| |
| |
| |
B. Het paraculturele aanbod nader bezien
1. De sacralisering van de gezondheid en de opkomst van de alternatieve geneeswijzen
Het bijzondere van het paraculturele aanbod is dat het een cultuur is vrijwel zonder extensie. Het aanbod is strikt op het individu gericht en valt ook voor een belangrijk deel samen met zijn leven, zijn lichaam, zijn behoeftes. Het is niet een aanbod tot wereldverandering - al kan het uiteindelijk die strekking wel hebben, maar een aanbod tot levensverandering. Het engagement met instituties als de staat, de kerk, de wetenschap, de economie, de kunst en de politiek is opvallend gering. De houding tegenover deze instituties is zelden aanvallend, vaker negerend en terugtrekkend. Men probeert aan de greep van deze instituties, zoals zij nu bestaan, zoveel mogelijk te ontkomen en equivalenten voor deze instituties worden niet nagestreefd. Het paraculturele aanbod richt zich op de privé-persoon, los van de maatschappelijke instituties en alleen dan met hen in conflict op het moment dat de eisen van de paracultuur in botsing komen met de eisen van de gevestigde instituties.
Het paraculturele aanbod culmineert via het individu en zijn individuele bestaan als organisme in een sterke betrokkenheid op de individuele lichamelijke en geestelijke gezondheid. Op het macroniveau uit zich dat in de zorg om het milieu en het ecologische evenwicht, op het mesoniveau in de niet-industriële voedselproduktie, op het microniveau in de aandacht voor ‘natuurlijke’ voeding, ‘natuurlijke’ kleding en ‘natuurlijke’ geneeswijzen. Het religieuze engagement staat in het teken van het hervinden van een ‘harmonie préetablie’ (Maharishi Mahesh Yogi is de Dr. Pangloss van onze dagen), het culturele engagement staat in het teken van de ervaring en minder van de expressie, het wetenschappelijk engagement staat in het teken van gnosis en praxis, van het weet hebben van de geheimen van het leven, en niet in het teken van het leren kennen door experimenteren, analyseren en toetsen.
In het paraculturele aanbod vervangt gezondheid de moraal. In de traditionele door moraal bepaalde opvatting kon de mens worden, zoals hij moest zijn. In de door gezondheid bepaalde opvatting moet de mens worden, zoals hij kan zijn. De extrinsieke norm van de moraal maakt plaats voor de intrinsieke norm van de gezondheid. Gezond leven is leven in overeenstemming met de behoeften en mogelijkheden van het menselijk organisme en het oordeel over goed of slecht is geheel afhankelijk van de reactie van het organisme, valt daar in feite mee samen.
| |
| |
Als mensen zich bezorgd maken over de opkomst van nieuwe religieuze bewegingen, is de belangrijkste vraag die ze stellen of het lidmaatschap van deze bewegingen niet gevaarlijk is voor de (geestelijke) gezondheid. In hoofdstuk XII zullen we ook zien, dat het criterium schadelijk voor de gezondheid ook door de wetgever op vitale punten in de wetgeving is ingevoerd.
De aandacht voor de gezondheid is een algemeen kenmerk van de westerse samenlevingen. Uit het ‘Opnieuw: God in Nederland’-onderzoek blijkt, dat ‘gezondheid’ de belangrijkste waarde in het leven wordt geacht: 23% van de respondenten noemt het als eerste waarde en 52% van de respondenten noemt gezondheid als een van de drie belangrijkste waarden (Goddijn e.a., 1979, 20). Gezondheid is van de kernwaarden (de andere zijn ‘gelukkig zijn’ en ‘vrede’) ook de waarde, waarvan men het minst vaak vindt dat het christelijke geloof iets tot de realisatie ervan bijdraagt (tweederde van degenen die gezondheid de belangrijkste waarde vinden). Gezondheid is dus bij uitstek een seculiere waarde en dat betekent merkwaardig genoeg tevens dat gezondheid een autonoom sacraliseringspotentieel heeft, onafhankelijk van het christelijk geloof. Gezondheid is overigens niet de belangrijkste zingever in het leven, dat is het gezin (gezondheid komt op de derde plaats na ‘materiële zelfrealisatie’). De belangrijke afstand tussen gezondheid als waarde in het leven en als zingever aan het leven wordt in het paraculturele aanbod overbrugd. Gezondheid wordt daar op allerlei terreinen van het leven (voedsel, kleding, omgang, opvoeding) ingezet als medium van de zingeving: in een gezond leven drukt zich de zin van het leven als een leven in overeenstemming met de natuur van de mens uit.
