De oorsprong der Kaapsch-Hollandsche volksoverleveringen
(1914)–F.Th. Schonken– Auteursrecht onbekend
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk VI.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||
zijn, heeft Hesseling opheldering gegeven.Ga naar voetnoot1) Het zijn er niet veel meer dan een dozijn, waarvan de Duitsche oorsprong onloochenbaar vast staat. Kenmerkend zijn in dit kleine aantal de soldateske krachtwoorden, ‘uitdrukkingen die duidelik genoeg aantonen van welken aard die Duitse kolonisten waren’Ga naar voetnoot1): aapskilloeder (Du. Schindluder), bij mij seks (of siks), swerno(o)t, te(r) duiwel, verflakst, waarvan tegenwoordig de twee eerste weinig gebruikelijk zijn. Ook eenige schijnbare germanismen heeft Hesseling vastgesteld; het gevaar ligt echter voor de hand, dat men woorden en uitdrukkingen uit de Nederlandsche dialekten of uit vroegeren tijd voor Duitsch houdt. Woorden bij voorbeeld als ‘Perl anstatt Paarl, perd anst. paard u.a.m.’ zijn beslist geen ‘deutsche Umbildung’Ga naar voetnoot2); ‘skuld’ heeft Du Toit (blz. 81) verklaard uit de kreoolsche verbaalafleiding van het nomen, ‘geval’ als werkwoord komt in de 17e eeuw dikwijls voor, waar het huidige Nederlandsch ‘bevallen’ heeft, drijven = doen was Mnl. Langs omwegen hebben nochthans de Duitsche kolonisten werkelijk tot de verrijking der volkspoëzie bijgedragen. Evenals in zijn vaderland, heeft ook in | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||
Zuid-Afrika de Zwaab, die dit krachtens zijn verleden toch het allerminst verdient, den naam gekregen van een onnoozelen hals en op zijn onschuldig hoofd heeft zich een menigte van grappige verhaaltjes opgehoopt. Wie een domheid begaat, heet een SwaapGa naar voetnoot1) en alle mogelijke dwaze handelingen worden den ‘Swapen’ toegerekend. De aardigheden, die aan de Zwaben toegeschreven worden, zijn grootendeels ‘Schildbürger’-geschiedenissen.Ga naar voetnoot2) In Holland worden dezelfde verhalen toegedicht aan de bewoners van de stad Kampen. Van oudsher waren vele van deze Abderiten-geschiedenissenGa naar voetnoot3) gemeengoed van Nederlanders en andere volken, zoodat men voor Zuid-Afrika geen regelrechte ontleening uit Duitschland behoeft aan te nemen. Tot deze oude uit het vaderland medegebrachte kern behooren bij voorbeeld verschillende gebeurtenissen, die zich bij den bouw van het stadhuis (Afr. ‘kerk’ of ‘huis’) zouden afgespeeld hebben, zooals het naar beneden wentelen van het hout van den berg (Schildbürger, historie 8) en de alom bekende poging, om het licht in zakken naar binnen in het huis te dragen (historie 10); voorts, hoe men de diepte der bron wilde meten (Vorrede); hoe iemand om het vee te verdrijven, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||
op een teenen draagbaar (Afrikaansche variant: tafel) op den akker gedragen werd, opdat hij het graan (Schildb.: Salzkraut) niet zou bederven (historie 15); hoe men de koe op het dak (Sch.: Stadtmauer) trok, opdat zij het gras eraf zou vreten (historie 32). Veranderingen hebben ondergaan: historie 38 (‘Wie ein Schildbürger seines Pferdes schonet’): men beproeft een zwaar beladen wagen te verlichten, door zelf in te stijgen en de balken op de schouders te nemen; de geschiedenis van het opgraven der ‘entfallenen Rede’ (Vorrede): in Zuid-Afrika heet het met een meermalen gevarieerde woord-speling op ‘deur’ (deur en door): de Zwaben moesten een deur voor het huis halen, doch vergaten onderweg het woord en groeven ernaar op de plaats, waar zij het verloren hadden; - toen gebeurde het groote ongeluk, dat de voet van één hunner doorstoken werd, en men schreeuwde ‘Di's deur!’ En zoo was het woord teruggevonden. Over deze oude laag heen heeft zich een nieuwe gevormd, die ten deele reeds in Europa, ten deele echter, zooals uit den inhoud blijkt, in Zuid-Afrika ontstaan is. In Holland wordt b.v. verhaald, hoe de kerkbouwers in Kampen (en in Edam) van een vogeltje leerden om de banken (of zooals in Afrika de balken) in de lengte in de kerk (Afrik. huis) te brengen. De Hottentotten, die onvergelijkelijke vertellers, hebben zich ook van deze dankbare stof meester gemaakt en daarop voortgebouwd. Dat meen ik te mogen opmaken uit den gruwelijken trek in de volgende ‘Swaap-stories’, welke vaak door Hottentotten worden verhaald. - Toen men het huis met een riet-dak had gedekt, hoorde men daarbinnen een heidensch lawaai: men had den | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||
‘binnenaaier’ vergeten en om hem te bevrijden bleef niets anders over dan het huis af te branden. Zooals te verwachten was, werd de arme stakkerd verschrikkelijk door het vuur toegetakeld, de lippen vertrokken en de tanden door het vleesch. Die aanblik maakte de anderen woedend, omdat de man, zooals zij meenden, lachte, terwijl zij het huis weer moesten opbouwen. - Volgens een andere lezing werd het dak uit steenen samengesteld (een herinnering aan het Europeesche stadhuis) en toen gebeurde het, dat de metselaar zich plotseling ingemetseld zag, want hij had alle steenen om zich heen vast gezet en kon zijn hoofd noch naar boven noch naar beneden bewegen. Goede raad was duur; het dak weer afbreken ging niet aan en zoo werd er besloten, om den metselaar het hoofd af te snijden, waardoor men nog een paar steenen spaarde. ‘So geseg, so gedaan’. - Een anderen keer werden de Swapen gehuurd om koren te maaien. Bij de middagsrust deden zij den anderen arbeiders na, door de sikkels om den hals te hangen. Nu hadden zij er echter geen acht op geslagen, hoe de anderen hun sikkels weer afdeden, en daardoor bezeerden zij zich vreeselijk bij hun poging. Dit maakte hen wantrouwend jegens die nijdige dingen, zij wierpen de sikkels op den grond en toen de punten in de aarde drongen, liepen ze in aller ijl weg en wilden niets meer van het ‘kwaaie goed’ weten, dat zelfs de doode aarde beet. Dan zijn er nog een aantal dwaasheden door enkele Swapen bedreven, die ik niet onder te brengen weet. Zoo de belachelijke poging van een Swaap om een ezel uit te broeden uit een kalebas, met de kostelijke ontknooping; de opmerking: wanneer het reeds zoo hard | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||
is, om op een enkele veer te slapen, hoe hard moet het dan wel zijn op een heele matras vol veeren; de geschiedenis van den Swaap, die, bij gebrek aan een flesch, petroleum in zijn hoed liet gieten; en alsof dat nog niet voldoende was, keerde hij den hoed om en goot ook dat beetje ten slotte nog weg om zijn meester te wijzen, hoe hij de overige petroleum verloren had. Iets dergelijks is ook elders bekend. Een kostelijke grappenmaker is Uilspiel (Eulenspiegel). Zijn geschiedenis, sedert het begin der 16e eeuw in Duitschland zoowel als in Holland tallooze malen gedrukt, en tot op den huidigen dag gelezen, leeft ook in Zuid-Afrika; staaltjes hiervan, in den geest van het land en der Hottentotten gemodificeerd, gaf Ons Klijntji in 1905. De herinnering aan het gedrukte werkGa naar voetnoot1) wordt nog in leven gehouden door de bekende spreekwijze: Uilspiel in die maanskijn, gezegd van iemand, die iets dwaas' uithaalt. (‘Die XX history sagt, wie Ulenspiegel in dem mondschein das mel in dem hoff bütelt’). Vele verhalen evenwel, die van dezen held in omloop zijn, zijn in het geheel niet in de oorspronkelijke verzameling te vinden. Zoo moet hij bij voorbeeld voor een paard steenen in de krib hebben gelegd, zoodoende de beteekenis van ‘harde voer’ (dat wil zeggen: kaf met koren) met moedwil letterlijk opvattende. En een anderen keer - dit vertelde een Kaffer mijnen zegsman - moet hij schapen de koppen afgesneden hebben, om ze tot drinken te dwingen, want het was hem bevolen, ze te laten drinken. - Van zijn voorliefde om zich - zooals in het oude volksboek - | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||
