Veldnamen in Nederland
(1950)–M. Schönfeld– Auteursrecht onbekend
[pagina 73]
| |
IV. Benoeming naar het gebruik dat van de bodem gemaakt wordt.Bouwen is het bebouwen, bewerken van het land (mesten, ploegen, eggen, zaaien), maar reeds vroeg wordt het in verschillende streken, tegenwoordig vooral in 't Oosten van ons land, gebruikt in de zin van ploegen Ga naar voetnoot1). Akkers of bouwlanden heten Bouwakker, terschellings Bouwvin, gronings Bouwte Ga naar voetnoot2), zaans (De) Bout Ga naar voetnoot3), gelders (rivierengebied) De Bouwing, Nieuwlandsbouwing, Stapelse Bouwing Ga naar voetnoot4), = wierings Ploegkrogt Ga naar voetnoot5). Een synoniem van bouwland is mnl. corenlant, in veldnamen als Korenlanden bewaard. Een ander algemeen woord is Zaadland; oudwaterlands Dat Zaetvelt en De Saetacker, ook kortweg Het Saet; zaans Zeedland of Zaaiven; wierings De Zaad; oud-drents De gesaeijde Landen (d.i. het bouwland van de Uffelter en Holtinger es tezamen, a. 1641) Ga naar voetnoot6). Oude landbouwtoestanden leven voort in de veldnamen; b.v. het drieslagstelsel Ga naar voetnoot7), zo genoemd omdat het land werd ingedeeld in drie “slagen” of percelen, waarvan afwisselend elk jaar een stuk braak lag, een voor verbouw van wintervruchten diende, een voor die van zomervruchten. Dit stelsel handhaafde zich eeuwenlang – in een tijd toen het boerenbedrijf in vele honderden jaren minder veranderde dan thans | |
[pagina 74]
| |
in enkele tientallen jaren – zij het ook met wijzigingen: o.a. doordat men wèl wisselend verbouwde, maar géén stuk liet braakliggen: zo kwam de boekweit- en klaverteelt in ere. Het braakland werd oudtijds in de regel tot in Juni als weide voor het vee gebruikt, maar om en bij St. Jansdag werd het “gebroken”; vandaar dat Einhard Ga naar voetnoot8) Juni brachmanoth noemt. Het bleef daarna liggen tot in de herfst, in welk jaargetij het nog eenmaal voor het winterkoren werd omgeploegd. Het zou natuurlijk niet juist zijn, elke naam Braakland, Klaverland, Roggeakker, Boekweitakker e.a. met genoemd stelsel in verbinding te brengen, maar indien zij gedrieën voorkomen, grenst de veronderstelling aan zekerheid. Naast Braakland, De Braak Ga naar voetnoot9) vindt men vooral in 't Oosten van ons land samenstellingen als Veldbraak Ga naar voetnoot10), De Munnikenbraak Ga naar voetnoot11); ook, met diminutiefuitgang, Brakel Ga naar voetnoot12). Een afleiding van breken, germ. brachti-, is bewaard als bracht Ga naar voetnoot13); vgl. de veldnamen ouddrents twe stucke hoylandes in der Brachte (a. 1421) Ga naar voetnoot14), en b.v. wierings Bragteweidtje Ga naar voetnoot15). Een synoniem van Braak is wel het zeer verspreide Zwartland e.dgl., al zijn hier ook andere mogelijkheden Ga naar voetnoot16); en het weinig voorkomende | |
[pagina 75]
| |
