Landgoed Sint-Gerlach. Kruispunt van culturen in het Land van Valkenburg
(1999)–A.G. Schulte– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
33 Proost Franciscus van Cauwenberg, anomiem, olieverf op doek, 124 × 96,5 cm. Château Sint-Gerlach.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geschiedenis van het klooster - 1201-1786In 1201 besloot Gosewijn IV, heer van Valkenburg, een klooster te stichten bij het graf van de kluizenaar Gerlachus, wiens faam na ruim vijfendertig jaar nog bijzonder tot de verbeelding sprak. Zijn grootvader Gosewijn II, heer van Heinsberg en Valkenburg had omstreeks 1140 in Heinsberg een convent gesticht van de Premonstratenser orde, een zogenaamd dubbelklooster bestemd voor zowel mannen als vrouwen. Gosewijn IV bewoog proost Theodoricus van het aan Maria toegewijde Norbertijner dubbelklooster in Heinsberg ertoe om uit de ‘schoot’ zusters en ingewijden - ‘e gremio sorores et Mystas’ naar Houthem te zenden. Nog hetzelfde jaar werd door de pauselijke legaat Guido van Preneste het fiat voor de stichting gegeven en kreeg men in Houthem het recht om zowel in als buiten de kerk overledenen te begraven. Aanvankelijk had het klooster in Heinsberg het bestuur over de Houthemse dochterinstelling, waarvan de bewoners zich voornamelijk bezig hielden met de zorg voor de gasten en pelgrims naar Gerlachs graf. Al in 1202 wordt in een oorkonde de kluizenaar als heilige betiteld: ‘Sanctus Gerlacus’. De stichtingsgeschiedenis is uitvoerig behandeld in het vorige hoofdstuk. In breder verband heeft R.C. Hekker erover geschreven in een uitstekend artikel over het ‘dorpsgezicht Sint-Gerlach’.Ga naar eind1 De belangrijkste bron is en blijft Jos Habets' voortreffelijke opstel uit 1869.Ga naar eind2 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kloostergemeenschapHet initiatief van Gosewijn IV, waarbij religieuze en politieke motieven hand in hand gaan, had duidelijk succes. Daarover getuigen tal van in akten vastgelegde berichten. Aartsbisschop Engelbertus van Keulen liet zich in 1218 in een oorkonde lovend uit over de kloosters in Houthem en Heinsberg, sprekend over ‘intimam devotionem tam fratrum quam sanctimonalium’. In het tweede kwart van de 13de eeuw schijnt het Houthemse convent te zijn omgevormd tot een nonnenklooster, dat inmiddels de naam droeg van ‘Monasterium Sancte Marie de Sancto Gerlaco’. Het convent had de rang van een proosdij en was bestuurlijk afhankelijk van een abdij. Aan het hoofd van de kloostergemeenschap stonden een priorin en een proost. De geestelijke en economische leiding lag in handen van de proost, die door de nonnen zelf mocht worden gekozen uit kanunniken verbonden aan Premonstratenser abdijen. De keuze moest alleen ter goedkeuring worden voorgelegd aan de abt van het klooster Prémontré. Een proost werd voor het leven benoemd. De meesten van hen waren afkomstig uit nabij gelegen abdijen in het Rijnland en (het huidige Belgisch) Brabant. Bepaalde abdijen waren favoriet. Heinsberg speelde in de vroege fase van het klooster een belangrijke rol, later vooral de ten zuiden van Neuss gelegen abdij van Knechtsteden en de abdij Steinfeld in de Eifel, maar ook uit Averbode en Tongerlo waren proosten afkomstig. Zie het kaartje op p. 44. Het moederklooster in Heinsberg en de dochter in Sint-Gerlach hebben tot in de eerste decennia van de 13de eeuw één geheel gevormd, waarbij de proost van Heinsberg ook de leiding had over het klooster aan de Geul. Volgens F. Kreetz die in 1772 de ‘Historia nobilis parthenonis Heinsbergensis’ schreef, had de stichting in Sint-Gerlach vanaf 1225 een eigen proost, maar volgens J.A.K. Haas zou dat pas in 1254 het geval zijn.Ga naar eind3 In dat jaar trad volgens een door Dirk II van Valkenburg | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
34 Kaart van het stroomgebied van Rijn en Maas waarop de voornaamste Premonstratenser abdijen en kloosters zijn aangeven. Abdijen waaruit de proosten van Sint-Gerlach afkomstig waren, zijn herkenbaar aan een kromstaf.
