuwe bouwopdrachten werd contact opgenomen met de Akense stadsbouwmeester Johann Joseph Couven (1701-1763), die mogelijk een leerling van Mefferdatis was. Over Couvens oeuvre is door studies van Paul Schoenen en Katharina Köver vrij veel in woord en beeld bekend.Ga naar eind9 Aan de wieg van de Couvenstudies staat echter het werk van Joseph Buchkremer, de Akense architect en Dombaumeister die als eerste in 1895 een overzicht gaf van Couvens veelzijdige arbeid.Ga naar eind10 Men moet ook bij hem te rade gaan om Couvens relatie met Sint-Gerlach te achterhalen. In zijn studie over vader Johann Joseph en zoon Jakob Couven (1735-1812) wijst Buchkremer op de bemoeienis van Couven senior met de bouw van de Sint-Agathakerk in Eys. Omdat er tekeningen van Couvens hand van Eys zijn bewaard, meende hij dit kerkje en ook de kloosterkerk van Wittem aan hem te kunnen toeschrijven.Ga naar eind11 Couven speelde in Eys echter een heel andere rol, namelijk die van toezichthoudend architect bij de bouw van de door Johann Conrad Schlaun (1695-1773) uit Münster ontworpen kerk.Ga naar eind12 De dorpskerk en het klooster werden beiden gebouwd in opdracht van de nieuwe heer, graaf Ferdinand von Plettenberg.Ga naar eind13 In Wittem was Couven ‘beschäftigt’ in de jaren 1729-1733, in Eys hield hij toezicht in de periode 1732-1734.Ga naar eind14 In het oeuvre van Couven nemen verbouwingswerkzaamheden aan verschillende kloosters een belangrijke plaats in. Buchkremer noemt in één adem diens werk aan twee adellijke vrouwenstiften: Munsterbilsen bij Hasselt (B.) en Sint-Gerlach in Houthem.Ga naar eind15 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
55 Adellijke vrouwenstiften tussen Rijn en Maas en de abdijen Heinsberg, Knechtsteden en Steinfeld.
Cruciaal in dit verband is wat Buchkremer meldt over Couvens aandeel in Houthem:
‘Auch zu den Klostergebäuden des adeligen Damenstiftes St. Gerlach zu Houthem bei Valkenburg hat Couven Erweiterungspläne entworfen. Es geht dieses zunächst hervor aus einigen Notizen von der Hand Couvens auf einem kleinen Streifen Zeichenpapier, der sich unter den Originalzeichnungen befand. Diese lauten wörtlich: Plan de La premiere Etage Du Noble Couvent de St. Gerlach. Comme il exist. L'anneé 1759 marqué avec La Couleur plus noir. Et des ailes à y adjuter, marqué avec La Couleur plus pal. Elevation du Couvent de coté de La Prairie avec Les ailes. Danach scheinen Erweiterungsbauten des im Anfang der zwanziger Jahre des vorigen Jahrhunderts errichteten Abteigebäudes geplant gewesen zu sein. Diese sind aber nicht zur Ausführung gekommen, da der ältere Bau noch vollständig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
56 De door J.J. Couven ontworpen, maar niet uitgevoerde vleugel links van het proostenhuis weergegeven in een volume-plattegrond. Deze niet gebouwde vleugel was architectonisch bedoeld als tegenwicht van het koor van de kloosterkerk. Tekening, schaal 1:400, door A. Warffemius.
unberührt besteht. Wohl aber hat Couven um 1759 die noch erhaltenen umfangreichen und malerischen Oekonomiegebäude dieses Klosters erbaut. Diese bestehen aus einem grossen giebelgekrönten Mittelbau, dem sich in Form eines breiten Hufeisens niedrige Flügelbauten anschliessen. Die sämmtlichen Gebäudeecken sind abgerundet und zeigen im Dache das vielfach erwähnte Couvensche Motiv.’Ga naar eind16 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een strookje tekenpapierDe kleine eigenhandige notitie van Couven tussen de nagelaten tekeningen en documenten geeft een onweerlegbaar bewijs van zijn werkzaamheid voor het klooster omstreeks 1759, maar ook niet meer dan dat. Paul Schoenen en Katharina Köver hebben dit spoor niet verder gevolgd. Onder de in de collectie van het Suermondt-Ludwig-Museum bewaarde Couventekeningen bevinden zich diverse niet gelokaliseerde bladen. Mogelijkerwijs zouden daartussen nog niet geïdentificeerde gegevens over het klooster Sint-Gerlach kunnen zitten. Met de nodige speurzin is een poging gedaan door A. Warffemius, die dankzij zijn intensieve opmetingswerk beter dan wie ook in staat was planonderdelen te herkennen. Succes bleef niet uit, want er werd een vijftal kleine schetsen gevonden voor een uitbreidingsplan van het proostenhuis, overigens andere dan waarop de hierboven aangehaalde kladnotitie betrekking had (afb. 57-59). Couven heeft enige plannen getekend voor een nieuwe vleugel die naast het zuidpaviljoen zou komen te staan. Deze naar voren springende vleugel moest onderdak bieden aan een bibliotheek, aan het kloosterarchief en verder aan een aantal kamers, waarvan de functie niet is aangeduid. De nieuwbouw vormde architectonisch een tegenwicht voor het koor van de kloosterkerk. De oppervlakte
57 Eerste variant op het uitbreidingsplan van architect J.J. Couven voor het proostenhuis. Begane grond en verdieping met een centrale hal en trappartij. Collectie Suermondt-Ludwig-Museum, Aken.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
58 Uitbreidingsplan van de Akense architect J.J. Couven voor het proostenhuis met een bibliotheek- en archiefvleugel als pendant van het kerkgebouw. Collectie Suermondt-Ludwig-Museum, Aken.