Slaapakker Ga naar voetnoot17). De vooral Anglo-Friese term voor het “breken” van het land is ags. fealgian, ofri. falgia = (in 't bijzonder gron.) vaalgrn̥; daarbij behoort als benaming voor braakland ags. fealh (fealg) (= eng. fallow), waarnaast fælging. Een veelheid van vormen vindt men in het Fries; zo kennen de Beneficiaalboeken van Friesland o.a. falich, falige, feelgen, en, met vervanging van -ige door -inge, falinge, felinge, en nog fri. Vellingen Ga naar voetnoot18). En in Groningen wordt (De) Valge, Vaalg, nu nog als semi-appellatief gebruikt voor de buitenbuurt van verschillende dorpen; soms ook als veldnaam: Hooge Valg (land te Saaksumhuizen) Ga naar voetnoot19); vgl. verder zaans Velingsakker. Op het drieslagstelsel wijst duidelijk Drievelings naast Velling bij Ansen (gem. Ruinen) Ga naar voetnoot20). Wij spraken van de drie slagen, die hun benaming aan het drieslagstelsel hebben gegeven; de afdelingen waarin het akkerland verdeeld is, noemde men in het Zuid-Duits en Zwitsers Zelgen Ga naar voetnoot21), een woord dat ik etymologisch niet zou willen scheiden van ndl. telg “tak”, in 't Oosten van ons land ook = jonge boom (in 't bijzonder eik); mhd. zelch, zelge. De overgang van de ene betekenis op de andere vindt men in drents telgenkamp = afgescheiden omwalde kamp, met eikebomen omplant Ga naar voetnoot22); als veldnaam (Telgenkamp) bewaard onder Batmen (a. 1755) Ga naar voetnoot23); vgl. ook de Telgakkers te Enter Ga naar voetnoot24). Ook in de Veluwse buurtschap Telcht Ga naar voetnoot25) en in het Overijselse Tilligte Ga naar voetnoot26) zal hetzelfde woord bewaard zijn. | |
[pagina 76]
| |
Moeilijkheden bieden de namen, met een vorm van het w.w. wenden gevormd, dat de betekenis kan hebben van (de grond) omkeren, d.w.z. ploegen, en die van omdraaien (met de ploeg, op het eind van het land). Eerstgenoemde betekenis vinden wij in mnl. (noordholl.) want (onz.) “landmaat” en in de meer verbreide samenstelling mnl. dachwant, Kil. daghwand ”modius agri”, eig. zoveel land als men op één dag met twee paarden kan wenden, d.i. beploegen Ga naar voetnoot27). Daarentegen is de tweede betekenis van het werkwoord bewaard in mnl. gewande, gewende, gewend Ga naar voetnoot28), d.i. de plaats waar bij het ploegen gewend wordt, het zgn. trappeleinde, dan ook akkerbed, akker; in 't Oosten van ons land komt hiervoor ook voor anewende (waarin ane- de richting ergens heen aanduidt), wenning Ga naar voetnoot29). Hierbij behoort ook mnl. wentacker Ga naar voetnoot30), d.i. de afzonderlijke akker die soms dwars voor de drie “slagen” werd uitgespaard voor het wenden van de ploeg, maar dan ook synoniem met gewende “akker” Ga naar voetnoot31). Verdam Ga naar voetnoot32) geeft voor mnl. gewande “land dat een boer in huur heeft” één bewijsplaats en wel uit Limburg; daarmee stemt goed overeen dat het juist daar als veldnaam bewaard is: Gewande, stuk land bij Sibbe-Yzeren Ga naar voetnoot33). Door assimilatie ontstond hieruit gewan, dat ons voor Nut (L.) wordt opgegeven in de betekenis van “al 't akkerland bij kasteel of grote hoeve, algemeen in ons dialect in gebruik” Ga naar voetnoot34); als veld- | |
[pagina 77]
| |
naam komt het voor bij Spaubeek: De Gewanj Ga naar voetnoot35). Gewend(e) krijgt de betekenis van een deel van een kamp land dat tussen twee dwarsgreppels ligt, omdat de boer daar moet “wenden” Ga naar voetnoot36). Met een uit de auslaut stammende verscherping van de d vindt men het in noordbrab. Gewenten (Roosendaal) Ga naar voetnoot37). Anewende komt voor als veldnaam sedert de 15e eeuw, b.v. ouddrents De Anwende (De swarte Anwende), Des Quaden Aenewende, Die Onewende e.a. Ga naar voetnoot38); oud-overijsels Anewende (a. 1456), te Enter ook