Gezondheid is zowel in de kerncultuur als in het paraculturele gesacraliseerd geraakt, maar de aard van de sacralisering is bij beide verschillend, al is er wel sprake van een wisselwerking. Op dit gebied worden de ideeën achter het paraculturele aanbod steeds meer ook in de kerncultuur als waardevol geaccepteerd, terwijl de consumenten van het paraculturele aanbod, zelfs de zeer fanatieken, niet zullen aarzelen de medische wetenschap te hulp te roepen als het echt ernstig wordt.
In de kerncultuur vinden we de gezondheid gesacraliseerd in de vorm van de bestrijding en opheffing van ziekte door de medische technologie, in het paraculturele aanbod worden de krachten van het lichaam zelf gemobiliseerd in de strijd voor het behoud van de gezondheid. De opkomst van zelfhulpgroepen, van de alternatieve geneeswijzen, van de filosofie van het holisme zijn daar de meest pregnante voorbeelden van.
In het paraculturele aanbod wordt de sacraliseing van de gezondheid langs een andere weg bereikt dan in de kerncultuur, maar voor beide is het een centraal gegeven.
| |
| |
Het is niet overdreven te stellen, dat het surplus aan maatschappelijke rijkdom, dat in oude en andere culturen godsdienstig besteed werd, in de moderne samenleving op het altaar van de gezondheid geofferd wordt. In de kerncultuur is dat een financieel offer, in het paraculturele aanbod een onthoudings- en reguleringsoffer: een permanente aandacht voor de behoeften van het eigen organisme. Ook in het paraculturele aanbod is er echter sprake van een financieel offer: reformvoedsel of biologischdynamisch geteeld voedsel is aanzienlijk duurder dan de ‘junkfood’ van Albert Heijn en de alternatieve geneesheer is geen medewerker van het ziekenfonds en moet dus geheel uit eigen zak worden betaald.
Een pikant detail van de sacralisering van de gezondheid is wel, dat ook in het paraculturele aanbod de vorm waarin zich de sacralisering ritualiseert, met de tijd en de persoon wisselt. Men kan zelf kiezen waar men het accent wil leggen en het is allang niet meer zo, dat de strikte reformkosteter ook geheelonthouder of niet-roker is. Misschien zelfs wel integendeel. Ligt in de kerncultuur het accent bij de sacralisering op zaken als hygiëne, extra-vitaminen, onverzadigde vetzuren en beweging (alle vier in hun werkelijke betekenis voor de gezondheid op zijn minst omstreden), in het paraculturele aanbod gaat het meer om het natuurlijke evenwicht, het vegetarisme, het onveredelde en het seizoenen klimaatgebondene (de werkelijke betekenis hiervan voor de gezondheid is ook nog allerminst duidelijk), maar ook hier is er weer meer sprake van een aanbod dan van een regime.