uitgevaardigde akte de eerste, overigens niet bij name genoemde proost op. Drie jaar later werd zijn opvolger wel bij name genoemd als ‘Johannes, Dei gratia prepositus et totus ecclesiae beati Gerlaci conventus’ (Johannes, proost bij de gratie Gods en het hele convent van de H. Gerlachus'). In het vierde kwart van de 13de eeuw is het klooster duidelijk verzelfstandigd en staat het als opvangplaats voor jonge adellijke meisjes zó in de belangstelling dat er in 1293 zelf een ‘numerus clausus’ moet worden gesteld. Hun aantal monialen diende onder de dertig te blijven, wilde het klooster economisch niet aan eigen succes ten onder gaan. De bloei van het klooster hing in hoge mate af van de bestuurlijke en geestelijke leiding en samenwerking van proost en priorin. Dat leidde in bepaalde perioden tot belangrijke initiatieven. Sommigen van de voor het leven benoemde geestelijke heren vallen op als bevorderaars van de Gerlachuscultus, anderen stopten hun energie in bouw, herstel en herbouw van het klooster. De schrijver en bewerkers van de ‘Vita’ en ‘Miracula’ legden feitelijk een geestelijk fundament waarop in de 18de eeuw energieke proosten als Van Pelt en Christophorie, Lindelauff en Silmen de nog bestaande kerk en conventsgebouwen konden grondvesten.
Proosten en Priorinnen. Habets heeft een lijst opgesteld van alle proosten van Sint-Gerlach. Ook de namen van de priorinnen en de kapelaans zijn, voorzover overgeleverd, door hem gepubliceerd in zijn in 1869 verschenen studie over ‘Houthem-St. Gerlach en het adellijk vrouwenstift aldaar’. In verkorte, bewerkte vorm, maar met weglating van de bijzonderheden zijn de gecombineerde lijsten afgedrukt op p. 52-53. Vooral in combinatie levert het een heel interessant beeld op. Goederenbezit. De status van het klooster was dankzij de doelgroep waarop men zich richtte - vrouwen uit adellijke geslachten - a priori al aanzienlijk. Dat moest niet alleen materieel verstevigd, maar ook anderszins bevestigd worden. De Norbertijnenkloosters hielden zich in het algemeen welbewust met dat aspect van ‘aanzien’ bezig. Het kon worden versterkt door het bemachtigen van bijzondere relieken en zo mogelijk door het stimuleren van de verering van een bijzondere, plaatselijke ordegenoot. Hieraan kon het klooster in Houthem voldoen dankzij de ridder-kluizenaar. Het goederenbezit nam door de intrede van nonnen uit aanzienlijke, veelal adellijke geslachten toe. Dr. Esther Koch heeft met haar studies over status, herkomst van de ingetreden zusters en de plaats van het convent binnen de sociale structuur van de middeleeuwse samenleving voor wat betreft Houthem een inzichtelijk beeld verschaft van de bewoonsters van het convent.Ga naar eind4 Aan de hand van de bewaard gebleven archivalia is er voorts een en ander bekend van onroerende goederen, opbrengsten aan jaarrentes etc. De door Haas geïnventariseerde rechtstitels geven - hoewel het materiaal beperkt is - een spreiding over heel Zuid-Limburg te zien, niet alleen in tijd, maar ook in plaats. Zie het overzicht en de kaart op p. 45. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
35 Kaart van Zuid-Limburg met aanduiding van de plaatsen waar het klooster van Sint-Gerlach goederen of rechtstitels bezat. Gegevens gebaseerd op acten in het kloosterarchief.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rechtstitels - chronologischRechtstitels van grondbezit, jaarrentes etc. waarvan akten voorkomen in het kloosterarchief (met inv.nrs. volgens De Haas).13de eeuw
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14de eeuw
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15de eeuw
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16de eeuw
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17de eeuw
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18de eeuw
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zonder jaar