verknoeid tot Alewende; oudgelders Dat Aenweynde Ga naar voetnoot39). In Ansen is een akker De Wenning die voor de koppen van verschillende akkers langs ligt Ga naar voetnoot40), en doordat een stuk land soms twee wennings nodig had, één voor en één achter op de akker, konden twee stukken bouwland bij Vollenhove De Voor- en De Achterwenning Ga naar voetnoot41) heten. Ook dit wenning komt voor met voorvoeging van aan-; b.v. ouddrents Anewendynge (Ruinen, a. 1428) Ga naar voetnoot42), nieuwdrents Anwenning (Eekst) Ga naar voetnoot43), gron. Aonewenning (bouwland bij Vlachtwedde) Ga naar voetnoot44). Daartegen is mnl. (dach)-want Ga naar voetnoot45) – nog is in Vriezenveen want als land van een bepaalde maat bekend Ga naar voetnoot46) – vermoedelijk bewaard in enige andere Oost-Nederlandse veldnamen van ouder en nieuwer tijd: ouddrents Dat hoghe Want (Pesse, a. 1372); Den aversten Want (Meppel, a. 1558); Stegewant (Anreep, | |
[pagina 78]
| |
a. 1462) Ga naar voetnoot47); Zwarte Wanden en Galgewanden (esgronden onder Eekst) Ga naar voetnoot48); overijsels IJselhammerwanden (grasland bij Oldemarkt) Ga naar voetnoot49); oud-gelders Het langh Want (Lathem, 1460) Ga naar voetnoot50). Zij behoren dus tot een groep van namen, welke in rubriek VII nader besproken wordt. Behalve naar de verbouw of de wijze van bewerking kon men de drie slagen ook benoemen naar de ligging of naar de vorm. Men krijgt dan namen als: Voorste, Middelste, Achterste Akker Ga naar voetnoot51) tegenover Dwarsland Ga naar voetnoot52); of: Brede, Bree (uiteraard meestal in de pluralis) tegenover Smalland. In 't Oosten van ons land werd dan bree het gewone woord voor de oorspronkelijke eenheden, waaruit de es is opgebouwd Ga naar voetnoot53). Het Dwars- of Smalland lag aan de “kop” van de Breden, waartoe het toegang verleende; het kon dus ook als Kopstukken onderscheiden worden van de Zijdstukken Ga naar voetnoot54). Ook in Engeland kwam de benaming voor: ags. Heafodacren, Heafod-lande, d.i. “the headland where the plough turned after ploughing the parallel strips of the cornland” Ga naar voetnoot55). Tal van akkers heten naar het product dat erop verbouwd werd. Wie zich zou verbazen over namen als Boonenakker, omdat ook die producten nu eens op dit, dan weer op dat perceel verbouwd worden, vergeet, dat de boeren vroeger geslachten lang door de traditie gebonden werden. Men leze b.v. Heuvel Ga naar voetnoot56) erop na, die een dergelijke vaste Boonenakker bij zijn vaderlijke boerderij kent. Maar ook waar de producten wisselden, bleef vaak de eens gegeven naam; en ook daaruit spreekt datzelfde gevoel voor traditie. Naast Tarweakker (zaans Tarfakker) staat Weitakker, terwijl ook zeer verbreid is, eveneens op Duits taalgebied, Broodakker, dat in de oudere taal nog als soortnaam voorkomt: oudgelders twee broot- | |
[pagina 79]
| |