Hoezeer aspecten van het paraculturele aanbod in maatschappelijk aanzien kunnen stijgen, blijkt uit de opkomst en de erkenning van de alternatieve geneeswijzen. Sinds de inventarisatie van Van Dijk (1977) en het rapport van de Cie. Alternatieve Geneeswijzen van de Gezondheidsraad (Cie. Muntendam) zijn de alternatieve geneeswijzen uit de hoek van de kwakzalverij te voorschijn gekomen, met als onvermijdelijke consequentie een discussie over de opneming van alternatieve geneeswijzen in het Ziekenfondspakket. Van Dijk en Aakster (1980) komen bij een aantal van ongeveer 2500 beoefenaars van de alternatieve geneeswijzen (acupuncturisten, chiropractors, handopleggers, kruidendokters, medische astrologen, gebedsgenezers, praktizijns, homeopaten, osteopaten, iriscopisten, enz.) op een aantal van ongeveer 7 miljoen patiëntencontacten per jaar. Zij vermelden ook een ongepubliceerd onderzoek van het CBS, waaruit blijkt dat 9,5% van de Nederlandse bevolking ooit een kruidendokter, magnetiseur of wonderdokter heeft geraadpleegd. Volgens een onderzoek van het Nederlands Instituut voor Preventieve Gezondheidszorg zou dit percentage zelfs nog hoger liggen: 18% van de bevolking boven de 18 jaar (Limberger, Mackenbach en Ooijendijk, 1981).
| |
| |
Een klein deel van de alternatieve geneeskunde is uitdrukkelijk levensbeschouwelijk geïnspireerd. Van Dijk en Aakster (1980) noemen in dit verband o.a. de antroposofische geneeskunde (60 praktijkvoerende artsen), de Christian Science (16 practitioners), de gebedsgenezing (bijv. de katholieke bedevaarten naar Lourdes, de gebedsgenezing in de Pinkstergemeenten, het werk van evangelisten als Maasbach en Hoekendijk), Mazdaznan (20 therapeuten), medische astrologie, macrobiotiek, yogatherapie en Transcendente Meditatie (37 artsen).
De veranderende positie van de alternatieve geneeswijzen blijkt ook uit het plan de oude Wet Uitoefening Geneeskunst van 1865 te vervangen door een Wet Beroepen Individuele Gezondheidszorg, waarvan het voorontwerp inmiddels bij de Tweede Kamer is ingediend. De Wet Uitoefening Geneeskunst werd destijds ingevoerd, mede om de kwakzalverij te weren. De overweging daarbij was niet dat de kwakzalverij iets was wat op zich geweerd moest worden, maar dat dit in het belang van de volksgezondheid moest gebeuren. Kwakzalverij werd een zo groot gevaar voor de volksgezondheid geacht, dat de uitoefening van de geneeskunst voortaan alleen nog maar werd toegestaan aan degenen, die door de wet daartoe bevoegd werden geacht.
In mei 1981 is het voorontwerp van de Wet Beroepen Individuele Gezondheidszorg ingediend. Deze wet zal de Wet Uitoefening Geneeskunst gaan vervangen. Het is de bedoeling dat het accent in de toekomst zal komen te liggen op een titelbescherming van een hele reeks medische en paramedische beroepen. Een aantal handelingen blijft alleen aan de geregistreerden voorbehouden, zoals het trekken, snijden, halen, verdoven en prikken, kortom al die handelingen waarbij men zich met mes en spuit onder huid van de patiënt begeeft. Alle andere (be)handelingen worden vrij. In de plaats van het algemene verbod komt nu een gespecificeerd verbod, aangevuld met een vorm van titelbescherming en tuchtrecht.
Voor mijn betoog is de komst van de Wet BIG van belang, omdat zowel in het paraculturele aanbod als geheel, als in de sfeer van sommige nieuwe religieuze bewegingen in het bijzonder, alternatieve geneeswijzen aangeprezen en gepraktizeerd worden. Het beleid van de wetgever is erop gericht meer ruimte te geven aan deze alternatieve benaderingen, met name in de geneeskunst. De overheid trekt zich op dit terrein wat terug en laat de individuele burger meer verantwoordelijkheid en vrijheid.