met vuil te vermaken, heb ik niets vernomen. Dat komt misschien hier vandaan, dat de latere uitgaven het al te ruwe verzacht hebben en dat nieuwe vertelsels - waaronder zeker eenige der bovengenoemde - in de plaats der verwijderde kwamen. Daarentegen worden eenige verhalen in laatstbedoelden trant verteld van een derden held der zotheid, namelijk van Dom Jan, echter met dit onderscheid, dat bij hem alles uit dwaze onbeholpenheid geschiedt, terwijl Uilenspiegel zijn grappen met boosaardigen opzet uitvoert. Gedraagt Uilenspiegel zich als een dwaas uit leedvermaak en scherpzinnige berekening, Dom Jan is het type van den echten domoor. Hij neemt de bevelen woordelijk op, niet om te plagen, maar omdat hij niet beter weet. Dom Jan wordt altijd begeleid door zijn broeder ‘Slim Jan’, van wien hij de bevelen ontvangt. Dit is een combinatie, welke in de sprookjes der geheele wereld geliefd is. - Toen zij beiden eens bij vreemden aan de middagtafel zaten, werd Dom Jan aangeraden, met eten op te houden, zoodra Slim Jan hem op zijn voet trapte. Toen de kat nu over zijn voet liep, kon men den geëerden gast niet bewegen, om nog een bete te nuttigen, waarvan het gevolg was, dat hij 's nachts een razenden honger kreeg. Met behulp van Slim Jan ontdekte hij een schotel met kalebas, maakte het echter zoo bont, dat beiden zich gedwongen zagen, het huis te verlaten, waarbij de domme ‘die Tür hinter sich zuziehen’ moest. Dat deed hij ook, door de deur uit de hengels te lichten en met zich mede te sleepen. Toen de twee in een boom geklommen waren, kwam er een troep Zwaben - opmerkelijk is deze aanraking der beide groepen - om daar onder uit te rusten. Toen | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||
overvielen Dom Jan de natuurlijke behoeften. De Zwaben echter dachten er anders over en maakten de opmerkingen: ‘Ons liewe Heertjie geeft re'ent (regen); Ons liewe Heertjie geef kos’. Toen hem nu de deur te zwaar werd, liet Dom Jan haar los. Maar dat was voor de Zwaben te veel en met den uitroep: ‘Die Hemel val op ons’ gingen zij aan den haal. - Bij een andere gelegenheid gelukte het Dom Jan, den Zwaben hun eigen voeten terug te bezorgen, doordat hij zijn bezinning verloor en hen met de zweep uit elkander sloeg. (Vergelijk Schildb. historie 29). - Een anderen keer moest Dom Jan voor henbeiden eten halen. Toen hij echter bij Slim Jan, die de schapen hoedde, was aangeland, was er niets meer over, want hij had den geheelen weg langs zijn schaduw gevoederd. Een ander bevel vatte hij eens in dien zin op, dat hij allen schapen den linker poot afsloeg. - De motieven van de huisdeur enz. en van het ophouden met eten, wanneer de hond (Afr. kat) hem over de voeten loopt, vindt men ook in een Hollandsch sprookje, dat Dr. Boekenoogen in ‘Volkskunde’ XIII 119 vlgg. liet afdrukken. Deze beide motieven, en andere gelijksoortige, zijn echter evengoed in zwang in vertellingen uit de meest verschillende landen. Dat de snakerijen van Dom Jan en Uilspiel door Duitschers naar Zuid-Afrika zouden gebracht zijn, behoeft dus niet aangenomen te worden. Wij hebben de verschillende vertellingen hier behandeld wegens het onderling verband. Wij hebben reeds bij gelegenheid sporen van Duitschen invloed in lied en gezelschaps-poëzie aangetroffen (vergelijk blz. 17, 62 vlgg. en 132/3). Een school- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||
rijmpje, blijkbaar van Duitsche herkomst, is nog het volgende: Die wind die waai, Die haan die kraai,
Die dag breek aan, Dis tijd om op te staan;
Vergelijk het bekende ‘Ammenreim’ met zijn verwanten (Böhme, blz. 72): Der Wind der weht, Der Hahn der kräht enz.