campen bouwlants (Deil, 1666) Ga naar voetnoot57). Daarnaast Wittebroodsakker (Wieringen), misschien – evenals Broodkist Ga naar voetnoot58) – niets anders betekenend dan akker waarop men zijn (witte)brood verdient, dus vruchtbare akker Ga naar voetnoot59). Of moet men aan de vorm denken, of was het land, waarvan de opbrengst bestemd was om het brood te bekostigen van geestelijke inrichtingen? Ga naar voetnoot60) Terwijl in het kader van deze studie vele namen geen nadere bespreking behoeven Ga naar voetnoot61), vermelden wij afzonderlijk enkele andere: Het oostndl. woord voor raap is roeve, reuve (hgd. Rübe); vandaar naast Raap-, Rapenland oudgelders Reubekempken (Zelhem, 1621) Ga naar voetnoot62), gelders Reuvekamp (Gorsel) Ga naar voetnoot63); overijsels Rovegaarden, Roeveakkers, Reuvenakkers Ga naar voetnoot64). Vlas- of lijnakkers hadden vroeger vele dorpen om in de behoefte aan “zelfgeredde kleer” te voorzien; vandaar b.v. oud-drents Lijnacker, nieuw-drents Lijnstukken, noordbrabants Lijndonk Ga naar voetnoot65) e.dgl. Naast vlasakker vindt men de veldnaam Vlasroot Ga naar voetnoot66), eig. de plaats waar het vlas werd geroot; in 't Drents als reut in b.v. Reutakker, Reutmaat (Westerbork, 1720), De drie Reutkoulen (= kuilen) (Zweelo, 1773) Ga naar voetnoot67). Naar de plaats waar het gehekeld werd, heet noordbrabants Hekelblok Ga naar voetnoot68) en | |
[pagina 80]
| |
het Amsterdamse Hekelveld. Bij Hoppenkamp, Hopland en evenzo bij het zelden voorkomende Moutkamp Ga naar voetnoot69) denkt men aan de opkomst van het bierbrouwersbedrijf; uit de veldnamen zou men heel wat kunnen leren over het in de loop van de eeuwen telkens wisselende bedrijfsleven, wisselend ook in het gebruik van de te verwerken grondstoffen. Ieder weet, dat Zeeland het centrum van de meekrapcultuur was en dat ook westelijk Noord-Brabant er deel aan had Ga naar voetnoot70); maar opvallend is een veldnaam De Meekrap voor bouwland bij Rijswijk (G.) Ga naar voetnoot71). Wat de tuinbouwgronden betreft, in de inleiding spraken wij reeds over gaard (en bijvormen), vooral bekend uit de samenstelling boomgaard. Edelman en Vlam Ga naar voetnoot72) hebben aangetoond, dat het bogerd- (bogaard-) gebied geografisch gescheiden ligt van het bongerd-gebied: de Bommelerwaard behoort over 't algemeen, met Noord-brabant Ga naar voetnoot73) en het aangrenzende deel van België, tot het bogerd-gebied; in de Over-Betuwe daarentegen, in aansluiting aan het Oosten, zegt men bongerd. Beide vormen komen voor naast boomgaard-namen (deze laatste alleen als schrijfvorm?) Zo b.v. in de Bommelerwaard Bogerd, Koetsiersbogerd, Op den Boomgaard; in de Betuwe Bongerd, Armenbongerd, Lange Boomgaard. In Friese vorm is dit woord tot streeknaam geworden in West-Friesland: Bangerd (streek tussen Zwaag en Westerblokker) Ga naar voetnoot74). Een ander woord voor boomgaard schijnt te zijn vergt Ga naar voetnoot75), dat in de Bommelerwaard vrij veel als veldnaam voorkomt: Vergt. Daarnaast in de Betuwe Vergerd, Vergarde, Veergaarde. Ook de oude vormen wisselen: naast Vergede Ga naar voetnoot76) komt voor Vergard, Vergerd, Vergerden Ga naar voetnoot77), niet alleen in | |
[pagina 81]
| |
het grote-rivierengebied van Gelderland, maar ook in Noord-Brabant, Limburg en Overijsel; en verder een vorm zonder dentaal Verger Ga naar voetnoot78). De verhouding van deze vormen is evenmin duidelijk als de oorsprong van het woord. Men krijgt de indruk, dat verschillende woorden door elkaar gelopen zijn: boomgaard, viergaard Ga naar voetnoot79) en Vergt? Ga naar voetnoot80) Overigens vindt men als namen van de afzonderlijke boomgaarden even veel variaties als bij de andere