van het gebouw paste tussen de zuidvleugel en de stallen van het ten zuiden van het klooster gelegen oude economiecomplex. De ontwerpen waren thuis te brengen doordat als aansluiting op de nieuw te bouwen vleugel nog een klein gedeelte van de proostwoning in het zuidpaviljoen was getekend. Bovendien geeft ook het opschrift op een van de tekeningen aan dat het hier de begane grond en verdieping van een proosdijvleugel betreft: ‘Plan Du Variation Pour L'Aile à faire à la Prevoté’ (afb. 57). Uit de verschillende plattegronden van het ‘Plan au Rez du Chaussée’ en ‘Plan de la Premiere Etage’ blijkt dat Couven vooral schuift met de plaats van de trappartij. Met name de plannen met de
59 Twee andere varianten van het uitbreidingsplan van J.J. Couven met verschoven trappartijen. Links een plattegrond voor de bel-etage; rechts indeling op de verdieping. Collectie Suermondt-Ludwig-Museum, Aken.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
60 Ongedateerd gevelontwerp voor de proosdijvleugel van het klooster Sinnich bij Teuven (B) door J.J. Couven, uitgevoerd in 1754. Collectie Suermondt-Ludwig-Museum, Aken.
centrale vestibule sluiten aan bij de door hem ontworpen andere representatieve gebouwen en burgerwoonhuizen.Ga naar eind17 Houthem staat niet op zichzelf, maar neemt deel aan een ‘internationale’ ontwikkeling en is als adellijk convent opvallend receptief voor het modebeeld. Couven speelde daarbij voor de regio een belangrijke rol. Dat komt prachtig tot zijn recht in de bouwplannen die hij maakte voor het even over de Belgische grens gelegen klooster Sinnich bij Teuven/Aubel. Bewaard bleven een gevelontwerp (afb. 21) en enige plattegrondvariaties (afb. 22) voor de representatieve vleugel van dit eveneens adellijke vrouwenstift.Ga naar eind18 Het zeventien venstertraveeën brede proosdijgebouw met verdieping en inpandige kloostergang bevatten beneden de representatieve ruimtes en boven voornamelijk slaapvertrekken. Deze plattegronden zijn van belang voor de kennis over de Houthemse situatie. Anders dan in Sint-Gerlach vormde hier ‘La Saal’, de centrale ontmoetingsplek van ‘Madame’ en haar gasten. Aan weerszijden van de zaal lagen de privévertrekken van de priorin in de ene vleugel en twee gastenverblijven met middengang in de andere vleugel. Die kamers waren verdeeld in een ‘Chambre à coucher’ en een ‘Anti Chambre’. Sinnich maakt duidelijk hoe met name in het zuidpaviljoen van het klooster Sint-Gerlach het slaapvertrek van de proost was ingedeeld met bed, geflankeerd door kabinet en garderobe. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Matthias Soiron als secundaire bronDe kloosterplattegrond die Matthias Soiron tekende, is een echt sleuteldocument voor het 18de-eeuwse klooster. Soiron moet goed op de hoogte zijn geweest. Dat is niet vreemd, want in 1781 was hij al zo'n tien jaar met de kloostergemeenschap vertrouwd. In 1771 trad hij immers al op als getuige bij de verkoop van het Refugiehuis van de zusters aan de Brusselsestraat in Maastricht. Het ligt voor de hand dat hij in de jaren daarna ook adviezen en diensten leverde. Het bewijs daarvoor is te vinden in zijn getekende nalatenschap. In het Rijksarchief in Limburg te Maastricht bevindt zich nog een losse plattegrondtekening met een dwarsdoorsnede (afb. 209). Het bijschrift luidt: ‘Plan der kerck van t adelijk clooster St. Gerlac' en Doorsnit der kercke van St. Gerlac met sinen thoren die... eene sijde op de muur draagt en de andere sijde op een dito gebind’. Het blad dat op p. 194 nader wordt toegelicht, bevat een omissie in de plattegrond die een travee te kort is getekend. Het blad is niet gedateerd, evenmin als de tekeningen van onderdelen van het klooster die Soiron maakte. Het zijn bladen die hij op 84-jarige leeftijd heeft laten inbinden tot schetsboeken en die lagen opgeslagen in zijn hoeve ‘Sint-Antoniusbank’ in Bemelen. Toen daar de zolders werden geruimd en ook de schetsboeken als oud vuil op de binnenplaats terechtkwamen, is nog net een deel van de 20 folianten gered. Aan het door de Maastrichtse stadsbouwmeester voorin eigenhandig geschreven ‘...dringende verzoek, dat degenen die na mijn dood deze verzameling zullen vinden, deze niet zullen vernietigen, aangezien het dagen, maanden en jaren gekost heeft om deze tekeningen te maken’, kon nog net - ten dele - gehoor worden gegeven.Ga naar eind19 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
