Stichtelijke gezangen, in verscheidene gelegenheden gedicht, en met aanmerkingen, tot verstand van eenige stukken uit de H. Schrift, verrijkt. Deel 2(1764)–Rutger Schutte– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 165] [p. 165] Klagt over vervreemding Of eene nieuwgemaakte Zangwijze. I. Waar vind ik nu mijn' liefsten JESUS weder, Die korts van mij werd afgescheurd? Helaas, wat lot valt my te beurt! 'k Lag diep gerust, en zorgeloos ter neder, En dagt niet om mijn' zielevrind. O neen! Hij werd van mij, naar waarde niet bemind, II. 'k Moest Hem alleen, mijn eenig AL, bedoelen; Hij is mijn God, mijn hoogste goed: Maar 't onbedacht, verstrooid gemoed, Vindt zig omringd met duizend snoode boelen, Die ik weleer dit harte gaf, En ach! die steelen mij van mijnen JESUS af. III. 'k Zal dan op nieuw, zijn Godlijk aanzicht zoeken; 'k Werp mij voor zijne voeten neêr: Mijn JESUS is mijn Opperheer; 'k Wil vuile lust, en schepselsmin vervloeken. [pagina 166] [p. 166] Foei! dat ik ooit afzwerven dorst: Dat heeft mijn arme ziel te deerelijk bemorst. IV. Kon ik nu eens hunn tyrannij ontvlugten; Wou mij mijn Heilvorft hulpe biê;n; En op een' snooden zondaar zien. Ik zugt tot Hem; maar ach! ik kan niet zugten. En zoo mij dit somtijds gelukt; Ik voel, hoe haast mijn hart, op 't nieuw wordt weggerukt. V. Immanuël, mogt U mijn beê beweegen; Dat Gy het willen in mij wrocht. Gy zoekt my die naar U niet zocht: Ik ben alleen om Uwe hulp verleegen. Zoo ik U trouweloos verliet: Gy blijt alleen getrouw, en Gij verlaat my niet, VI. Ach, breek dan eens, mijn God, die staalen boeien; Maak, dat ik U weêr trouwe zweer: Ik zijg tans in uw armen neêr! Laat heim'lijk kragt, en leven in my vloeien, Gij zijt alleen mijn Heer, en Hoofd: Zoo wordt het vreemde vuur, door Hemelmin gedoofd. Vorige Volgende