veldnamen, waarbij men bedenke, dat, als de boomgaard werd aangelegd, vaak de oorspronkelijke naam bleef; zo b.v. in de Betuwe Zuutjes Hofstede, Spitshoek, In de Batterijen, De Meezen, De grote Schoorsteen, De Wandeling, De Snoeienkamp, Topswaard, De Messemaker, De Otter Ga naar voetnoot81). Denkbaar zijn ook veldnamen naar de afzonderlijke bomen, maar daarbij valt het op, dat benamingen met appel zeldzaam zijn Ga naar voetnoot82), terwijl die met peer veel voorkomen: betuws Peerakker Ga naar voetnoot81); noordholl. Perboemland Ga naar voetnoot83), en korter De Peerenboom (Waterland); maar vooral zuidelijk: limburgs Peerboomsstuck Ga naar voetnoot84), noordbrabants Pe(e)reboom Ga naar voetnoot85), zeeuws Pereboom en Pereboommeet Ga naar voetnoot86). | |
[pagina 82]
| |
Het is mogelijk, dat, vooral in de laatste gevallen, een volksetymologische vervorming van het zuidelijke woord mnl. parre, perre ‘omheinde plaats, afgesloten terrein’ in het spel is Ga naar voetnoot87). Misschien mag men tot de namen van de tuinbouwgronden ook rekenen: Luchten, Lucht(e), Locht; vgl. het vooral uit Vlaanderen in oudere en jongere tijd bekende lochtinc (nu lochting), waarnaast lochten(e) ‘omsloten erf achter of bij een huis, gewoonlijk boomgaard en moestuin’, dus ongeveer in de betekenis van het vroeger besproken goorde. Maar als veldnaam wordt het klaarblijkelijk ook voor andere gronden gebruikt; zo wordt ons van Hooge Luchten en Lage Luchten in Heemse (gem. Hardenberg) opgegeven Ga naar voetnoot88), dat het eerste hoge bouwgrond, het tweede lage grasgrond is; en De Luchte in het Markelose Broek langs de Schipbeek is broekgrond, thans weiland Ga naar voetnoot89). In de vorm lucht, locht is het woord vrij verbreid; wij noemen nog limburgs Locht (Heerlen en Kerkrade); noordbrabants De Lught (1690), Lugteblock (1697), Luchtenveldeken (1651) (alle drie onder Roosendaal) Ga naar voetnoot90), De Locht (onder Den Dungen) Ga naar voetnoot91), Hoge en Lage Logt (St. Michielsgestel) Ga naar voetnoot92); gelders Logt (Elst), Schone Loecht (Veluwe, a. 1514) Ga naar voetnoot93). De afleiding van lucht, locht is niet geheel zeker; wij houden het met Helsen Ga naar voetnoot94) voor een afleiding van luiken, in welk geval het dus bij de onder X besproken woorden lok en blok zou aansluiten; het is dan eerst secundair tot de latere betekenissen gekomen. Andere namen die men tot tuinbouwgronden zou kunnen rekenen (Boonenakker e.dgl.), zijn hierboven reeds genoemd. Het grasland werd ten dele beweid, ten dele gehooid. Voor de eerste soort werd algemeen het woord weide Ga naar voetnoot95) gebruikt, al kreeg dat allengs óók de betekenis van hooiweide; het drong beemd en made terug, die aanvankelijk in laatstgenoemde zin gebruikelijk waren. Voor weide (noordholl. weid, weed Ga naar voetnoot96))vindt men ook wee Ga naar voetnoot97), o.a.in Overijsel; b.v. | |
[pagina 83]
| |