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een paar voorbeelden. Door koop verwierf het klooster in 1241 uit het allodium van Dirk II van Valkenburg het Kloosterbos op de helling boven Sint-Gerlach. Het klooster werd door een andere heer van Valkenburg, Walram II, in 1273 begiftigd met het patronaatsrecht van de kerk te Oirsbeek. Het kloosterterrein was al vroeg ommuurd. Over een lengte van 1 bunder en een breedte van 1 roede en 17 voeten was die muur op grond in het vrijdorp Berg gebouwd dat eigendom was van het kapittel van Sint-Servaas in Maastricht. In 1279 berichtten proost Willem en de conventualen van Sint-Gerlach aan de deken en de kanunniken in Maastricht dat zij daarvoor jaarlijks twee Luikse denaren zouden betalen.Ga naar eind5 Door schenking kwam het klooster in 1279 ook in het bezit van een huis in Maastricht dat als Refugie ging dienen (afb. 37-38). Het huis stond - en staat nog steeds, zij het ingrijpend verbouwd - achter het koor van de O.L. Vrouwekerk aan de Stokstraat nr. 55, naast het huis ‘In den Olifant’.Ga naar eind6 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wel en wee van het middeleeuwse kloosterOver de kerk- en kloostergebouwen gedurende de Middeleeuwen komt men via archivalische bronnen niet erg veel aan de weet. Bekend is het aantal altaren en aan welke heilige zij waren toegewijd. Naast het hoofdaltaar en het altaar bij het graf van de kerkpatroon Gerlachus waren de oudste altaren toegewijd aan Georgius (Joris), een typische ridderheilige, aan Agatha en aan Nicolaas.Ga naar eind7 Ook de poging om via bodemonderzoek meer aan de weet te komen, heeft voor wat betreft de kennis over de plattegrond en ruimtelijke indeling van het gebouwencomplex, maar weinig houvast opgeleverd. Er zijn bij opgravingen in 1993-1997 wel interessante en curieuze vondsten gedaan, maar dat materiaal moet door de archeologen nog worden uitgewerkt. De behaalde - helaas beperkt gebleven - bouwkundige resultaten zijn in twee hoofdstukken van deze uitgave beschreven (zie p. 117 en 140).
36 Gezicht op het Bat in Maastricht, getekend door Joshua de Grave. Rijksprentenkabinet Amsterdam.
Op de vraag in hoeverre het klooster in Houthem architectonisch aansloot bij een ideaalplan, zoals de Cisterciënsers dat vanuit Clairvaux over Europa verspreidden, is vooralsnog geen bevredigend antwoord te geven. Kijkt men in de wijde omtrek van Houthem naar kloosters van de Premonstratenser orde, dan blijken enerzijds kloosters als Cappenberg bij Dortmund, Floreffe bij Namen, Steinfeld in de Eifel maar ook het klooster Sayn bij Neuwied invloeden aan het Cisterciënser te voorbeeld hebben ontleend. Van de andere kant zijn er ook Lotharingse invloeden te bespeuren in de abdijen van Knechtsteden, Rommersdorf, Arnstein en Merzig.Ga naar eind8 Of er verwantschap bestond met het moederklooster in Heinsberg is evenmin bekend, want de Gangulphus-abdij naast de burcht verdween op de verbouwde kerk na en het Vrouwenstift binnen de stadsmuren is van veel jongere datum en mist nu net het kerkgebouw.Ga naar eind9 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
37 De voormalige Refugie van Sint-Gerlach aan de Stokstraat nr. 55 in Maastricht, in bezit van de Norbertinessen van 1279 tot 1731. Opname 1972.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rampspoed en veerkrachtIn de geschiedenis nemen rampen, dood en verderf vaak een grotere plaats in dan het normale leven. Tussen de vele bezoekers van het klooster rekent men Karel de Stoute die in 1474 zijn legerkamp had opgeslagen bij het Ravensbosch. Tijdens een van zijn beide tochten door Limburg zou hij ook het klooster Sint-Gerlach hebben aangedaan. Op 16 juli 1474 was hij vanuit Mechelen naar Maastricht getrokken met de bedoeling om bij Neuss een beleg te slaan. Zijn krijgsvolk lag over een groot gebied verspreid. Hij besloot zijn hoofdmacht te concentreren ‘achter Hasdel, boven Meerssen by Rader off aen der Nonnebussche by Synte Gerlach’, waar hij zich op 21 juli bij zijn troepen voegde. Op 25 juli brak hij zijn kamp op en stak bij Kathagen de Geleenbeek over.Ga naar eind10 In de 16de eeuw traden zowel op godsdienstig als politiek gebied grote veranderingen op die ook aan het klooster Sint-Gerlach niet voorbij zijn gegaan.Ga naar eind11 De kerkelijke herindeling van de Nederlandse gewesten die in 1559 onder