De sacralisering van de gezondheid heeft zowel in de kerncultuur als in het paraculturele aanbod iets frivools. De aanduiding ‘gezond’ is een soort shibboleth geworden, waarmee willekeurige vormen van gedrag of willekeurige produkten plotseling ingang kunnen vinden en even plotseling weer in ongenade kunnen vallen op het moment dat blijkt dat
| |
| |
ze als ‘niet gezond’ moeten worden gekwalificeerd. Gezondheid is een doel op zich geworden en het criterium ‘gezond’ heeft de betekenis van het bepalen van het goudgehalte gekregen. Het frivole zit erin, dat het goudgehalte blijkt te wisselen met de preferenties van de mode en van de individuele consumenten. Anders gezegd, in de omgang met het heilige ontbreekt het aan ernst: gezondheid als waarde is dan ook geen ‘tremendum fascinans’, maar is misschien zelf als waarde wel juist pas mogelijk of nodig geworden door het ontbreken van een ‘tremendum fascinans’.
| |
2. De betrekkelijkheid van het bijgeloof
In ‘Opnieuw: God in Nederland’ werden ook enkele vragen gesteld over het geloof in astrologie. In 1979 blijken meer mensen te geloven dat de stand van de sterren ons leven beïnvloedt dan in 1966 ten tijde van het eerste God in Nederland-onderzoek. Daar er geen aanwijzingen zijn dat de sterren zelf sinds 1966 meer invloed op ons leven zijn gaan uitoefenen, mag worden aangenomen dat sinds 1966 meer mensen in astrologie zijn gaan geloven - in 1966 was dat 17% van de bevolking, in 1979 21% - en dat in ieder geval minder mensen de mogelijkheid van beïnvloeding door de stand der sterren categorisch afwijzen (1966: 79%; 1979: 66%). In het God in Nederland-rapport worden aanhangers van de astrologie nog zonder meer voor bijgelovigen uitgemaakt. ‘Opnieuw: God in Nederland’ doet daarover geen uitspraken meer. Volgens Smit (1980, 1) zijn er in Nederland niet alleen miljoenen lezers van horoscopen, ‘een groot deel... in de serieuze veronderstelling dat het waar is wat daar staat’, maar er zijn ook enkele duizenden mensen zelf serieus bezig met astrologie en horoscopie. Daarnaast zijn er zeker zo'n 20 à 30 beroepsastrologen werkzaam. Astrologie maakt mensen op een onbegrijpelijke manier begrijpelijk: de mens wordt opgenomen in een groot kosmisch gebeuren, zijn karakter en daarmee ook zijn lot in het leven zijn gedetermineerd door de stand van de sterren. Astrologie is in Nederland nu populairder dan ooit, maar het is nog altijd typisch een ‘folk science’ zonder wetenschappelijke en maatschappelijke erkenning.
Of het nu vooral jongeren of buitenkerkelijken zijn die zich tot de astrologie aangetrokken voelen, weten we niet. In 1967 waren het vooral de bewoners van de grote steden en de beter gesitueerden die in astrologie geloofden, althans bereid waren hun geloof toe te geven. In 1967 bleken de bewoners van de grote steden in het algemeen ‘bijgeloviger’ te zijn dan de bewoners van het platteland. Het afkloppen, het mijden van ladders en van het getal 13, bleek verder vooral bij buitenkerkelijken voor te komen. Je zou kunnen zeggen dat geloof
| |
| |
kennelijk beter beschermt tegen bijgeloof dan geen geloof, maar met evenveel recht zou je kunnen zeggen dat mensen die niet (meer) in een buitenkosmische god geloven, eerder geneigd zullen zijn aan de kosmos bijzondere eigenschappen toe te schrijven.