| |||||||||||||||||||||||||||
§ 2. De Hugenoten.De eenige herinnering aan den Franschen inslag in het Afrikaansche volk vormen, zooals wij zagen, de familienamen. Verscheidene Fransche doopnamen zijn nog geliefd: Pierre, Taillefer, Jacques. De oude boerderijen, welke de Hugenoten destijds in Frans(e)hoek en Drakenstein betrokken, doen nog door haar namen denken aan het voormalige vaderland van hun eerste meesters: Rhone, Languedoc, La Cotte, Dauphiné. Wanneer nu La Vaillant, die grootsprakige Nimrod, nog in het jaar 1772 vond, dat men de Hugenoten in Franshoek door hun bruin haar en hun huidskleur van de andere, blonde kolonisten kon onderscheiden, dan is dit slechts met voorzichtigheid aan te nemen, want juist zooals de Zuid-Franschen - en dat waren de meeste Hugenoten - vertoonen ook de eigenlijke Hollanders en vooral de Zeeuwen een sterke bijmenging van het alpinen-type met zijn donkere huid- en haarkleur.Ga naar voetnoot1) De bruinachtige tint, die heden onder de Afrikaners overheerschende is, is wellicht slechts voor het minste deel aan het zonnige klimaat toe te schrijven. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||
Algemeen neemt men aan, dat de Hugenoten sterk hebben ingewerkt op den godsdienstzin der Afrikaners. Of dit onder de hierboven in de inleiding aangehaalde omstandigheden werkelijk zoo van beteekenis is geweest, is nog de vraag. Wel mag men van hunnentwege een versterking der reeds voorhanden zijnde gevoelens aannemen, welke hun kiem hadden in de godsdienstigheid van den tijd en nieuwe opwekking vonden in de Afr. levensomstandigheden. Wij vinden, dat van het begin der nederzetting van vrije burgers af aan een onbesproken karakter voorwaarde was: ‘none but married men of good character were to have ground ablotted to them’, en slechte sujetten werden verbannen.Ga naar voetnoot1) Zijn bewering (‘Paul Kruger’ blz. 2), dat het onrustige Fransche element den stoot aan den lust tot trekken gegeven zou hebben, had van Oordt nauwkeuriger moeten waar maken. - Een goed deel van de hun aangeboren hoffelijkheid in tegendeel hebben de Afrikaners zeker aan de Hugenoten te danken. [Niet dat de Hollanders onhoffelijk zijn, in tegendeel, men zal nauwelijks ergens in de wereld hulpvaardiger lieden, trouwer vrienden aantreffen dan in Holland, maar er ontbreekt daarbij te dikwijls het fijne gevoel in woord en daad]. ‘The Dutch Boer’, zegt Trollope, ‘with all his roughness, is a gentleman in his manners from his head to his heels’.Ga naar voetnoot2) Daarmede in verband staat een zekere gevoeligheid,Ga naar voetnoot3) die door lompheid licht geprikkeld wordt, maar die daarentegen des te toe- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||
gankelijker is voor voorkomendheid en belangstelling. Als Fransche bastaardwoorden, die niet reeds in de 17e eeuw in zwang waren, stelde Hesseling slechts vast: burmót-kresán (een peresoort) en pawieperski (een perzik). ‘Kamaste’ en ‘makrol’ (Du. Makrone) zouden evengoed van Duitschen oorsprong kunnen zijn.Ga naar voetnoot1) Andere eigenaardigheden zullen gewis nog in Nederlandsche tongvallen terug te vinden zijn: zoo vraagt men bij voorbeeld ook in Oud-Alblas evenals in Zuid-Afrika: hoe zeg je? (vergelijk Ma. i.v. hoe) in plaats van: wat zeg je? - Van hun Fransche kultuur zijn maar weinig overblijfselen bewaard, hetgeen des te meer te begrijpen is, daar de ‘réfugiés’ dikwijls bovendien reeds verscheidene jaren in Holland hadden doorgebracht, vóórdat zij naar Zuid-Afrika gingen. Hoogstens konden zij eenige kleine sieraden redden; de meeste oude meubelen en porceleinen voorwerpen zijn