38 Een venster van de Refugie aan de Stokstraat in Maastricht. Opname 1972.
Philips II werd doorgevoerd, bracht kerkelijk en politiek een verschuiving teweeg. Halvering van het oude Bisdom Luik en de instelling van het Bisdom Roermond waren daarvan het resultaat. Na het Concilie van Trente (1545-1563) kwam er ook een duidelijke contrareformatorische beweging op gang waarvan de hernieuwing van de Gerlachusverering als exponent is te beschouwen. Ook al krijgt men van het eigenlijke klooster weinig beeld, de Refugie in Maastricht biedt enig tegenwicht. Berichten over de verbouwing lijken een voorbode voor de troebele periode van de Tachtigjarige Oorlog. Op 7 augustus 1564 richtte de proost van Sint-Gerlach, Jan van der Porten, een verzoek aan de Raad van Maastricht om in het achterhuis op de stadswal een hijsinstallatie te mogen plaatsen, om goederen voor de Refugie vanaf het Bat op te kunnen takelen. Het huis kwam met de achterzijde uit op de stadsmuur. Hoog in de gevel wilde men een bouwsel op de muur zetten om ‘een wende, daarinne te hangen en de van den bath opwaerts coren en de anders den voorseghde closter behoeftelijk met den minsten moyten ende kosten te moegen opwenden ende optrecken...’. Uit het vervolg van de akte blijkt dat het koren in het voorhuis werd opgeslagen. De proost deed verder de concessie dat in geval van nood het koren zou worden gedeeld met de burgers. Verder kon de stad indien noodzakelijk, vrije doorgang krijgen, net zoals bij het buurpand ‘In den Olifant’. Een dergelijke verbouwing had al eerder plaatsgevonden bij het buurhuis.Ga naar eind12 In hun studie over de huizen in het Stokstraatgebied gaven H. Zantkuyl en R. Meischke een reconstructie en beschrijving van de Refugie van Sint-Gerlach.Ga naar eind13 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
39 De Refugie van Sint-Gerlach aan de Brusselsestraat nr. 77 in Maastricht. Van 1731-1771 in bezit van de zusters. Opname 1972.
Een tweetal stadsgezichten laat het Refugiehuis nog zien. Op een ingekleurde, gewassen pentekening van Joshua de Grave (1643-1712), geannoteerd: ‘L. Vrouwenkerk tot Maestricht: 1670’ en gezien vanaf de Jeker naar de stadswal, komt het huis voor (afb. 36).Ga naar eind14 Het blad bevindt zich in de collectie van het Rijksprentenkabinet te Amsterdam. Een vroeg 18de-eeuwse tekening van Abraham Rademaker (1675-1735) in de Bibliotheek van het Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap toont de achterzijde van de Refugie frontaal vanuit het oosten als een torenachtig huis.Ga naar eind15 In het derde kwart van de 16de eeuw kreeg Zuid-Limburg ook gevoelig met de vrijheidsstrijd tegen de Spaanse koning te maken. Willem van Oranje viel al in 1568 deze streken binnen, veroverde Valkenburg, maar moest dat al weer vrij snel prijsgeven. In 1574 trokken de troepen van Hendrik van Nassau plunderend rond en werd ook het klooster verwoest. Vier jaar later gebeurde dat nog eens. Door het ontbreken van harde gegevens kan men zich geen voorstelling maken van de schade aan kerk en klooster. De zusters namen in elk geval de wijk naar het klooster ‘Porta Angelica’ of Engelpoort te Cochem aan de Moezel.Ga naar eind16 Wanneer zij in Houthem terugkeerden, is niet bekend. Een andere catastrofe die het klooster trof, was de in 1579 uitgebroken pestepidemie die aan twaalf zusters het leven kostte. Na de inname van Maastricht door Parma in datzelfde jaar brak een wat rustiger periode aan en werd de schade hersteld. Om de materiële nood van de nonnen wat te verlichten en gelden voor de herbouw van het klooster te verkrijgen, werden de vier vicarieën van de kerk van Sint-Gerlach bij het klooster geïncorporeerd. De activiteiten die de in 1575 gekozen nieuwe proost Erasmus Ghoyee is gaan ontwikkelen ten aanzien van de Gerlachusverering met als ‘moment suprême’ het vinden van de put van het