Tyriakian (1976) citeert een Frans onderzoek uit 1963, waaruit blijkt dat 30% van de Franse bevolking toen in astrologie geloofde (aanzienlijk meer dan destijds èn nu in Nederland dus), vrouwen aanzienlijk meer dan mannen, stadsbewoners meer dan plattelanders, jongeren meer dan ouderen, middelbaar opgeleiden meer dan laag of hoog opgeleiden. Wuthnow (1976) presenteert de uitkomsten van een onderzoek naar het geloof in astrologie in San Francisco en omgeving (Bay Area). De steekproef was niet representatief, jongeren van 16-30 jaar waren oververtegenwoordigd. Uit de gegevens van Wuthnow blijkt dat de belangstelling voor astrologie zeer algemeen is, maar in het algemeen ook zeer oppervlakkig. Er zijn maar weinig mensen die er vast in geloven, er grote waarde aan toekennen en er veel van afweten. Belangstelling voor astrologie vond Wuthnow meer bij de sociaal minder bedeelden: de vrouwen, de laagopgeleiden, de etnische minderheden, de ongelukkigen, de zieken, de werklozen, de eenzamen, kortom bij alle mensen die in hun leven uit allerlei oorzaken maar weinig te zien krijgen van de American Dream. De verschillen zijn overigens niet erg groot, maar wel is het zo dat de meest marginaal functionerende mensen ook het sterkste geloof hebben in astrologie en het meest geïnteresseerd zijn in hun horoscopen. Astrologie-aanhangers staan niet negatief tegenover de wetenschap, maar gaan wel zelden naar de kerk.
Wuthnow interpreteert de uitkomsten van zijn onderzoek verder niet, Tyriakian noemt de volgende latente functies van astrologie (1976, 128-129):
- | astrologie reikt als wetenschap van subjectiviteit identiteitssymbolen aan en vervult via de massamedia een integrerende rol door individuen met hun situaties te verzoenen; |
- | astrologie biedt de mogelijkheid om de ambiguïteit van het intersubjectieve gedrag te reduceren, maakt het mogelijk mensen snel te beschrijven en in te delen. |
In de Verenigde Staten gaat men ervan uit dat tussen de 50 en de 90% van de bevolking op de een of andere manier gelooft aan paranormale verschijnselen, aan occultisme en astrologie, in Groot-Brittannië zou 10% van de bevolking zelf ervaring hebben met paranormale en occulte verschijnselen (geesten gezien, contact met overledenen, dat soort dingen) en 15% zou er vast in geloven (Nelson, 1975).
Huizinga (1935) wijdt in zijn ‘In de schaduwen van morgen’ aan de ‘herleefde astrologie’ kort aandacht in een hoofdstuk over bijgeloof:
| |
| |
‘Een wederopkomen van bijgeloof past volkomen in een tijd, die geneigd is, de normen van kennis en oordeel aan de levenswil prijs te geven. Het bijgeloof heeft, behalve dat het altijd boeiend en prikkelend is, de eigenaardigheid, dat het in tijden van sterke geestelijke verwarring en beweging steeds weer mode wordt. Het krijgt tijdelijk een zekere distinctie. Het houdt de fantasie aangenaam bezig, en troost ons over de beperktheid van ons weten en begrijpen’ (1935, 138). Veel minder mild is Adorno (1971) in het derde deel van zijn ‘Minima Moralia’. In de Thesen tegen het Occultisme wordt ook de astrologie vernietigd met een oogverblindende brille, waarvan men zich niet kan voorstellen dat de stand der sterren die ooit heeft voorzien. ‘Occultisme is de metafysica der domoren’ (1971, 222) klinkt het bits en er is voor Adorno geen twijfel over dat de neiging tot het occultisme ‘een symptoom van regressie van het bewustzijn’ is. Aan de milde positie van Huizinga voegt Adorno een element toe: occultisme, en meer in het bijzonder ook astrologie, verloochenen de vervreemding, waarvan ze zelf getuigen. De onbegrijpelijke werkelijkheid wordt geforceerd een zin ontlokt: ‘De werkelijke waanwijsheid wordt weergegeven door de astrologische, die de ondoorzichtige samenhang van vervreemde elementen - niets vreemder dan de sterren - als kennis omtrent het subject presenteert. De dreiging die in de stand van de sterrenbeelden wordt gelezen, lijkt op de historische...’ (1971, 221). Astrologie is een vorm van projectie, dat wat hier en nu opgelost moet worden, wordt onopgelost buiten de wereld geprojecteerd en roept daardoor een illusie van een oplossing op, met als ‘absurde consequentie dat bestaan bepaald Zijn betekent’.