verdwenen. Franschen invloed zoekt men in een karakteristiek versierden gevelvorm: ‘There is a third kind of gable which has pilasters and other classical features and ornaments as distinguishing features. These are perhaps too ill-defined to warrant classification as a separate type, yet from their frequency in the districts settled by Huguenots one is tempted to associate them with French influences. There forms were common to all Europe, and as the houses are mostly dated 80 or 100 years after the arrival of the Huguenots, it may be thought that their national feeling in architecture had been stamped out with their language. Still, the French were at that time at the head of Europe in developing | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||
a purer style of classic architecture, and some French influence there certainly has been, which, mingled with the architecture of Holland and Belgium, has helped to create a South African style’.Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||||||||||||||||
§ 3. De Engelschen.Van den aanvang der inbezitneming door Engeland af aan werkten ook in Zuid-Afrika de staatkundige verhoudingen van Holland verdeelend: De Republikijnen kwamen in het gedrang, de Oranjeklanten sympathiseerden van harte met de nieuwe meesters en traden in Engelschen staatsdienst. Nog tegenwoordig gelden die families voor het meest verengelscht, die toentertijd de voeling met de massa hunner landgenooten verlorenGa naar voetnoot2). De groote stroom der Engelsche immigratie kwam eerst lang na de inbezitneming; Grahamstown en omgeving werd in 1820 gekoloniseerd, langzamerhand werden Natal, de haven- en mijnsteden overwegend Engelsch. Over het algemeen blijft het platte land door de oude landbouw- en veeteelt-beoefenende bevolking bezet; de tegenstelling is dus tegelijk die van stad en land, van handel en boerenbedrijf. Waar Engelsche gezinnen in Hollandsche streken als het ware ingesloten werden, zijn zij in taal en zeden dikwijls ‘verafrikanisiert’ geworden. Gemengde huwelijken zijn niet zeldzaam; zij beteekenen echter meestal een verlies voor het oude element, daar zij hoofdza- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||
kelijk in de steden en in de groote dorpen plaats vinden. De groote massa der Engelschen gevoelt zich in Zuid-Afrika nog niet geheel tehuis; het begrip van één, tweetalige, Afrikaner-natie is pas in wording, heeft echter de toekomst vóór zich, want een physische en psychische beïnvloeding van het Engelsche type door bodem en Hollandsche buren kan onmogelijk uitblijven; de voortgang van dit proces is reeds duidelijk waar te nemenGa naar voetnoot1) en voorbeelden hebben wij ter gelegener plaatse reeds nagegaan. Hoewel dus de beide volken zich in het algemeen nog onvermengd handhaven, is toch de invloed der Engelschen op maatschappelijk gebied buitengewoon groot. Immers het Engelsch heeft den voorrang in wetgeving en rechtspleging, in handel en staatsdienst, bij het spoor-, post- en telegraafbestuur, in de sport, in de school en in de literatuur. En eerst in den tegenwoordigen tijd worden stap voor stap, onder zwaren strijd en worsteling gelijke rechten voor de Hollanders ook in de praktijk verkregen. Zelfs de kerk heeft moeite, onnoodige nieuwigheden volgens Engelsch en Schotsch voorbeeld in godsdienstregeling en -leer verre van zich te houden, des te meer, doordat een heele reeks van de knapste predikanten in de eerste helft der vorige eeuw uit de zusterkerk van Schotland overkwam. Het gaat hier natuurlijk in veel gevallen om politieke en technische nieuwigheden der 19e eeuw, waarbij men tegelijk met de zaken ook de terminologie overnam of naast goede Hollandsche woorden met voorliefde de Engelsche gebruikt of aan deze met een kleine wijzi- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||