wijnwonder, wijst er in elk geval op dat het klooster de grote inzinking weer te boven was.Ga naar eind17 Zijn vertaling van de in het Latijn geschreven Vita, die in 1600 van de pers kwam, miste haar uitwerking niet. Ook de schenking van relieken aan het klooster door een deken uit Bergen op Zoom heeft waarschijnlijk te maken met een bewust nagestreefde versterking van het pelgrimsbolwerk.Ga naar eind18 Aan het einde van de 16de eeuw telde het klooster niet minder dan 37 ‘virgines primae’, letterlijk ‘maagden van de eerste rang’ die een klinkende bruidsschat en een welluidende kwartierstaat meebrachten. Dat was een fors aantal, zeker als men bedenkt dat er ook nog de nodige zusters als ‘werkbijen’ tot de kloostergemeenschap behoorden.Ga naar eind19
De oorlog was in 1648 wel ten einde maar sloot andere rampspoed niet uit. Dat bleek in 1655 toen het klooster getroffen werd door een hevige brand, die opnieuw een groot gedeelte van de waarschijnlijk deels van vakwerk opgetrokken kloostergebouwen in de as legde. Tijdens het bodemonderzoek aangetroffen brandsporen leggen daarvan nog getuigenis af. De Vrede van Münster bracht voor de landen van Overmaas voorlopig nog geen staatkundige oplossing. Pas in 1662 kwam er een overeenkomst tussen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en de Koning van Spanje in de vorm van het Partagetractaat.Ga naar eind20 De bewoonsters van het adellijk vrouwenstift verzetten zich heftig tegen de na lange onderhandelingen overeengekomen gebiedsverdeling. Zij wilden onder de souvereiniteit van de Spaanse koning blijven. Ongetwijfeld waren de familiale relaties er niet vreemd aan, dat het de priorin Agnes Hoen van Cartils lukte haar wens gehonoreerd te krijgen. Met behulp van de Spaanse ambassadeur Don Estevan de Gamarra y Contreras werd op de valreep de uitzonderingspositie gecreëerd. Het accoord werd bereikt op 25 december 1661, waarvan de ratificatie plaats vond in 1662. Er moest wel een prijs voor worden betaald in de vorm van een muur die rond de Spaanse enclave in het Land van Valkenburg werd gezet. Het recht van overpad naar het verderop gelegen Spaans gebied vormde de enige verbinding, een infrastructurele levensdraad. Men leefde voor de komende 124 jaar, zoals een van de enclavebewoonsters het ooit uitdrukte, ‘als ein vogell in einen besloeten corff’. De levensruimte binnen die korf bestond feitelijk uit een cirkel met een straal van 175 m. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een gulden kooiDe tijd voor en na de ondertekening van het Partagetractaat was een vrij turbulente en geen gemakkelijke periode, zeker als men bedenkt dat het klooster eerst nog de brand van 1655 te boven moest komen. Dat leidde tot de verkoop van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
diverse goederen, onder meer de hoeve Dollenberg.Ga naar eind21 De komst van de Fransen in 1672 richtte weer schade aan. De oudst bekende, gesimplificeerde afbeelding van het klooster op een bedevaartsvaantje uit het begin van de 18de eeuw laat een kerkgebouw zien dat architectonisch weinig allure heeft en een nogal verbrokkelde indruk geeft. Toch is het economisch evenwicht omstreeks 1700 hervonden en lijkt de korf waarin de zusters leefden steeds meer op een ‘vergulde kooi’. Dat blijkt uit de radicaal aangepakte, totale nieuwbouw die tussen 1704 en 1713 onder proost Franciscus van Cauwenberg en priorin Joanna Sophia van Eyck zijn beslag kreeg. De priorin die in 1707 overleed, heeft in elk geval de bouw van de kloostervleugels (de zuidvleugel en de westvleugel) grotendeels gereed gezien. Na haar dood werd uit het klooster Mariastern uit het bij Keulen gelegen Essig, Anna Clara Fredericks als priorin aangetrokken voor het doorvoeren van hervormingen.Ga naar eind22 De hervormingspoging mislukte, waarna zij overigens als priorin naar haar oude klooster