De Wee (hooiland bij Windesheim), De Whee (weiland bij Diepenheim) Ga naar voetnoot98), De Wee (lage wei aan de Regge bij Goor), De Wheeën (weiland onder Oldemarkt) Ga naar voetnoot99); ook in Drente: De Weehorst (Roden). Daarnaast kent het Oostmnl. wēse (mnd. wēse, hgd. Wiese uit ohd. wisa), bewaard o.a. in de naam van een terrein ten Westen van Deventer, het Wezenveld geheten Ga naar voetnoot100). Allereerst een oostelijk woord is ook mnl. wische (Kil. wisch/wische = pratum, mnd. wisch, ags. wisc “damp meadow, marsh”) Ga naar voetnoot101), achterhoeks wis(ch); vgl. de in 17e eeuw herhaaldelijk in Westerwolde voorkomende veldnaam De Wissche Ga naar voetnoot102); drents Wisschen, groenland bij Borger en dito bij Emmen; gelders Geelink-wieske en de De Pellewieske (twee weiden bij Winterswijk) Ga naar voetnoot103); een enkele maal ook elders: noordbrab. Wieske Ga naar voetnoot104). Voor beweiden had men ook het werkwoord etten; vandaar noordbrabants Etsel (ook in samenstelling: Etselblok, Etselheining) en Etting Ga naar voetnoot105). Hierbij kunnen ook behoren: oudgelders Die lange Etweyde (Renooi, 1592) Ga naar voetnoot106); waterl. De Etkamp, zaans Etveen, Etweer, “land dat men door het vee laat afgrazen”. Toch is deze verklaring niet zeker; immers er bestaat ook een praefix et-, dat etymologisch niets met etten (causatief van eten) te maken heeft en dat herhaling uitdrukt Ga naar voetnoot107): in dat geval zou het dus betekenen een stuk land, dat op het tweede grasland beweid wordt. Een synoniem van Etkamp in | |
[pagina 84]
| |
de eerstgenoemde betekenis is noordbrab. eusel: zo b.v. onder Asten een wei- en bouwland, geheten Eeuwsel Ga naar voetnoot108), naar de opgave van Zuster Philomena uitgesproken met de eu van deur: onder Heeswijk laag weiland langs de Aa D'Euzel Ga naar voetnoot109); in Achtereind (Eindhoven) De Eeuwsels Ga naar voetnoot110). Dat echter ook de uitspraak ēusel voorkwam, blijkt uit de in Zuid-Nederland voorkomende spelling esel, welke leidde tot de perceelsnaam De Ezel, die bij ons voorkomt in de Bommelerwaard, welke zich hier als zo vaak bij 't Zuiden aansluit Ga naar voetnoot111). Het is een afleiding van eeuwen “voederen, pascĕre” Ga naar voetnoot112), en betekent dus beweid land, weide, in 't bijzonder “schrale weide”. Het woord is typerend voor het oude hertogdom Brabant: het hoofdverspreidingsgebied ligt in Belgisch Brabant. Voor Geldrop werd ons opgegeven 't Eeuwel Ga naar voetnoot113), voor Uden en voor Nistelrode De Euwels Ga naar voetnoot114): dus een afleiding met een ander suffix van 't zelfde werkwoord; vgl. bij Lindemans Ga naar voetnoot115) eute. Bij Schoonebeek (Dr.) bevindt zich een stuk land, Morgenweide geheten, welke naam in verband is gebracht met gebruiken, de bo (soort van koestal) betreffende Ga naar voetnoot116). Wij wijzen op de parallelle Zwabisch-Alamanse veldnaam Aucht, mhd. ûhte, bij got. ūhtwo; door Vollmann Ga naar voetnoot117) verklaard als de weide, waarop het trekvee vroeg in de morgen of nog 's nachts gedreven wordt, nadat het op het land gewerkt heeft, en noemen daarbij fries It Nachtlân Ga naar voetnoot118). Alle graslanden konden gehooid worden, maar allereerst komen daarvoor in aanmerking de lage landen die te vochtig waren om voor weide | |
[pagina 85]
| |