61 Drie plattegronden van de representatieve proosdijvleugel van het klooster Sinnich bij Teuven door J.J. Couven, met aanduiding van de functies van de diverse vertrekken op begane grond en verdieping. Collectie Suermondt-Ludwig-Museum, Aken.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
62 Ontwerp voor een scheidingswand in een spreekkamer van het klooster, door M. Soiron (naar J.J. Couven). RAL, Maastricht, Handschriften inv. nr. 96 (Soiron), Deel III, p. 42.
Tekeningen betreffende Sint-Gerlach zijn willekeurig en verspreid over drie delen in de schetsboeken I, V en X te vinden. Er is - voorzover ze al eerder zijn gesignaleerd - nooit gebruik van gemaakt ten behoeve van een publicatie. Ze zijn te verdelen over vijf kleine groepen:
Al deze schetsbladen die in andere hoofdstukken bij de beschrijving van de kerk, de tuin en de pachthof nog uitgebreid aan de orde komen, hebben met elkaar gemeen dat zij volgens Soirons eigen annotatie, dan wel op grond van de vormgeving zijn ontleend aan het werk van Couven. Soiron heeft het werk van Couven duidelijk met een ‘documentair’ doel gekopieerd en zich daarmee, hoewel zelf een secundaire bron, in de voorste linie van informatie geplaatst.
63 Tekening van het naar ontwerp van M. Soiron voor de stiftsdames uitgevoerde ‘parloir’. RAL, Maastricht, Handschriften inv. nr. 96 (Soiron), Deel X, p. 49.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
64 Tekening van het door de Norbertinessen reeds verlaten kloostercomplex, gemaakt door de predikant J. van Dijk in 1791. Particulier bezit.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Panorama van een verlaten stiftHet mooiste overzicht van het in dit hoofdstuk beschreven en door Soiron zo nauwkeurig in kaart gebrachte ‘Adelijk Klooster St. Gerlach’ is een tekening die werd vervaardigd door Johannes van Dijk (afb. 64). Vanuit het noorden heeft hij de kerk en de aansluitende kloostergebouwen getekend. Achter de boeren op de voorgrond die de oogst op de wagen tassen, ligt daar de vroegere kloosterenclave met de kerkenpoort aan de Onderstestraat en de nog niet verlaagde klokkentoren op de westmuur van het schip. Een wandelaar met de verrekijker in de hand geniet van het heuvellandschap. Aan de overzijde van de Geul komt het kerkje van Berg en Terblijt uit het groen van de heuvels te voorschijn. De huidige verblijfplaats van deze tekening is onbekend.Ga naar eind20 Hij wordt terecht in vrijwel elke publicatie over Sint-Gerlach afgedrukt. Samen met Soirons sleuteldocument behoort dit blad tot de meest informatieve betrouwbare beelden die van het oude klooster bewaard zijn. De tekening blijkt bovendien ook nog eens exact te dateren.Ga naar eind21 Hij werd gepenseeld in 1791, tien jaar na Soirons kaart. Alles lijkt nog bij het oude, maar er is toch een wezenlijk verschil. De adellijke zusters waren al enige jaren uit Houthem verdwenen. Het convent had de wijk moeten nemen naar Roermond. Er stond nog wel een muur in Sint-Gerlach, maar de Hollanders hadden het voor het zeggen. Het was nu uitgerekend een Hollander die dit tafereeltje vastlegde. De tekenaar Jan van Dijk (1718-1798), zelf Hagenaar van geboorte, was jarenlang garnizoenspredikant in Maastricht.Ga naar eind22 Als emeritus keerde hij tot op zeer hoge leeftijd nog graag terug naar het lieflijke Geuldal. Op 77-jarige leeftijd legde hij de historische schoonheid van Sint-Gerlach vast. Immers: ‘oude liefde roest niet’. |
|