terugkeerde. De campagne ging echter door met de bouw van het proostenhuis onder haar opvolgster Sibilla Magdalena barones van Rickelt, die in 1721 overleed. Kort daarna volgde de vervanging van de kerk door een bijna tweemaal zo groot gebouw, waartoe proost Franciscus van Pelt en priorin Isabella van Raveschot van Capelle het initiatief namen.Ga naar eind23 Het valt op dat het klooster in Houthem materieel een bloeiperiode doormaakte. De bouwactiviteiten leveren daarvoor het beste bewijs. De nieuwe kloosterkerk bezat nog steeds vier altaren, waaraan inmiddels een veelvoud aan vicariestichtingen was verbonden. Dat blijkt uit de namen van de patronen aan wie de altaren waren gewijd. Aan de door Habets gepubliceerde lijsten kan men prachtig de veranderingen en de verschuiving in de sensibiliteit aflezen ten aanzien van de geloofscultus en de heiligenverering.Ga naar eind24 De uitzonderingspositie van de door Staats gebied omringde immuniteit bracht mee dat de kloosterenclave na de Spaanse Successie-oorlog bij de Vrede van Utrecht, als voormalig Spaans territoir in 1713 overging in het bezit van de Oostenrijkse Habsburgers. Hoewel er archivalisch nauwelijks materiaal voorhanden is waaruit een en ander kan worden onderbouwd, valt op dat het klooster in betrekkelijk korte tijd, niet alleen geestelijk, maar vooral ook economisch opbloeide. Sint-Gerlach nam geen uitzonderingspositie in, want heel veel adellijke stiften ontplooiden in de 18de eeuw een enorme activiteit in de vorm van nieuwbouw en/of aanpassing aan de nieuwe smaak. Alleen al in het gebied van Rijn en Maas zijn er diverse aan te wijzen. Het klooster aan de Geul neemt een plaats in achterin de voorhoede. Zie ook p. 66 en 67 (afb. 55).
Op het huidige Nederlandse grondgebied horen tot de groep welvarende adellijke stiften de abdijen met klinkende namen als Thorn en Susteren. Maar nog veel meer verwantschap vertonen de kloostercomplexen van Sinnich, Hocht (Lanaken) en Munsterbilsen. Tijdens de regering van keizerin Maria Theresia beleefde Houthem werkelijk haar gouden eeuw. Het bestuur van het klooster door sterke duo's wierp ook in de jaren vijftig zijn vruchten af in de vorm van een vergroting van het kloosterterrein (1751 en 1755), de bouw van de enorme pachthof in 1759 onder proost Silmen en de decoratie van het kerkgebouw met fresco's door Johann Adam Schöpf in 1751 onder proost Lindelauff.Ga naar eind25
In 1731 verkochten de zusters van Sint-Gerlach hun inmiddels bouwvallige Refugiehuis aan de Stokstraat in Maastricht.Ga naar eind26 Om een nieuw huis aan te kopen, moesten zij toestemming vragen aan de Staten-Generaal in Den Haag, die hen op 27 januari 1731 octrooi verleenden.Ga naar eind27 Kort hierna kochten de religieuzen een huis aan de Brusselsestraat (afb. 39), dat veertig jaar in hun bezit bleef.Ga naar eind28 Voor de som van 8500 Brabantse gulden ‘Maastrichter cours’ deden zij dit pand in 1771 van de hand aan Hendrik Martinus Nypels, griffier van de Hoge Leenzale van Maastricht en secretaris der Vrije Heerlijkheden Mechelen op de Maas (Maasmechelen), Daelgrimbey en Gelaabbeek, gehuwd met Anna Ida van Heylerhof. In de verkoopakte d.d. 10 augustus 1771, door J.M. Eversen gepubliceerd, staan nadere bijzonderheden over het Refugiehuis: ‘Huys ende aangehoorende hoff, remise stallingen en verdere ap- en dependentien van dien, gestaan en gelegen binnen Maastricht op de Brusselse straat, genaamt het Refugie van St. Gerlac, reijn genooten na den westen, het huis genaamt de Belle, d'ander | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
40 Chartreuse de Ruremunde. Het Kartuizerklooster in Roermond in vogelvlucht, naar een oude gravure.
41 Plattegrond van de Kartuis aan de Swalmerstraat in Roermond, opgemeten in 1784 door J.J. Smabers, gezworen landmeter te Roermond. Collectie Stadsarchief Brussel. Opname 1964.
