met name aan de heeren Prof. Dr. W.J. Viljoen (Stellenbosch) en G. Preller (Pretoria) voor de onbaatzuchtige openbaarmaking van den vragenbrief in ‘De Unie’ en ‘De Volksstem’. Verblijdend is het feit, dat intusschen een belangstelling voor de volkskunde in wijderen kring is opgewekt - de ‘Afrikaanse Taalvereniging’ b.v. heeft het plan tot het verzamelen in al haar afdeelingen van mondelinge overleveringen en een landgenoot heeft zich reeds op het wetenschappelijk onderzoek van een onderdeel der stof geworpen.
Wat nu het nadere doel van dezen arbeid aangaat, het geschiedkundig onderzoek der overleveringen, ook daarvoor is de bodem nauwelijks voorbereid. In Holland ontbreken nog grootendeels samenvattende werken en het weinige bereikbare materiaal moet met moeite uit allerhande verstrooide bronnen te zamen worden gezocht. De opgave van vele bronnen en kostbare bizonderheden heb ik te danken aan de vriendelijkheid van Dr. Boekenoogen (Leiden); den anderen geleerden, die mij met groote bereidwilligheid ten dienste stonden, zoude ik hier ook dank willen brengen. Aan reisbeschrijvingen van Zuid-Afrika ontbreekt het, afgezien van de vroegste tijden, waarlijk niet, doch ook deze zijn, zooals te begrijpen is, in de hedendaagsche bibliotheken zeer schaars vertegenwoordigd, zoodat veel van elders erbij gehaald moest worden. Veel hulpmiddelen vindt men natuurlijk in Holland, de meeste echter in het Britsche Muzeum. Doch ook deze wonderbaarlijke verzameling kan niet alles bevatten, gelijk een oponthoud ter plaatse mij bewezen heeft. En zoo zal men dan ten slotte eerst in het Vaderland een dragelijk adaequaat