Stichtelijke gezangen, in verscheidene gelegenheden gedicht, en met aanmerkingen, tot verstand van eenige stukken uit de H. Schrift, verrijkt. Deel 2(1764)–Rutger Schutte– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 9] [p. 9] Opwekking tot eene bestendige liefde en vriendschap; bij 't scheiden van een Stichtelijk Gezelschap. Zangw: Hemeltoonen, Englentaalen. Zie I Deel Bladz. 131. I. Sions burgers, speelgenooten, Die 't op vriendschap hebt gemunt; Vriendschap uit Gods liefde ontsprooten, Wordt van boven ons gegund. Dat we elkaâr in God beminnen. En vereenen hart, en zinnen: Goël zij ons middelpunt II. Goël wil zijn vriendschap geeven, Aan een ziel in haat verward. Dit 's een duurzaam vriendenleven, Dat, en staal, en marmer tart. Goël sterft voor helleslaaven: Goël mint gelaat, nog gaaven; Goël is de vriend van 't hart. [pagina 10] [p. 10] III Zet op menschen Uw vertrouwen, Aan wier smaak uw oog beviel. Zult ge op welzand, huizen bouwen? Zoekt ge rust, in 't ruischend wiel? Argwaan, nijd, en tegenspreeken, Kan al 's waerelds vriendschap breeken, Goël blijft de vriend der ziel. IV. Broederliefde moet hier wijken; Liefde die een vader voelt, Zal met 's moeders hart bezwijken; Eer ooit Goëls min verkoelt. Min, die duurzaam blijft na 't sterven; Zout, dat nimmer kan verderven: Goël heeft ons heil bedoeld. V. Schept een Bruidegom behagen, In een Bruid aan Hem verloofd: Om een Bruid, wil Goël vraagen, Die Hem van zijn eer ontrooft. Goël wil met bloed ons koopen, Doet ons op zijn bruiloft hoopen. Goël is ons Heer, en Hoofd. [pagina 11] [p. 11] VI. Dat we dan de vriendschap kwecken, Met den vriend van ons gemoed; Nooit haar teed're banden breeken, Hoe de Hofslang woelt, en woedt. Dat we haat, en nijd verbannen; Met de Hel nooit samenspannen. Goël is zijn vrienden goed. VII. 't Rechtvertrouwend vriendenleven, Haat de vleizucht die verblindt; Zal op reis, bestiering geeven; Schenkt een kabel, die ons bindt: 't Anker dat ons zal bewaaren, In den stroom van 's waerelds baaren. Goël is de trouwde vrind. VIII. Vriendschap weet van geen verdenken. Sauëls lasfer, vloek, en ban, Kan geen broedervriendschap krenken: Davids vriend blijft Jonathan. Vriendschap wou Gods zoon verwerven; Vloek nog ban doet haar versterven: Goël is er U leven van. [pagina 12] [p. 12] IX. Dat we 't zelfde wit bedoelen, Eendragt die de Hel verwon. Zoo we 't zelfde niet gevoelen: Blijft men bij de waarheidsbron, Goël zal 't ons openbaaren, En de nevels op doen klaaren. Goël is de liefdezon. X. Hebben wij met hart, en tongen, Goël onzen bloedverwant, En zijn vriendschap blij gezongen; 't Is de toon van 't Vaderland. Dat we in liefde, en vriendschap leeven; Daar we 't hart aan Goël geeven. Goël zij de vriendschapsband. XI. Sions burgers, speelgenooten, Die 't op vriendschap hebt gemunt; Vriendschap uit Gods liefde ontsprooten, Wordt van boven ons gegund, Dat we elkaâr in God beminnen, En vereenen hart, en zinnen, Goël zij ons middelpunt. Vorige Volgende