ging een Hollandsch uiterlijk tracht te geven. Daardoor zijn er in de taal uitwassen te vinden als sessie, elektie, resolutie, briek (brake), enter (in de boekhouding), slopemmer (slobpail), tender, stemp, terwijl andere letterlijke vertalingen zijn: bezigheid (business = handelszaak), onze tijdgenoot (van een dagblad, Ndl. kollega), dit land, dit Huis (parlementaire uitdrukkingen), lichthuis enz. De taal bezit verder een menigte van onvaste begrippen, welke al naargelang der individueele omstandigheden gebruikt of vermeden worden, en zulke woorden zijn, daar zij in het maatschappelijk, niet in het technisch, verkeer een rol spelen, juist de gevaarlijkste: fout vinde, ruggegraat (in de beteekenis van ‘vastbeslotenheid’), optrek (voor opstellen), lijk (houden van), jij 's rech (hebt gelijk; of moet men dit als een kreolisme beoordeelen?), de titels Mister (M'eer = Middelnedl.-Vlaamsch, is nog tamelijk bekend), Missis (Afr. juffer) en Miss, zelfs gedrochten als brekfis (naast achtuurtjie), try (probeer), kitchen (kombuis), waak (‘walk’) zijn overheerschend in streken als Kimberley en de Oostprovincie, waar vele Engelschen wonen. Het is een bedenkelijke onderneming, anglicismen in het Kaapsch-Hollandsch te willen opsporen. Men kan zich zoo licht vergissen, door oude geërfde of dialektische woorden voor speciaal Afrikaansche nieuwigheden aan te zien. Zulke totnutoe voor indringers gehouden woorden zijn bij voorbeeld: musiekdoos, welaf (beide te Oud-Alblas bekend), set (volgens Te Winkel in Zeeland gebruikelijk voor Ned. servies, stel). In de 17e eeuw komen in Nederland vele toevallige overeenstemmingen met het Engelsch voor: een (goed) een, O mij(n)! story (ook Mnl.), meenen = bedoelen, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||
opgenomen, opgenomenheid, ik voel (zonder het wederkeerige mij); ook slippers en stoof (kachel), dikwijls door Schotel aangehaald (stove is nog Vlaamsch), behoeven niet nieuw ontleend te zijn [voor zoover ik weet echter, kennen de oude huizen de ‘stoof’ in het geheel niet]. Het zeldzame ‘achter die kinders kijk’ = Ndl. zorg dragen voor (vergelijk De Bo, Westvlaamsch Idioticon op: achter) is waarschijnlijk eveneens dialektisch; Mnl. en hoogstwaarschijnlijk nog dialektisch zijn: aangaan (Ndl. voortgaan), dat mag zijn (Ndl. kan), bij die tijd, lot (bij voorbeeld ‘een lot geleerdheid’); deze alle en nog meer zijn uit de woordenboeken aan te toonen. Zoo ziet men, dat dergelijke woorden maar in schijn vreemde woorden zijn. Hetzelfde mag men beweren van een reeks woorden, die in het Kaapsch-Hollandsch reeds vóór den Engelschen tijd werden opgenomen, zooals het feit, dat wij ze ook in het kreoolsche Neger-Hollandsch terugvinden, bewijst. Hier en ginds stammen zij vermoedelijk uit de achttiendeeeuwsche matrozentaal, die veel uit de taal der destijds opkomende Engelsche zeemacht had overgenomenGa naar voetnoot1). Deze zijn dus van Afrikaansch standpunt geen onmiddellijke ontleeningen uit het Engelsch, doch zijn door tusschenkomst der zeetaal binnengekomen. Voorbeelden zijn: roepen (= noemen), dagbreek, perdeskoen (in plaats hoefijzer), dip; andere laten zich verklaren als kreoolsche verbalizeering of adjektiveering van het nower: ik wonder, ik is honger (hetgeen dus niet met het Engelsche I am hungry gelijk te stellen is), ik is | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||