Toch springt er uit het onderzoek expliciet, en uit de commentaren van Huizinga en Adorno meer impliciet, een element naar voren, dat tot nu toe nog bijna geheel aan de aandacht is ontsnapt. De boosheid van Adorno over zoiets doms als bijgeloof en occultisme - een reactie die ook bij andere auteurs wel te vinden is - maakt occultisme, astrologie en dergelijke veel belangrijker dan ze voor de betrokkenen meestal zijn. De astrologie biedt handzame verlegenheidsoplossingen, na, naast en in de plaats van andere oplossingen en als zodanig worden astrologische duidingen en verklaringen door veel mensen even gemakkelijk gebruikt als waarmee zij (of anderen) zich van een psychologisch of theologisch repertoire bedienen. Het betekent allemaal niet zo veel, het is vaak meer conversatie dan kosmologie. Maar heel weinig mensen zijn werkelijk serieus bezig met astrologie en voor maar weinig mensen is de rol van astrologie in hun leven erg belangrijk. In bepaalde situaties en bepaalde maatschappelijke omstandigheden kan astrologie zowel een excuus bieden voor de situatie zoals die nu is, als een hoop voor de toekomst uitdrukken. Astrologie vervult psychologisch waarschijnlijk dezelfde
| |
| |
functie als de loterij en het gokspel op economisch gebied: wie zelf niet zo veel meer aan zijn lot kan doen, is wat meer geneigd op het lot zelf te vertrouwen.
Occultisme neemt niet de plaats in van religie, maar daar waar geen religie meer is, hebben occulte verklaringen meer kans om op te treden. De occulte interpretaties spelen geen prominente rol, maar vormen een kader, dat op afroep beschikbaar is en betrekkelijk immuun tegen wetenschappelijke kritiek. Benassi, Singer en Reynolds (1980) stelden bij studenten in de psychologie een opmerkelijk hardnekkig geloof in occulte verschijnselen vast. Goocheltrucs werden snel in een parapsychologisch kader geplaatst en als occulte verschijnselen geduid. Het feit dat het goocheltrucs zouden kunnen zijn, werd niet in de overwegingen meegenomen, zelfs de wetenschap dat het inderdaad goocheltrucs waren, beïnvloedde het geloof niet.
Hoewel het geloof in het occulte zeer verbreid bleek onder de deelnemers aan de experimenten, bestond niet de indruk dat men er persoonlijk erg mee bezig was. De gevoeligheid ervoor was wel heel groot (de ontzetting daarover bij de onderzoekers kiert door alle regels heen en komt ook in de titel van hun artikel tot uitdrukking: ‘Occult Belief: Seeing is Believing’).
Hangt om het echt occulte nog de huiver van het Unheimliche, paranormale verschijnselen en astrologie hebben als ‘folk science’ in brede kring erkenning gevonden. Dat is ook niet zo vreemd, de godsdienst is voor veel mensen geen allesomvattend zingevingssysteem meer en de wetenschap heeft de al te optimistische verwachtingen van vroeger beschaamd. Dat laat langs twee wegen ruimte open voor aanvullende en plaatsvervangende verklaringen, maar het lijkt me een vergissing te denken dat ze daarom ook een belangrijke rol in het leven van de mensen spelen. Adorno wist het al: ‘... occultisten zijn praktische lieden. Zij worden niet gedreven door ijdele nieuwsgierigheid, zij zoeken tips’ (1971, 223).
|
|