te dienen: het vee zou de zode vertrappen. Het meest verbreide woord voor hooiland is made, mede (zeeuws meet), fri. miede Ga naar voetnoot119); de oorspronkelijke betekenis is af te leiden uit de etymologie, immers het woord hangt samen met maaien. Allengs is het echter ruimer en vager van betekenis geworden, zodat het ook weiland kan zijn en zelfs bouwland kan omvatten. Men verwarre het woord niet met het later te bespreken mat, maat, waarmee het zich echter wel eens heeft vermengd. Het is niet nodig, hier voorbeelden van veldnamen ermee te geven; synoniemen zijn samenstellingen met Hooi- als b.v. overijsels De Hooislagen Ga naar voetnoot120), urks Hooiland, oudwaterlands Hooijven; waarbij, vooral in streken waar de anlauts- h onvast was, verwarring van hooi met ooi kon optreden Ga naar voetnoot121). Op het hooien ziet waarschijnlijk Ga naar voetnoot122) ook zaans Klampakker, door Boekenoogen gesteld bij klamp = hooischelf; en, met onderdrukking van het tweede lid, ook zaans Hooiklamp, in Waterland en in Grootebroek De Klamp. Natuurlijk vindt in een land, waar 't kind zijn moer verbrandt, ook deze bestemming zijn neerslag in de veldnamen; turfwinning wordt reeds voor de 10de eeuw in de omgeving van Utrecht geboekstaafd Ga naar voetnoot123). In veenstreken zullen De (het) Brand, Brandveen; De Barnt, Barnewinkel e.dgl.Ga naar voetnoot124) behoren bij brand, barning “brandstof” Ga naar voetnoot125) en dus synoniem zijn met Turfland Ga naar voetnoot126), Torvede Ga naar voetnoot127), en ook met Baggerwei Ga naar voetnoot128), Bagger- | |
[pagina 86]
| |
meetken Ga naar voetnoot129), fri. It Bagellân Ga naar voetnoot130). Een ander woord voor veenbagger is flodder; vandaar dat bij Ede een stuk laag, moerassig land Floddergat heet; vgl. ook de Wieringse veldnaam Floddering; of heeft het woord hier de uit de Zaanstreek bekende betekenis van rietwal? Mnl. vink(e) “slechte, lichte turf” is o.a. bewaard in bunschotens De Vinken, een veenachtige streek, waar een kamp land een vink heet; voorts in noordbrab. Vinkenpeel (onder Bakel) Ga naar voetnoot131). Een oostelijk woord voor turf is kluin; vandaar 't Kluunvenne, een heide bij Hengelo (O.) Ga naar voetnoot132), en drents Kluinveenlanden (Odoorn) en Kloenveen (Drouwen) Ga naar voetnoot133). Een turfachtige brandstof, uit gedroogde koemest bereid, heette in Friesland, Holland, Zeeland schok; het komt met de gewijzigde betekenis ook voor in za. rietschok “rietplag” Ga naar voetnoot134). In een van die twee betekenissen is dit woord bewaard in Schokland, weiland bij Blokzijl Ga naar voetnoot135) en De Schoklanden, weiland bij Kampen Ga naar voetnoot136). In de hoge streken werden vaak heiplaggen gestoken om die te gebruiken in de stal onder 't vee, maar ook dienden ze als brandstof Ga naar voetnoot137); vandaar De Plaggemarsch onder Ambt-Hardenberg; ook fries het Plaglandt (onder Eestrum) Ga naar voetnoot138). De Gelders-Overijselse vorm hiervan plak Ga naar voetnoot139) is bewaard in oostveluws Plackveltjen (a. 1718); vgl. De Plakkerij te Vaassen. Echter sprak men bij voorkeur van schadden, wanneer zij bijzonder geschikt waren als brandstof Ga naar voetnoot140); vandaar overijsels-gelders Schadde(n)veld, overijsels het Scheddeler (-ler = -laar), en, met | |
[pagina 87]
| |
dialectische overgang van intervocalische dd tot rr, drents Scharreveld, soms verbasterd tot Scharrelveld Ga naar voetnoot141). Voor houtskool kent het WNT in 't zuiden van ons land het woord krik of kriek; vandaar vermoedelijk oostveluws 't Krieklant; onder Elst Achterste en Voorste Krikdillen Ga naar voetnoot142). |
|