Legenda bij het ‘Plan van het Carthuys binnen Ruremonde soo als bevindt anno 1784’. Explications des lettres
Les cellules et le jardin des Pères sont contre le mur trois cotés du cloitre. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
42 Missive d.d. 2 augustus 1786 van Louis Charles Comte De Barbiano de Belgioioso aan de priorin en de religieuzen om het klooster in Houthem te verlaten.
sijde d'heer Keijser, en sulx met de aangehoorende en hangende tapeeten end verdere effecten, die het voorscr. clooster soude connen of moogen competeeren, oock met de loopende huure 't zeedert den tweeden Dynsdagh van April laatstleeden gepasseert,...’.Ga naar eind29 De verkoopakte werd getekend in het klooster van Sint-Gerlach. Behalve ‘de Heere, Mevrouwe, Suppriorisse’, te weten proost M.J. Silmen, de priorin Thérèse de Gomond en J. Marie de Copis, souprieure, staan ook de namen van de overige dames op het document; die van de ‘kellerin’ Marie C. de Cobis en van de zusters M.B. Veucht, Amelia de Ducken, Fernantien van Vars, Donate de Rochaw en Everdina De Wigman.Ga naar eind30 Opmerkelijk is verder dat Matthias Soiron, die later als vaste bouwkundig adviseur of architect voor de zusters werk uitvoerde, samen met de priester Andreas Gesont, beneficiant en kanunnik van Sint-Jan, als getuige optraden vanwege de kloostergemeenschap.Ga naar eind31 Aan Matthias Soiron danken we een plattegrond van het kloostercomplex uit 1781 die letterlijk de sleutel vormt voor onze kennis (afb. 40-41). Drie decennia hebben de kloosterzuster van de ruime kloostervleugels en het fraai versierde kerkgebouw kunnen genieten. Na het overlijden van Maria Theresia in 1780 keerde het tij. Haar zoon keizer Josef II (1741-1790) voerde als verlicht despoot hervormingen door, die na 1782 ingrijpende gevolgen hadden voor de beschouwende kloosterorden. Dat opheffen van kloosters ging zeer snel in zijn werk. In 1781 bezocht Josef II Roermond vanwaar hij naar Aken doorreisde, en binnen drie jaar tussen 1782 en 1784 werden alleen al in die stad negen kloosters gesupprimeerd, waaronder ‘het clooster der Eerw. paters Cartuysers van het order van den H. Bruno’, zoals de Roermondse kroniekschrijver Sebastiaan van Beringen het klooster aan de Swalmerstraat omschreef.Ga naar eind32
Als gevolg van de sluiting van het Verdrag van Fontainebleau in 1785 ging de enclave Houthem over in het bezit van de Republiek. Opnieuw was er verzet, maar het mocht weinig baten, zoals blijkt uit een op de valreep te Houthem bezorgde brief (afb. 42) die in het kloosterarchief wordt bewaard.Ga naar eind33 Daarin sommeert de Comte Louis-Charles de Barbiano de Belgioioso in geruststellende bewoordingen aan de priorin en de religieuzen van het klooster van Sint-Gerlach zich bij de gang van zaken neer te leggen:
Eerwaarden, Dierbaren en Welbeminden
Aangezien de omstandigheden vereisen, dat de overgang van Uw gemeenschap naar het opgeheven klooster van de Kartuizers in Roermond niet wordt uitgesteld, hebben wij de Raadsheer Procureur Generaal van Brabant voorzien van de nodige instructies, opdat de overgang zich onverwijld voltrekt en wij zijn er gaarne van overtuigd, dat U van Uw kant U beijvert om mee te werken aan de bespoediging van de daarin aangekondigde regelingen. Aan allen, eerwaarden, dierbaren en welbeminden, dat God U in zijn heilige hoede beware. Brussel 2 augustus 1786 Barbiano de Belgioioso in opdracht van Z. Excell de Geul
Het toeval wil dat ook van het Karthuizercomplex in Roermond waar de zusters gedwongen naar moesten uitwijken, net zo'n plattegrond bestaat als die van Soiron uit 1781. Waarschijnlijk dienden beide kaarten voor hetzelfde doel en hielden ze verband met de plannen die ‘le roi sacristain’ in petto had. Aan het vervolg is een apart hoofdstuk gewijd.Ga naar eind34 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
43 Fronton van het proostenhuis met het wapen van proost Franciscus van Cauwenberg. Opname 1999.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naamlijst van de proosten, priorinnen en kapelaans van het adellijk klooster Sint-Gerlach, naar gegevens van Habets e.a.Ga naar eind1Proosten 1-42 Priorinnen I-XX Kapelaans * | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13de eeuw
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14de eeuw
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15de eeuw
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16de eeuw
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17de eeuw
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18de eeuw
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19de eeuw
|
|