spijt, of uit het wegvallen van het voegwoord ‘dat’ enz.Ga naar voetnoot1) Ja, men mag zelfs met tamelijk vertrouwen de stelling uitspreken: al zulke begrippen van het gemoedsleven, zooals meen, opgenome, ek wonder, welke algemeen bestaan blijven en zelfs door de geleerdsten niet zonder hartzeer ter zijde kunnen worden gesteld, zijn slechts schijnbare en derhalve geen anglicismen. Men mag daarom op goede gronden vermoeden, dat ook andere, nog niet verklaarde, woorden ouder zijn dan de 19e eeuw, zooals bij voorbeeld: krismis (in plaats kerstmis), keppie (muts, doch niet met de Engelsche e van cap; misschien uit Fransch képi?) naast kapet, die anner dag (eens, in het verleden), een dag (eens, in de toekomst), tijd neem (Duitsch?), moustache (Fransch?) naast snorre -, omdat zij zoo algemeen gangbaar zijn. En het is zelfs zeer de vraag of, afgezien van de vaktermen, wel een enkel anglicisme uit de 19e eeuw reeds hopeloos burgerrecht heeft gekregen. Maakt echter reeds de overeenkomst in woordenschat en armoede der verbuigingsvormen de overname gemakkelijk, zoo wordt de overgang nog in de hand gewerkt door opvallende overeenstemming in uitspraak en klankstelsel. De sterke lippen-ontronding hebben beide talen gemeen, in beide ontbreken de zachte spiranten v en Ʒ, beide hebben de media g aan het begin van woorden en lettergrepen, beide wijken van het algemeen-Hollandsch af door de donkere kleur van de lange a, door de uitspraak van korte i en l. Wanneer men | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||
daarbij nog bedenkt, dat hier geen geographische grens de beide concurrenten scheidt, zooals dat meestal in meertalige landen het geval is, dan moet men wel toegeven, dat de toestand, op zijn minst genomen, onaangenaam is en in de praktijk veel moeilijkheid opleveren moet. De ergste wortel van al het kwaad is de school. En geen wonder, want hier wordt dadelijk van den beginne af aan (ten spijt van alle paedagogische beginselen) het onderricht door middel der vreemde taal gegeven. Nu eerst doet men, vaak schuchter en bevreesd, de eerste stappen tot verbetering. De gevolgen van een een zoodanig verkeerd stelsel kan iemand, die de vreugde van het volkomen beheerschen zijner moedertaal kent, zich nauwelijks voorstellen. Het geheele denken, de geheele wijze, waarop dit tot stand komt, wordt voor vele jaren, zoo niet voor altijd, in verkeerde banen geleid, zoodat de meeste beschaafde jonge lieden niet bij machte zijn, over een wetenschappelijk onderwerp in hun moedertaal van gedachten te wisselen, terwijl denkvermogen en uitdrukkingskracht een onherstelbaar verlies lijden. Tot op laten leeftijd telt men in 't Engelsch, houdt men briefwisseling in het Engelsch, dicht, zingt en leest men bijna uitsluitend in het Engelsch, spreekt men aardrijkskundige, geschiedkundige, en technische woorden op zijn Engelsch uit (Mjunich = München, Emerrika, Sjarlemän = Karel de Groote, télegram, piäno); men spreekt van een lijn (versregel), van paint, van draw (als werkwoorden) en men is verheugd, wanneer de school ‘opbreek’ (vacantie krijgt). In het kinderspel, op de speelplaats van de | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||
school, heeft de Engelsche invloed hevig gewoed. Evenals bij het overnemen van anglicismen wordt hier het indringen begunstigd door het oud-Germaansch gemeenschappelijk bezit van vele spelen. Zoo prenten zich licht Engelsche woorden, regels, liederteksten, zelfs geheele spelen in het geheugen en dreigen hier en daar de oude benamingen en formules geheel te verdringen. Wegkruipertjie wordt dikwijls tot I spy of Kicking the tin, Zakdoekjeleggen (C.T. I 284) wordt Drop handkerchief en Op en af wordt tot See saw, beide spelen met Engelsche rijmpjes. Bij het brugjesspel wordt dikwijls ‘Oranges and lemons’ gezongen, Perdjiespring noemen de jongens ook Leapfrog, Eénbeentjie Hopscotch. Zelfs in het oud-eerwaardige ‘albasterspeul’ zijn vreemdelingen ingeslopen, zooals kiepkiep (naast hou-hou), kieks (naast skoppe[n]s), kliers! (clear), poel (Engelsch pull? Zie Ma. op fonk). - Vooral bij het aftellen (‘uittel’) zijn vele rijmpjes van Engelschen oorsprong gebruikelijk. Van de meeste vindt men de verwanten in W. Gregor's rijke verzameling van Counting-out Rhymes of Children. Ik haal hier eenige aan, die men in Afrika zelf voor oud en oorspronkelijk aanziet, maar die uit Engeland ontleend zijn.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ook opzettelijke veranderingen vinden plaats: zoo werd het Engelsche Ink, pink, penny, stink (Gregor 29) in Zuid-Afrika tot: Ink, pink, poep, stink. Nieuwe spelen zijn onder andere Rounders en Caps in the Bag. Ook in de gezelschapsspelen is zeer veel Engelsch overgenomen: Pandspelen, raadselspelen, Upjenkins enz. Dikwijls vindt men, dat een uitgestorven spel door een Engelsch vervangen is. Zoo waren ‘Passing the slipper’ en ‘Passing the Ring’ vroeger bekend als Schoentje schuiven (Slofje-onder) en Ring verschuiven (C.T. IV 120, 124), of Cat after Mouse als Kat en Muis (C.T. I 195); het aardige oer-oude rondedans-spel van ‘Patertje langs de kant’ (C.T. II 197, v. VI. 102, Erk und Böhme nr. 977), dat nog voor weinige jaren bekend wasGa naar voetnoot1), wordt tegenwoordig (overal?) met de smakelooze begeleiding van ‘Walking on the green gass’ gespeeldGa naar voetnoot2). - Vele oude kunststukjes uit de school moesten voor Engelsche wijken. Wel kennen de kinderen bij voorbeeld nog het ‘meulespeul’ (C.T. VII 201, B. 644), herinneren zich oude lieden nog de rijmpjes, om het tellen door middel van geäccentueerde lettergrepen te leeren (C.T. VII 217: schrabjesspel) en de gebruikelijke kwajongensstreken (C.T. VII 237 vlgg.) zijn dezelfde, maar ‘Geef het voort!’ (239) is slechts als ‘Pass it on!’ bekend en opschriften als eigendomsbewijs in schoolboeken (246) en phantastische verklaringen (bij voorbeeld van P.R.E.F.A.C.E.) zijn alle EngelschGa naar voetnoot3). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||
Aan dezen toestand zijn de Afrikaners zelf niet zonder schuld. Ook zij lijden aan de algemeen Germaansche ondeugd van het na-apen van en voorkeur geven aan het vreemde, en dit was des te meer hier in Zuid-Afrika het geval, waar het volk slechts één voorbeeld van hoogere intellektueele kultuur voor oogen had. Het volk was door overmachtige omstandigheden in geestesontwikkeling ten achteren gebleven en gewende zich er aan, de Engelschen, met hun imponeerend optreden, als het eenige voorbeeld van alle ware beschaving aan te zien. In het geheele gezellige verkeer heeft zich zulk een modezucht ingedrongen: de taal van den beschaafden omgang moet Engelsch wezen, men moet op de hoogte blijven en de nieuwste Engelsche romans gelezen hebben, men geeft zijn kinderen, zijn honden, zijn paarden Engelsche namen en de Engelsche namen voor familie-betrekkingen komen in de plaats van de van ouds overgeleverde. Om aan deze verkeerde opvattingen paal en perk te stellen, om een echten, nationalen geest, zoowel in het openbare als in het huiselijke leven aan te kweeken, zijn in de laatste jaren verschillende vereenigingen gesticht geworden, die reeds met goed gevolg werkzaam zijn. Van de houding ten opzichte van het Engelsche hangt de geheele toekomst van de volkszeden af. |
|